Skip to content

matsmillenials

Rond de millennium-wissel, van ongeveer 1995 tot 2005, verscheen in weekblad Margriet wekelijks de ‘kroniek van een alledaags gezin”, over de avonturen en wederwaardigheden bij ons thuis. Inmiddels – geanonimiseerd – een tijdcapsule vol herinneringen.

 

VANZELF

Bij ons ging het niet vanzelf. Gods water vloeide weliswaar rijkelijk over Gods akkers, maar dat bleef zonder gevolgen. Op zich niks bijzonders; uit de grote hoeveelheid artikelen, boeken en televisieprogramma’s over het onderwerp ongewenste en onbegrepen kinderloosheid blijkt wel dat het veel paren overkomt. En alle paren en alle deskundigen zijn het er over eens dat het een hard lot is.
Wij hebben veel verdriet gehad van het feit dat het ook bij ons niet wilde lukken. Eigenlijk kunnen we er nu pas over praten, nu het uiteindelijk met kunst- en vliegwerk wél gelukt is en nu al dat verdriet en al die pijn en moeite helemaal niet meer tellen omdat we kunnen vastpakken en knuffelen waar we het allemaal voor gedaan hebben.
We hebben vaak de moed verloren. Elke maand eigenlijk als weer duidelijk was dat het weer niet gelukt was. En als weer niet duidelijk was waarom het niet lukte. We moesten geduld hebben, zeiden wie het weten konden, maar dat geduld raakte op. We hadden tenslotte bijna geen woorden meer om elkaar te troosten. We wisten heus wel dat we elkaar hierom niet in de steek zouden laten, dat we ons huwelijk en onze gezamenlijke toekomst ook zonder kinderen zinvol zouden kunnen invullen. Maar op den duur viel het ons zelfs moeilijk om er over te praten met elkaar. Met vrienden spraken we er niet of nauwelijks over, of het moest zijn om te voorkomen dat ze ons achteloos vroegen naar onze kinder-plannen. Visite met kinderen kwam bijna niet meer, of selecteerden we onbewust onze vrienden en kennissen uit kinderloze paren?
Het zat diep, heel diep.
Kort geleden hebben de debuut-party van onze dochter gevierd. Met beschuit en muisjes. Iedereen was uitgenodigd en iedereen kwam. Het was een stralende warme zomermiddag en het was erg gezellig. Mama nog onwennig, pronkend met de spruit, blinkend van trots. Papa van puur geluk misschien een glaasje wijn teveel. Veel cadeautjes, veel goede raad, veel lang-niet-gezien-leuk-dat-je-er-bent.
Voor de kinderen waren er balonnen, bellen-blaas en viltstiften. Voor de kinderen? ‘Nooit geweten dat jullie zoveel kinderen in jullie kennissenkring hadden’, merkte iemand op. Wij ook niet. Moesten we ons schamen omdat we ons bij vorige uitnodigingen steeds zo kind-onvriendelijk hadden opgesteld, of moesten we ons gelukkig prijzen met vrienden die onze gevoelens niet wilden kwetsen en tot nu toe de kinderen bij de oppas gelaten hadden?
Ach, het was gewoon een stralende warme zomermiddag en een ideale gelegenheid voor een uitstapje met het hele gezin.

IK DOE HET ZELF

 

