Een uitgave van mats bv ©
FANTASIE
Jaargang VI, 3
‘Iedereen heeft leuke dromen,’ zegt de zoon, ‘alleen ik niet.’
Het licht is al uit en we moeten gaan slapen, maar dan kletsen we altijd nog even, want dat is nu eenmaal gezellig. Het is een vast ritueel geworden. Dat eindigt met een hele hoop kleine kusjes en dan zeggen we allebei tegelijk ‘honderd’ alsof we ze geteld hebben. Dan doet hij zelf voor alle zekerheid de deur zo ver mogelijk open, zodat hij de gang op kan kijken. Dat is heel normaal, dat kleine kindjes de deur open hebben en dat wil helemaal niet zeggen dat je bang bent. Niemand heeft graag de deur dicht, ook als je niet bang bent. Trouwens, vindt papa, het is ook helemaal niet gek als je soms bang bent, het is alleen helemaal nergens voor nodig, want papa past op. En deze jongen weet toch wel dat draken en monsters niet bestaan en als ze toevallig toch bestaan, dat hij dan gewoon papa moet roepen en dan zullen ze er van lusten. Dat weet hij zelf ook wel allemaal, maar in zijn dromen is het soms allemaal net echt en heel eng.
Nou geloof ik best dat hij een avontuurlijk nachtleven heeft, want we horen hem regelmatig gillen in zijn dromen, dus hier maken we even tijd voor vrij.
‘Wat droom je dan bijvoorbeeld?’
‘Nou papa, bijvoorbeeld... Bijvoorbeeld.’ Dat is een mooi en moeilijk woord, dat zeggen we nog eens.
‘Bijvoorbeeld morgen heb ik gedroomd...’
‘Gisteren...’
‘Bijvoorbeeld gisteren heb ik gedroomd dat ik in de tuin was en mama ook. En toen werd mama een tijger en toen had ik allemaal krassen op mijn buik.’
Ik kom geen moment in de verleiding om de amateurpsycholoog uit te hangen. Waarom droomt mijn zoon dat zijn moeder hem aanvalt? Dat heeft niets met een Oedipuscomplex te maken, maar veel meer met zijn bijzonder levendige fantasie. Heeft-ie van zijn vader.
‘Maar waarom zou mama dat doen, zou het niet Sylvester geweest zijn?’
Nou is er wel erg veel fantasie voor nodig om die rooie kattenlummel voor tijger te verslijten. Zeker na zijn, eh, bezoek aan de dokter, valt er weinig agressie meer te bespeuren in dat grote lijf. Maar de kat slaapt vaak bij de kinderen op bed, de deuren mogen immers niet dicht, en het is heel goed mogelijk dat het beest dan een instinctief uithaaltje doet. ‘Nee, het was mama, ik weet ook niet waarom.’ Het leven is soms vol raadsels.
‘Hoe zou dat toch komen, hè jongen, dat jij zo akelig droomt?’
Nou mag mijn zoon gisteren en morgen nog steeds door elkaar halen en de kat en zijn moeder niet uit elkaar kunnen houden, maar waar de nachtmerries vandaan komen, dat weet hij wel. Het zandmannetje heeft namelijk de beschikking over roze en blauw zand. Roze voor fijne dromen, blauw voor nachtmerries. Dat is duidelijk. Rest ons alleen nog steeds de vraag waarom onze jongen altijd blauw zand in de ogen gestrooid krijgt.
De oplossing komt onverwacht uit de dichtstbijzijnde slaapkamer.
‘Omdat het zandmannetje het roze zand bij mij strooit.’