Een uitgave van mats bv ©
DIERENTUIN
Jaargang II, 39
De vader en moeder van Pluck, Pluck zelf natuurlijk en wij met z'n allen zijn naar de dierentuin geweest. Naar de grote dierentuin, bij Pluck in de stad. Nou hebben we zelf ook een dierentuin bij ons in de buurt. Daarvan hebben we voor verloren middagen zelfs een abonnement. Een klein parkje is het maar, waar ze echter een wereld-attractie hebben: de boem-boem-aap. Dat is een oude chagrijnige chimpansee die voortdurend langs de tralies van zijn kooi loopt te ijsberen waarbij hij op een vat drumt: boem-boem. Af en toe staat hij stil, kijkt eens vals naar het publiek en gooit een handje zand naar de mensen. De toeschouwers hebben allemaal een abonnement, dus die weten dat van die aap, maar elke keer is het weer dolle pret en wordt er wel weer iemand geraakt door het zand. Onze dochter vindt dat allemaal schitterend en is nauwelijks voor die kooi weg te slepen. Dus wil een dierentuin in de ogen van mijn dochter iets voorstellen, moeten de apen van goeden huize komen.
De papa van Pluck voelde die situatie feilloos aan en deed erg zijn best. Hij fungeerde als een soortement reisleider omdat hij en Pluck net deden alsof ze elke week in de dierentuin kwamen.
'En dan komen we zo bij de krokodillen, he Pluck?'
En dan knikte Pluck van 'Ja' maar dan konden mijn dochter en ik heus wel zien dat ze geen flauw idee hadden. En inderdaad, als we dan de hoek omgingen bleken de krokodillen toevallig weer verplaatst.
Maar afgezien van de krokodillen, viel het ons niet echt tegen die grote-stad dierentuin.
We herkenden veel dieren. Bambi, olifant, zebrapaden en pappageiten. Er was een spannende, half-donkere smeermuizengrot.
En er waren heel veel apen. Grote en kleine apen en apen daar tussenin. Sommige apen konden bananen eten, andere klommen in de hoogste boom of in de ingewikkeldste klimrekken. Hier en daar zaten er een paar elkaar te vlooien. Maar geen aap die zich wat gelegen liet liggen aan het publiek, laat staan dat er eentje kon drummen.
Mijn dochter mopperde desondanks niet , maar begon nou toch echt haar vraagtekens te zetten bij die krokodillen. Als je zo'n moeilijk woord zo goed kunt uitspreken wil je er ook iets mee kunnen. En het was haar beloofd, steeds weer achter de volgende bocht. Er waren bijna geen bochten meer.
Op vakantie had ze zich een duidelijk beeld kunnen vormen van 'de krokodil'. Een knalgroen opblaasgeval in de vorm van zo'n beest bij wijze van luchtbed.
Wat we uiteindelijk, na de allerlaatste bocht vonden, leek daar teleurstellend weinig op: die doodstil liggende vlekken in troebel water, met een bordje 'krokodil' ernaast.
Slechts met de grootste moeite en drie rubberen krokodillen uit de souvenirshop kon de papa van Pluck de situatie en de reputatie van zijn stad redden. Een voor Pluck, een voor mijn dochter en een voor mijn zoon. Mijn dochter stak die van haar triomfantelijk in de hoogte. En ze sprak het woord nog maar eens uit: 'Krokodil'; dat bedoelde ze nou.
Deze kon je op zijn zachte buikje duwen en dan zei hij 'piep'.