‘Je komt er wel bijzitten en je stelt ook een paar intelligente vragen,’ drukte mijn vrouw mij op het hart. Zij was zo’n beetje halverwege onze zwangerschap en ze had het arbeidsbureau ingeschakeld, want we moesten toch iets regelen met oppas. Nu kwam er een stoet meiden opdraven die van het arbeidsbureau hadden moeten solliciteren op de functie van oppas met licht huishoudelijk werk. Nou schijnen de meeste ouders hun kind al acht maanden voor de geboorte op te geven voor de dichtstbijzijnde crèche, zodat ze na de geboorte nog maar een half jaar op de wachtlijst hoeven. Of ze hebben hun eigen ouders vlak in de buurt wonen, die elkaar de koppen inslaan voor het recht te mogen oppassen op de nieuwe spruit. Of ze hebben allebei een deeltijdbaan. Of de een werkt wel en de ander niet.
Wij hadden dus het arbeidsbureau ingeschakeld. Een crèche kon altijd nog vonden wij, de oma’s wonen te ver weg en moeten gewoon oma zijn en verwennen en niet opvoeden, ons beider werksituatie was wat onduidelijk en bovendien had mijn echtgenote, die nu eenmaal sterker is in cijfers dan ik, uitgerekend dat een vaste oppas, wit betaald, belastingtechnisch eigenlijk het interessantst is.
‘Regel jij dat maar,’ vond ik, en steeds als zo’n juffie belde voor een afspraak gaf ik haar snel de hoorn, ‘dat regelt mijn vrouw’. Maar zo makkelijk kwam ik er niet van af. Het was ook mijn kind, dus net zo goed mijn verantwoordelijkheid en dus zat ik bij de gesprekken en stelde intelligent bedoelde vragen.
Wat de hobbies waren, de opleiding, ervaring en wat ze het eerste mee zouden nemen als het huis plotseling in lichterlaaie stond.
De meeste kandidaten hadden weliswaar het juiste antwoord op de laatste vraag, maar toch werd al snel duidelijk dat de aantrekkelijke, intelligente, goed opgeleide, beschaafd sprekende 18-jarige, met enkele jaren ervaring in een soortgelijke functie, een ehbo-diploma op zak en bereid om voor het minimum jeugdloon er geen punt van te maken als het eens een uurtje later werd, niet was doorverwezen door het arbeidsbureau.
Of het erg was als ze een uurtje later op de afspraak kwam, ze moest het paard nog uit de wei halen, belde er een. Hadden we er bezwaar tegen dat haar vriendje zo nu en dan langskwam, vroeg een ander. Moest er echt elke dag gestofzuigd worden? Hopelijk zou de allergie niet erger worden door onze katten. En dat van dat jeugdloon hadden wij zeker als grapje bedoeld.
‘Wat vind jij,’ klonk het wanhopig na twee volle dagen sollicitatiegesprekken, ‘ik weet het echt niet’.
‘Ik weet het wel,’ sprak ik plechtig en ik zweeg even om de dramatiek van het moment goed tot zijn recht te laten komen en om spanning op te bouwen voor hetgeen er komen ging. Verbazing, achterdocht en gespannen verwachting streden om voorrang in haar blik; ze kent me al zo lang. Ik nam nog een slokje thee…

‘Ik doe het zelf.’

 


