Een uitgave van mats bv ©
DE EERSTE LETTER
Jaargang III, 39
Er ligt een nichtje in het ziekenhuis en mama gaat op bezoekuur. Niet dat we iets kunnen doen, maar soms helpt het al als je laat zien dat je toch een beetje meeleeft. En dat gaat mijn vrouw bij deze nicht doen. Spreekuren beginnen altijd op gezinsspitsuur. En hoewel ik helemaal in staat ben alle gezinstaken over te nemen en volkomen kalm en rustig overkom, is het nog haasten, haasten, haasten. Vlug grist ze nog een tekening van onze dochter van de tekentafel. Voor boven het ziekenhuisbed van de nicht.
'Laat eens kijken of dat de goeie is,' vraag ik, want ik waak over het cultureel erfgoed van ons gezin. Het is inderdaad een prima stuk, dat de kamer van mijn nichtje zeker zal opfleuren, maar hij is nog niet gesigneerd en er is nog geen titel. 'Schat wat is dit?' Mijn dochter kent me inmiddels een beetje en speelt het spel leuk mee, ze komt er zwaar geïnteresseerd bijstaan. Mama heeft ondertussen haast, haast, haast.
'Dat is de maan en het bos, papa.' Ik schrijf: 'Zie de maan schijnt door de bomen.' Inderdaad een pakkende en treffende titel voor dit stuk. 'En nu moet je nog je handtekening zetten.' Dat snapt ze niet. En dat ik haar hand pak met daarin een potlood om samen haar naam te schrijven, dat wil ze niet, dat vertrouwt ze niet. Dan kletst ze met haar platte hand op de tekening, als papa soms omtrekken bedoelt.
'Nee,' zeg ik, en ik ben haar een beetje aan het plagen, 'je moet je naam schrijven, je letter.'
'O.' zegt ze en ze pakt een potlood uit de doos en trekt de tekening naar zich toe. Zonder veel omhalen trekt ze een streep en geeft die vervolgens drie zijpoten. Een streep met drie zijpoten? Dat is een E! Mijn dochter van net 3 schrijft haar initiaal! En niet nadat ik het eerst heb voorgedaan, maar zo uit het hoofd.
'Zo,' zegt ze volkomen ten overvloede.
De mond zakt me open en mamma vergeet even dat ze al onderweg had moeten zijn. Die kan het verhaal natuurlijk meteen aansluitend in het ziekenhuis vertellen. Ik moet wachten tot morgenochtend op de zaak.
Als we een paar dagen verder zijn heb ik de meeste kennissen en familie wel op de hoogte gebracht van de gebeurtenis. Persoonlijk of telefonisch. Ik ben niet iemand die snel opschept over zijn kinderen, maar als weer eens zo duidelijk het bewijs geleverd wordt van wonderkinderschap, doe ik daar ook niet stiekem over.
Misschien laat ik me wel een tikje meeslepen door mijn liefhebbend enthousiasme, want als mijn dochter voor de zoveelste keer de loftuitingen van haar vader moet meemaken, dit keer tegenover toevallige visite, begint ze blijkbaar wat gegeneerd te raken. Als de visite het verhaal van De Eerste Letter heeft uitgehoord en keurig 'knap hoor,' heeft gereageerd, meent ze dat enig relativeren op zijn plaats is.
'Maar de letter van mijn broertje ken ik nog niet, hoor.'