Een uitgave van mats bv ©

ANDERSOM

Jaargang II, 32

Het was weer zo'n ochtend vanochtend. Hoewel ik weet dat ik daar hard, keihard voor wordt gestraft, draai ik me een keer te veel om. Ik krijg het gewoon niet voor elkaar om wakker te zijn bij de eerste por in mijn zij, om mijn moede hoofd meteen uit het kussen te tillen als de wekker afgaat, om mijn kinderen lief te hebben zodra ze zich melden. 's Morgens hebben de wereld en ik gewoon tijd nodig om aan elkaar te wennen. Mijn echtgenote weet dat, maar ze is ook maar een mens en meer dan wat begrip en een dagelijkse kop koffie om over het ergste heen te komen mag ik redelijkerwijs ook niet verwachten. Soms kan ze het gewoon niet meer aanzien, zeker als het m'n eigen schuld is dat ik weer eens achter de feiten aanloop, zoals vanochtend. Dan is het: 'ik ben weg hoor, moet op tijd op de zaak zijn' en dan wordt verdere discussie gesmoord door het geluid van de dichtslaande voordeur.
Ze weet dat ik het red, ze weet dat ik ze aangekleed, gevoed en levend en wel op de crèche krijg en ze weet net zo goed als ik dat ik m'n lering trek uit haar meedogenloos gedrag, maar, zoals gezegd, de redelijkheid weet mij soms niet direct te vinden 's morgens vroeg. Bovendien moet ik me nog scheren, douchen en het overhemd opnieuw strijken waar m'n zoon nu mee vandoor gaat.
Kinderen, mijn kinderen tenminste wel, leren snel om te gaan met de nukken van hun ouders. Dat wil niet zeggen dat ze er goed mee omgaan. Sterker nog, op mijn depressiefste ochtenden wordt het hardst in de pap gespetterd, het diepst in de plantenbak gegraven, het venijnigst in broertje geknepen en het achteloost in zusjes oog geprikt. De doerakken weten dat ik door mijn dikste humeur-mist heen besef dat ik het niet op hen mag afreageren.
Maar soms balanceren ze op het randje. Dan zitten ze allebei eindelijk vastgesnoerd in de autostoeltjes, iets te laat, maar nog best redelijk op tijd en dan blijken er twee luiers verschoond te moeten worden. Kan gebeuren. Maar dan, in de haast, 'Hij zit in mijn stoel!' We hebben inderdaad twee verschillende autostoeltjes en dus, vanzelf, een van haar en een van hem. Niemand heeft ons ooit gewaarschuwd.
'Niet nú, dochter,' moet ik uitgestraald hebben, want hoewel het er aanvankelijk op leek dat ze dit helemaal ging uitvechten, bracht iets, mijn getergde blik waarschijnlijk, haar op andere gedachten: 'Morgen andersom.'
Ze weet dat ze schappelijk is door de zaak nu niet op het spits te drijven, en ze wil ook heus niet moeilijk doen en ze houdt erg veel van pappa en zo, maar ze wil wel recht en zekerheid en daarom zegt ze het nog maar eens, als we aankomen en uitstappen.
'Morgen andersom.'