BABYREÜNIE

Zaterdag hadden we hier reünie van zwangerschap-gymnastiek. Ik zeg het eigenlijk verkeerd, de bevallen dames hadden besloten elkaar de vruchten van hun schoot te laten bewonderen. Behalve het brengen en ophalen hadden de mannen daar niets te zoeken. Dat komt aardig overeen met de zwangerschap-gymnastiek zelf; daar worden wij mannen weliswaar verondersteld op te draven, maar krijgen vervolgens te horen dat onze bijdrage aan het hele proces eigenlijk alleen iets voorstelt aan het begin van de periode van negen maanden, maar dat we tijdens het echte werk, de bevalling, moeten proberen zoveel mogelijk niet in de weg te staan. Misschien overdrijf ik, maar de zwangerschapsgymnastiek hier in H. is van een kwaliteit dat je er de inspectie van volksgezondheid op af zou sturen.
Vandaar ook dat de vrouwen die de cursus puffen en persen met goed gevolg hebben doorstaan, een soort solidariteit met elkaar gaan voelen. En vandaar dus die reünie.
Het idee kwam van mijn echtgenote. ‘Waarom haal jij je toch altijd dat soort flauwekul op je nek,’ reageer ik dan. Maar ze regelt die dingen altijd met een achteloosheid alsof het vanzelf gaat en haar partijtjes zijn dan ook bijna altijd gezellig.
‘Jij moet boven gaan zitten, want er zijn geen mannen bij,’ wordt mij daags tevoren meegedeeld. Niet voorzichtig, maar zo recht voor zijn raap. Alsof ik niet degene ben die de dagelijkse zorg van onze dochter voor zijn rekening neemt terwijl moeders uit werken gaat, alsof ik er iets aan kan doen dat ik in dat progressieve H. de enige huisman ben.
Aan de andere kant begrijp ik wel dat de dames, zo kort na de bevalling eens lekker van gedachten willen wisselen over inscheuren, hechtingen, incontinentie, borstvoeding en wel of niet zin in sex. Van die gesprekken kortom, waar je als man toch maar gediscrimineerd en voor spek en bonen bij zit.
We komen overeen dat ik halverwege de middag naar beneden mag komen voor het maken van video-opnamen, een typisch mannenkarwei. Met samengetrokken tenen houd ik het inderdaad tot halverwege de middag boven vol en dan kan ik naar beneden om te constateren, wat ik wel gedacht had, dat die van ons inderdaad verreweg de mooiste is en de slimste. Ik veeg haar mondje af, kijk of ze nog droog is, stuur een kind dat al kan kruipen en dat over die van ons heen dreigt te krabbelen de andere kant op, zorg dat ze het beste plekje krijgt voor de groepsfoto’s en neem met enkele moeders wat typische voedings- en ontlastingsproblemen door. O ja, ik maak ook nog die video-opnamen.
Eind van de middag komen de mannen de vrouwen en baby’s ophalen. Een paar komen nog even binnen. Een praatje maken bij een glaasje wijn; over de verantwoordelijkheden van het vaderschap en over auto’s en voetballen.




DODO

Mijn dochter en ik kunnen uren lang naar elkaar kijken. Kostbare uren als niemand thuis is en als alle huishoudelijke opdrachten die we elke ochtend van mamma meekrijgen, zijn uitgevoerd. Soms doen we dat stiekem. Ik doe net alsof ik de krant zit te lezen, zij veinst aandacht voor haar rammelaar of haar handjes. Als zij in de gaten heeft dat ik naar haar kijk trekt ze meestal een grijns van oor tot oor en kijkt eens flink scheel, als ik haar ‘betrap’ zeg ik meestal iets in de trant van ‘dag lieve meid van pappa’.
Soms zitten we elkaar ook openlijk aan te staren. Wat zij dan denkt weet ik niet. We hebben het onuitsprekelijke geluk van een blije, gezonde en vrolijke baby. Ze lacht bijna altijd, ook als ze mij ziet. Ja zelfs als ik ’s ochtends het eerste ben dat ze ziet als ze haar ogen opendoet. Voor het gemak en mijn eigen zelfvertrouwen ga ik er dus maar vanuit dat het haar bevalt wat ze ziet, dat ze vindt dat ze het slechter had kunnen treffen. Mij schiet van alles door het hoofd, als ik haar zo bekijk, maar de laatste tijd denk ik steeds ‘wat ben je toch dapper’. Dappere dodo met je kleine koppie boven de rand van het maxicosi-dekentje als we een rit gaan maken in pappa’s grote auto. Grote ogen, fronsje tussen de wenkbrouwen, maar je geeft geen krimp. Pappa is er bij, dus het zal wel goed komen. Dappere dodo met je grote snottebel bij je eerste echte verkoudheid. De hele nacht horen we je niezen, hoesten en snotteren, maar je huilt niet en je dreint niet en je vecht het zelf uit met het virus.
Dappere dodo als de dokter van het consultatiebureau klopt, drukt, rekt en strekt. Je vertrouwt het niet, dat zie ik aan je, je klemt je knokkels wit om pappa’s vinger, maar pappa is er bij, dus….
En dan opeens twee venijnige prikken in je beide bovenbenen. Tegen allerlei verschrikkelijke ziektes die we je willen besparen.
Zelfs de dokter, toch heel wat gewend, schrikt van de bek die mijn lieve dochtertje opentrekt. Zoveel verontwaardiging, zoveel geschokt vertrouwen in zo’n klein mensje. Twee blokken ver moet het geschreeuw te horen zijn geweest.
Een paar minuten heb ik nodig om haar te troosten.
‘Hoe kon je dat toelaten, pappa.’
‘Het is voor je eigen bestwil,’ probeer ik nog, maar dan moet ik toegeven: ‘De dokter is stout.’
Ze kan een pijnlijke rode plek aan de prik overhouden en misschien wat koorts krijgen, zegt de dokter. Maar voorlopig heb ik de meeste last van die prikken.
Thuis op de bank zit zij al lang weer tegen me te grinniken als ik nog zit te piekeren over al die stoute dokters die we in haar leven nog tegen zullen komen. Dit was pas de eerste.


