Een uitgave van mats bv ©
KLEINZERIG
Jaargang IV, 21
Ongeveer een jaar geleden vierde ik de zomer met een arm en een been in het gips. Gebroken omdat ik verkeerd terecht was gekomen na een iets te enthousiast uitgevoerde sprong bij een volkomen overbodig partijtje volleybal. En hoewel mijn echtgenote, mijn moeder, mijn zussen en waarschijnlijk alle andere getrouwde vrouwen met grote stelligheid beweren dat mannen veel kleinzeriger zijn dan vrouwen, heb ik me daar heel kranig doorheen geslagen. Ik heb nauwelijks gezeurd, maar het is inderdaad waar dat mijn echtgenote me de eerste paar weken door de buurt heeft moeten duwen in een rolstoel, want met een linkerarm en een rechterbeen in het gips draai je steeds rondjes. Niemand, nou ja, bijna niemand, heeft mij horen klagen, maar de omzet van de slijter in de buurt is tijdens die weken flink gestegen. Meer dan eens zat ik 's nachts met hamer en zaag in de aanslag om mezelf te verlossen van die blokken aan mijn arm en been. Natuurlijk heeft mijn gezonde verstand het steeds gewonnen, maar nu nog, een jaar later, kan het klamme zweet me al uitbreken bij een strak zittende sok en de herinnering. Om herhaling van deze ellende te voorkomen heb ik mezelf beloofd sporten en de bijbehorende risico's tot een minimum te beperken.
En nu moet ik het allemaal toch weer opnieuw meemaken.
Een paar dagen geleden ben ik met mijn meisje 's avonds naar het ziekenhuis gereden. Op een onbewaakt ogenblik is ze van de trap gevallen waar ze normaal tien keer per dag op en af loopt. Even niet opgelet, het beruchte ongeluk in een klein hoekje. We willen foto's laten maken, want ze blijft klagen over pijn en het wordt ook dik. Anderhalf uur moeten we wachten in de wachtkamer van 'spoedeisende hulp'. En al die tijd hoop ik tegen beter weten in dat het niet is waar ik zo bang voor ben. Maar op de röntgenfoto's is erg duidelijk te zien dat het wel gebroken is, dubbel nog wel. Van pols tot oksel moet ze in het loodzware gips. Ze is geweldig flink, maar het huilen staat ons allebei toch echt nader dan het lachen. De knuffelbeer is er als schrale troost van de lieve zusters en voor pappa de belofte van de dokter dat het allemaal goed zal komen.
's Nachts kan ze niet slapen omdat ze niet weet waar ze met die arm moet blijven en overdag valt ze als ze met haar broer mee wil rennen omdat ze niet in balans is. Op een verjaardagspartijtje zit ze bij mij op schoot te kijken hoe de andere kinderen rennen en joelen. Ik voel de jeuk als ik haar met een vingertje achter het gips zie krabben.
Over twee dagen is het een week geleden. Dan komt het definitieve gips en het schijnt dat ze dan een kleur mag kiezen. Dan moet ze nog vijf weken. Vijfendertig dagen en nachten, daar kan ik niets aan doen.