Een uitgave van mats bv ©
IDEAAL
Jaargang V, 10
Wij zijn natuurlijk een ideaal gezin, dat is algemeen bekend. Maar zelfs bij ons is wel eens wat. Ruzie, gemopper, gezeur; met of zonder aanleiding. Want behalve een ideaal gezin, zijn we vooral ook een gewoon gezin. Vandaag heeft onze zoon het op zijn heupen. Wij zijn vanochtend welgemoed vertrokken volgens een strak schema van mijn dierbare echtgenote. Iedereen weet dat daar geen kruid tegen gewassen is en normaal volgen we dan ook min of meer gedwee. Maar vandaag niet, tenminste niet wat de jongen betreft. Er zijn een paar boodschappen die even moeten en er is niets bij voor hem. Een cadeautje voor een verjaardagspartijtje waar zijn zus heen mag, even langs de slijter en de kruidenier. Tenslotte nog geld halen op het postkantoor.
Onze zoon zit zwaarbewapend op de achterbank. Natuurlijk heeft hij zijn zwaard bij zich en zijn piratenpak aan. Sinds kort heeft hij ook een zwarte cape over dit alles heen.
'Van wie is die?'
'Die heb je van Tilly gekregen, toch.' Tilly heeft de zolder een beetje opgeruimd en is blijven steken bij de verkleedkoffer van haar inmiddels grote zonen. Hij mocht de zwarte cape hebben.
'Maar hoe heet die.'
'Zorro.' Dat was weliswaar meer een held uit papa's vroege televisiedagen, maar er is net weer een film van verschenen, dus dat is de moeite waard om even uit te leggen.
'Is dat een ridder?'
'Soortement.' Je kunt immers maar net zoveel uitleggen als die kleine koppies kunnen bevatten.
'Maar het kan ook Besmen zijn.' Dat is Batman en die komt al in tekenfilms voor, die kent hij.
'Dat kan ook.'
Ander onderwerp. 'Gaan we nu naar de Indianen?' Een zaterdagmiddag boodschappen doen is mijn zoon bij lange na niet krijgshaftig genoeg.
'Nee, we gaan nu naar huis.'
'Maar ik wil naar de Indianen.'
'Lekker boterhammetje eten.'
'Maar ik wil nu naar de Indianen, mamma, nu, nu.'
Hoogste tijd voor een opvoedkundige afleidingsmanoeuvre. 'We gaan nu naar huis en dan gaan we eens uitzoeken waar de Indianen wonen en hoe je daar moet komen.'
Ik zie aan de 'ik-bemoei-me-er-niet-mee-en-ik-zeg-niets'-houding van mijn echtgenote dat zij niet veel verwacht van mijn aanpak.
'Maar ik wil niet naar huis, ik wil naar de Indianen.'
Ik ga manmoedig door op het ingeslagen pad ook al hoor ik mijn echtgenote bijna hardop denken: 'Zei ik het niet?'
'Weet jij dan waar ze wonen?'
'In het bos in Amerika.'
Dat klopt, 'maar hoe kom je daar dan?'
'Met het vliegtuig en de trein en de boot en de fiets.'
Inderdaad en dan is het misschien nog een laatste stukje lopen en dan ben je er wel. Zo kom je bij de Indianen, blijkbaar hebben we het hier al een keer eerder over gehad. Dit gaat de verkeerde kant op. Zoals gewoonlijk had ik naar mijn echtgenote moeten luisteren. Want we kunnen natuurlijk vanmiddag helemaal niet naar de Indianen, we moeten naar huis, een boterhammetje eten. Een grapje dan maar om de stemming en de situatie een beetje te redden?
'Nou, als jij het allemaal zo goed weet, dan moeten we misschien maar gaan.'
'Hoi, hoi, we gaan naar de Indianen. Pappa zegt het zelf.'