 

ZIEK

Ze is ziek. Griep. Niet zo’n flauw griepje zoals u en ik ook wel eens hebben, waarbij het ergste na een paar dagen wel over is en die je dan nog even lekker uitziekt met een dekbed op de bank. Nee, ze heeft echt een griep waar je ‘u’ tegen zegt, flinke koorts, gepaard aan alle vormen van verkoudheid. Ze is verschrikkelijk zielig. Niets is er over van onze vrolijke, parmantige en levendige dochter. Een hoopje snotterende, gloeiende en jammerende ellende is het. En met pappa en mamma gaat het ook niet zo best. Ik val argeloze bellers en belangstellend informerende moeders lastig met gedetailleerde verslaggeving van het verloop van de koorts, hoe slecht ze vannacht weer heeft geslapen en dat ze normaal echt niet zo huilerig is. En elke keer ben ik weer lichtelijk gepikeerd als er gereageerd wordt van ‘Ach gut, maar het gaat wel over.’ Mamma belt elk uur om te vragen hoe het is. Omdat ik hoor dat ze op het punt staat om haar baan en carriëre te grabbel te gooien om zich geheel te komen wijden aan het verzorgen en verplegen van haar doodzieke dochter, probeer ik te klinken alsof het al weer wat beter gaat. Maar die kent me natuurlijk ook al langer dan vandaag. Kortom, dit gezin verkeert in een diepe crisis.
De dokter is geweest. Na drie keer bellen besloot hij dan maar even langs te komen. Enerzijds omdat zo’n man wel begrijpt dat hij ook een taak heeft in het bedaren van verontruste ouders, zeker als die nog niet meer hebben meegemaakt dat een enkel diarreetje of snottebelletje. Anderzijds omdat hij als zelfstandig ondernemer op zijn klompen aanvoelde dat hij een klant kwijt was als hij nu niet kwam opdagen.
Toen hij er eenmaal was, gaf hij ook waar voor zijn geld. Hij klopte en voelde en nam er de tijd voor. ‘Een flinke griep, maar ik hoor niets in de longetjes. Het gaat over.’ Weer die gemengde opluchting en verontwaardiging bij mij. ‘Maar ze is wel verschrikkelijk zielig, het is geen schim van het vrolijke meisje dat ik ken. Verwen haar maar eens lekker.’ Kijk, dat moet de wanhopige vader van een zieke dochter horen. Daarom is deze man nog steeds onze huisarts.
’s Avonds als mijn vrouw naar boven is om haar te troosten omdat ze zachtjes lag te jammeren, voel ik me heel erg machteloos. Zal ze ons dit ooit vergeven, dat we haar niet kunnen helpen nu ze ons zo hard nodig heeft? Als ik naar boven ga om te kijken waarom het zo lang stil is, zie ik dat mijn vrouw hetzelfde voelt. Met dikke tranen op haar wangen wiegt ze het kind in haar armen. Onze dochter slaapt, maar het duurt nog heel lang voordat we haar in haar bedje terugleggen.


