Een uitgave van mats bv ©
GESPREK
Jaargang IV, 23
Natuurlijk is het niet altijd duwen en trekken en vechten en klikken tussen mijn twee schatjes. Wel vaak, maar niet altijd. Soms hebben ze niets van elkaar nodig of hebben ze elkaar net iets met veel misbaar ontfutseld. Soms zijn ze ten lange leste door ons uit elkaar gezet, elk in een andere hoek van de kamer. Soms zijn ze gewoon niet samen thuis. Maar af en toe zijn ze samen en toch lief. Zitten ze samen iets te bouwen van duplo, samen een boekje te lezen, samen naar de televisie te kijken. Pais en vree.
Nieuw en iets van de laatste tijd is dat ze gesprekken met elkaar voeren. Ze kletsen allebei al geruime tijd als de besten en sinds kort doen ze dat ook tegen elkaar. Het lijkt erop dat mijn dochter gewacht heeft totdat haar broer ook een beetje fatsoenlijk uit zijn woorden kon komen en het nu pas de moeite waard vindt om af en toe het woord tot hem te richten.
Het is misschien goed dat ik ter illustratie een letterlijk verslag geef van zo'n gesprek, zodat ik ook begrijpelijk kan maken dat het meestal eindigt met een fysieke uitbarsting van mijn zoon. Begrijpt u mij goed, ik keur het niet goed dat hij discussies besluit met lijfelijk geweld, maar zelf opgegroeid met drie oudere zussen, weet ik hoe ze je het bloed onder de nagels vandaan kunnen halen. En dat je tenen krom en je haren overeind gaan staan, zelfs als ze het helemaal niet zo bedoelen. Zelfs mijn echtgenote, nota bene zelf ook een oudere zus, moet toegeven dat de toon waarop mijn dochter haar kleine broertje toe-preekt wel een erg hoog 'ik-zit-al-op-de-basisschool-en-jij-lekker-niet'-gehalte heeft.
Het beloofde voorbeeld.
'Zo, wat heb jij gedroomd vannacht.' Ze heeft de armpjes over elkaar geslagen en neigt welwillend naar hem over.
Ik zie hem nu al fronsen, maar hij gaat voorlopig even mee in het gesprek.
'Van monsters.'
'Was je bang?'
'Nee, want monsters zijn niet eng, monsters bestaan niet.'
'Maar je had toch gedroomd van monsters?' Wijsneus.
'Ik moest heel hard lachen.'
'Maakten de monsters een grapje dan?'
'Nee, ik was niet bang.'
Dat verhaal vertelt hij goed, vind ik. Als ik het goed begrijp, heeft hij die monsters in zijn droom een beetje afgebluft. Stiekem was hij natuurlijk toch een beetje bang, maar hij heeft zo hard gelachen dat ze dachten dat hij niet bang was en toen zijn ze er waarschijnlijk vandoor gegaan. Ik herken dat. Als ik vroeger bang was om de donkere kelder in te gaan, jenden mijn zussen mij zo lang dat ik toch ging. Luid zingend om weg te jagen wat zich daar misschien verstopte. 1-0 voor mijn zoon. Dat vindt mijn dochter ook en dat zit haar niet lekker.
'Waar slaat dat nou weer op,' voegt ze haar broer venijnig toe. En van zo'n dooddoener heeft mijn zoon verbaal nog niet terug. Routineus grijp ik zijn handje dat uithaalt om het gesprek te beëindigen.
'Wie wil er een appeltje?'