Een uitgave van mats bv ©

DE TRAP

Jaargang IV, 1

Soms worden we er wel eens heel erg moe van. Duwen en trekken, ruzie maken, steeds hetzelfde willen hebben als de ander, of juist niet willen als de ander ook niet hoeft. Honderd keer op een dag 'Zij heeft mij geslaan' of 'Hij mag dat toch niet pappa?' Maar meestal als we zojuist besloten hebben om er dan maar een in een internaat te doen - maar wie van de twee dan? - breekt vaak de rust uit en kunnen ze een hele middag samen zoet zitten spelen, zodat we weer om de haverklap moeten gaan kijken waarom het zo rustig is. Aan de andere kant moeten we er ook weer niet teveel drukte over maken. We kunnen ons allebei nog erg goed herinneren hoe het bij ons thuis vroeger met broertjes en zusjes ging. 'Heb Mat gekneep,' kwam mijn jongste zus mijn moeder dan vertellen, voor het geval dat mijn oorverdovend gehuil haar ontgaan zou zijn. Mijn moeder denkt nog steeds dat mijn zus dat deed zonder enige aanleiding, omdat ik over het algemeen een erg lief jongetje was, maar mijn zus bestrijdt dat tot de dag van vandaag. Ik zou eerst geknepen hebben. Ik wil daar nu verder niet op ingaan, maar een feit is dat mijn zus en ik elkaar nog maar zelden knijpen, dus dat het allemaal best nog wel goed is gekomen.

Maar er zijn grenzen. Bijten, krabben en slaan mag niet. Tenminste als wij het kunnen voorkomen. Dat lukt niet altijd, want mijn zoon is regelmatig getooid met een flinke schram en mijn dochter loopt ook heus wel eens een dreun op, want hij wordt steeds sterker, mijn zoon. En de grens tussen stoeien en vechten is vaak moeilijk te trekken. Heel alert zijn we natuurlijk op regelrecht gevaarlijke situaties. Stoeien en/of duwen en/of trekken op de trap, bijvoorbeeld, mag niet.

‘Niet duwen, zo meteen valt hij!'

'Ja, dan ben ik kapot.'

'Dat heet dood, jongern. Maar dat zal wel meevallen, je kunt je wel flink pijn doen.'

Zij begrijpt de drukte niet helemaal. 'Maar ik ben een keer van de trap afgevallen en toen was ik niet dood.' Dat klopt.

'Ik ook,' zegt haar broer en dat klopt niet. Hij is nog nooit van de trap gevallen omdat hij gewoon de kans niet krijgt. Hij is één keer in zijn leven zonder bewaking de trap opgelopen, terwijl hij toen eigenlijk nog niet eens kon lopen en dat was meteen de laatste keer. Toen ik dat in de Margriet vertelde kreeg ik namelijk een brief van een mevrouw met een verschrikkelijk verhaal. Onmiddellijk is toen een traphek aangeschaft en sindsdien gaat hij steeds aan de hand van één van ons trap op en trap af. Als die helpende hand van zijn zus is, is dat niet van gevaar gespeend, omdat dan de lamme de blinde helpt.

Ik zal hem niet zijn leven lang kunnen beschermen, maar zolang als hij bij mij in huis woont, krijgt hij een handje op de trap.