BETER

Had ik al verteld dat ze ziek was? Vast wel, waarom zou ik voor u een uitzondering maken, als ik er verder de hele wereld mee lastig ben gevallen. Verschrikkelijk ziek was ze.
Liever zou ik nog hebben dat ze later met de verkeerde kerels thuiskomt, dat ze een grote mond opzet tegen haar vader of een deuk rijdt in haar moeders auto. Maar volgens mijn eigen moeder heb ik niets te kiezen, die dingen zullen me later net zo goed overkomen en dan zal ik er net zo machteloos tegenover staan als tegenover die griep die ze nu achter de rug heeft.
‘Kon pappa het maar van je overnemen,’ heb ik nog gezegd toen het heel erg was en hoewel ik dat niet letterlijk bedoelde, is het wel gebeurd.
Afijn we zijn allebei weer aan de beterende hand en mama besloot dus dat we een zondagmiddag-wandelingetje gingen maken om wat van het bleke zonnetje te genieten.
We hadden daar allebei niet veel zin in, maar tegensputteren hielp niets. We werden flink ingepakt en met een vrolijk ‘zo daar gaan we’ gingen we. Op naar het Pinetarium Blijdestein, vlak bij ons in de buurt. In die pijn- en naaldbomentuin hadden ze een verkoop-tentoonstelling van rododendrons, had mijn echtgenote gelezen. En hoewel ze sinds jaar en dag de zorg en het onderhoud van de tuin zonder blikken of blozen aan mij overlaat, had ze gedacht dat onze voortuin wel wat rodo’s of azalea’s kon gebruiken. Een smoes van niks vonden mijn dochter en ik, maar we hadden, onafhankelijk van elkaar, besloten niet lang te blijven mokken, maar ons protest te verpakken in ludieke aktie. Bij mij komt dat neer op een reeks min of meer melige grappen, mijn dochter zoekt het vooralsnog meer in de non-verbale communicatie. Terwijl we zo wat lopen te ginnegappen door die veel te serieuze tuin, maakt een wildvreemde oudere heer plotseling aanstalten om aan mijn dochter in de buggy te zitten. Ik schiet toe, want ik hou daar niet van, mensen die ongevraagd aan mijn dochter gaan zitten kroelen. ‘O, ik wilde alleen haar petje rechttrekken, zo ziet ze niet veel,’ stamelt de man, ietwat onthutst door mijn reactie. Onze dochter laat zich in de kinderwagen vervoeren met de blik vooruit, de wijde wereld in, dus we hadden niet gezien dat ze haar modieuze pet ver over haar ogen getrokken had. ‘Toeval,’ zeg ik tegen mijn vrouw en dat zeg ik nog eens als ze het later weer doet en nog eens als ze de pet van de ogen aftrekt zodra we buiten het Pinetarium zijn. ‘Natuurlijk,’ zegt mijn vrouw, ‘net zo toevallig als ze ‘nee’ schudt als ze naar de lamp kruipt waar ze niet aan mag komen en net zo toevallig als ze aan je knie staat te smakken als jij denkt in je eentje een koekje te eten.’ Ik heb haar er nooit van hoeven te overtuigen dat wij een wonderkind hebben.
Negen-en-een-halve maand! Die verkeerde kerels zullen ook wel eerder op de stoep staan dan verwacht.

