Een uitgave van mats bv ©

KABOUTERPAD

Jaargang V, 17

De school kan mijn dierbare echtgenote goed gebruiken. Zoals elke school alle hulp van moeders en vaders goed kan gebruiken. Er is altijd wat te doen en wat haar betreft is het graag gedaan. De laatste tijd is ze bijvoorbeeld bijgesprongen bij schilderen en kaboutermutsen maken. Achteraf bleken dat onderdelen van een heel kabouterproject dat juf met de groep had opgezet. Twee weken schijnt het geduurd te hebben. Er waren verder nog kabouterliedjes, daar is mijn echtgenote niet zo goed in, en kabouterdansjes. En omdat ze had geholpen, is ze toen vanzelfsprekend ook mee geweest op het kabouterpad.
'Kabouterpad?' vragen we ons nog af bij een lunch, 'dat is toch altijd in de herfst, als er paddenstoelen zijn?'
Tijdens het tienminutengesprek is het woord 'kabouterpad' helemaal niet gevallen. Dat gesprek behoort tot mijn taken en daarin worden serieuze zaken behandeld als gedrag en vorderingen en resultaten van toetsen. Als je het mij vraagt - wat niemand in dit geval doet - vind ik het ook wel een beetje kinderachtig. Meer iets voor de zoon; en die mag dan ook mee. Hij staat te popelen, die ruikt sensatie.
Nadat ze de deur achter zich dicht hadden gedaan was trouwens ons eigen Pinkeltje van vilt, door mamma gemaakt, verdwenen van het kastje in de gang waar hij meestal zit.
Niemand schonk er aandacht aan...
Met de hele Groep Een en een paar moeders en mijn zoon zijn ze toen goed gaan zoeken en in tegenstelling tot een jaar of wat geleden, toen zij met de crèche tevergeefs op zoek was geweest, wordt er dit jaar in het kabouterbos op het kabouterpad een kabouter gesignaleerd. Pinkeltje lijkt het wel. Hoog in de boom zit hij verstopt en hij luistert naar de liedjes van de kinderen en hij kijkt naar hun kabouterdansen.
Ik lees het in de klasse-nieuwsbrief.
De volgende dag, zo lees ik verder, blijkt Pinkeltje - die was het dus inderdaad - zich verstopt te hebben tussen de voorjaarsplanten in de klas.
'We hebben hem toen een bedje uit het poppenhuis gegeven,' schrijft onze verslaggever in de nieuwsbrief, 'en een dekentje. Pinkeltje heeft vast en zeker een goed weekend achter de rug.'
Ze kunnen het mooi opschrijven, op school, en mijn echtgenote kan er leuk over vertellen aan tafel, maar ik zie dat mijn dochter aan hevige twijfels onderhevig is. Tot nu toe heeft ze dan ook alle commentaar geweigerd. Ik moet eens met het kind praten.
'Heb jij die Pinkeltje zelf gezien in het bos, dochter?', begin ik voorzichtig.
'Niet zo duidelijk, pappa,' wijfelt het arme kind.
'Was het dan wel de echte Pinkeltje of misschien een poppetje van vilt, zoals wij er ook een hebben?'
Ai, een venijnig trapje onder tafel, mijn echtgenote tekent protest aan tegen de ondervragingstechniek. Maar niemand schijnt onze eigen Pinkeltje te missen.
Mijn dochter peinst een hele diepe frons boven haar neus. Ze zou het werkelijk niet kunnen zeggen. Ze haalt als één groot vraagteken haar schoudertjes op.
'Ik weet het niet, pappa, ik weet het niet.'