TWEE

 

Ze krijgt een zusje. Of een broertje natuurlijk, maar zolang het tegendeel niet bewezen is, ga ik er vanuit dat het een zusje wordt. Dat lijkt me namelijk zo leuk, twee meiden zo vlak achter elkaar. En een meisje en een jongetje vind ik wel erg leuk-gezin-zoals-het-hoort-uit-de-reclamefolder. Officieel kan het me natuurlijk niets schelen wat het wordt, als het maar gezond is.
Het kwam als een donderslag bij heldere hemel. Van de eerste zeg ik altijd dat we 36 maanden in verwachting waren. Met alle onderzoeken, kuren en behandelingen en heel, heel veel oefenen meegerekend klopt dat ook wel. En deze was al drie maanden in ontwikkeling voordat we het zeker wisten.
De dokter, die onze geschiedenis kent, zat er eigenlijk ook wat beteuterd bij.
‘Och,’ zeg ik, omdat ik vind dat de spanning wat gebroken moet worden, ‘je hoeft het ons maar een keer voor te doen en dan kunnen we het voortaan zelf.’
Maar waarom vallen we elkaar en iedereen die per ongeluk bij ons in de buurt staat niet spontaan om de hals, zoals we deden toen de eerste zich aankondigde? Waarom gedragen we ons nu al als een geroutineerd ouderpaar dat kinderen krijgt, zoals anderen griep?
‘Ben je wel blij?’ vraagt mijn vrouw in de auto op de terugweg, ‘je doet zo koeltjes’.
‘Stomme vraag,’ zeg ik. Natuurlijk ben ik blij. Niet zoals de eerste keer, ongelovig-blij, ze zullen zich toch niet vergissen, angstig-blij, als alles maar goed gaat, uitbundig-blij, wie kan ik allemaal bellen. Tenslotte is dit een man met ervaring en een juweel van een dochter op de achterbank.
‘Natuurlijk ben ik blij, maar ik moet wel even aan de gedachte wennen.’
Dat accepteert ze want daar is ze zelf ook druk mee bezig.
‘Ze hoeft niet de kleertjes van haar oudere zus af te dragen. En Dochter hoeft niet altijd het goede voorbeeld te geven als oudere zus.’ Even flitst wat onverwerkt jeugdleed voorbij.
Een tijdje is het stil, afgezien van wat gemummel vanaf de achterbank. Jong echtpaar went aan een gedachte.
En dan, als we onze straat indraaien: ‘Het zou me ook niks uitmaken als het een jongetje was.’

 

WERKEN 


Zes weken oud is onze dochter als mamma weer gaat werken. Veel te vroeg eigenlijk, zeker na de zware bevalling die ze te verduren heeft gehad, maar het kwam nu eenmaal zo uit. Onder normalere omstandigheden zou ze maar wat blij zijn geweest met de opdracht, maar een fulltime klus is nu eigenlijk wat te veel. Tegelijkertijd heb ik niets om handen en voel ik ook weinig drang om achter opdrachten aan te gaan. Eerlijk gezegd lijkt het me wel wat om een tijd voor ons meisje te zorgen. Zo is bij ons de situatie ontstaan dat zij gaat werken en ik thuis blijf, zonder veel discussie en als gevolg van de omstandigheden; niet door een sterke emancipatie-drang van haar kant of een bijzonder vrouwvriendelijke opstelling mijnerzijds, al willen we dat spelletje op verjaardagen en partijen ook best wel meespelen.
De eerste dag zal wel het ergste zijn. De ochtend-borstvoeding duurt veel langer dan gebruikelijk en hoewel haar nieuwe kantoor bijna letterlijk om de hoek is, had ze nu toch al wel aanwezig moeten zijn en ze heeft nog niet eens haar jas aan.
Ik hou me zo gedeisd mogelijk, ik heb het idee dat maar een klein vonkje nodig is, en ik wieg mijn dochter in slaap op mijn armen.
‘Ze voelt dat ik weg ga,’ zegt mijn vrouw.
‘Natuurlijk,’ zeg ik, ‘maar ze slaapt ook een beetje.’
‘Vergeet je niet…’
‘Nee, ga nou maar.’
‘Bel je als er iets is?’
‘Ik stuur de ambulance eerst bij jou langs.’
Ik mag niet zwaaien dus ik kijk haar stiekem na uit het badkamerraam. Nog voordat ze de hoek is omgeslagen, zit ze te snikken op de fiets. Tien minuten later belt ze voor het eerst.
Mijn dochter drinkt, slaapt, poept en huilt die dag volkomen volgens schema.
‘Hoe was het,’ is het eerste wat ze vraagt, nog na-hijgend van het snelle fietsen.
Dat is een vraag waar ik over moet nadenken, hoe simpel hij ook mag klinken voor een buitenstaander.
Als ik zeg: ‘Goed hoor, niets aan de hand,’ zou ze zich wel eens buitengesloten en overbodig kunnen voelen. Als ik zeg dat het me allemaal niet is meegevallen, is ze morgen met geen stok naar het werk te krijgen.
‘Crisis,’ zeg ik. ‘Meteen toen je weg was, kreeg ze last van krampjes. Ik heb haar toen nog iets te drinken gegeven, maar toen gaf ze alles over. Nog niet goed en wel verschoond, krijgt ze diarree en maakt zo drie, vier luiers vol. Hoge koorts ook. Heb de dokter natuurlijk meteen gebeld, maar die zei dat het vaker voorkwam. Je begrijpt dat ik in alle staten was. Vanmiddag wou ze niet meer eten en heeft ze eigenlijk aan een stuk door gehuild. Ik ben gebroken. Hoe was jouw dag schat?’
Ondanks zichzelf schiet ze in de lach.
‘Flauw hoor, ik heb jullie gewoon heel erg gemist.’
Dat kan ik me natuurlijk voorstellen.
‘Wij jou ook.’

 

DE ALLERLIEFSTE

 

De medische stand heeft ons op de hoogte gebracht van het geslacht van nummer twee. We weten wat het wordt, maar we zeggen het tegen niemand. Bij onze dochter hielden we iedereen zo gedetailleerd op de hoogte dat geboortekaartjes uiteindelijk bijna overbodig waren, maar nu houden we het helemaal voor onszelf. We zullen ons ook niet verspreken. Als we ‘hij’ zeggen, doen we dat omdat alle baby-boeken alle baby’s zo aanspreken. En als we ‘zij’ zeggen, doen we dat omdat we dat zo gewend zijn van onze dochter. Waar het kan, zullen we in het openbaar er over spreken als ‘het’. Gewiekste oma’s die willen gaan breien, krijgen te horen dat jongetjes en meisjes tegenwoordig dezelfde kleuren dragen. Alleen onze dochter kan roet in het eten gooien. Die weet natuurlijk wel wat het wordt en die zou nog wel eens net te vroeg kunnen gaan praten.
Het idee om het zo te doen komt van mijn vrouw en ze bedoelt het als positieve discriminatie. Ze is namelijk bang dat nummer twee, die zo makkelijk verwekt is, die zo snel achter dat bijzondere eerste kind komt, dat die niet de aandacht en liefde krijgt waar het recht op heeft, dat hij of zij een beetje op het tweede plan komt, na schatje één.
Eigenlijk merkwaardig, want ze is zelf thuis de oudste en dat dat – zeker voor dochters – ook niet zonder slag of stoot gaat, lijkt ze even te vergeten.
Ik weet dat het moeilijk uit te leggen is, maar ik weet van mijn eigen moeder dat allebei je kinderen het allerliefste kunnen zijn. Sterker nog, als mijn vrouw haar plannen voor een groot gezin hard wil maken, dat dan al je kinderen het allerliefste zijn.
Ik heb mijn moeder eens met een stalen gezicht vlak achter elkaar tegen twee willekeurige kleinkinderen horen zeggen dat ze de allerliefste waren. Dat die meiden dat aan elkaar doorvertelden en vervolgens oma ter verantwoording riepen, is voor dit verhaal even niet belangrijk. Oma zou trouwens oma niet zijn als ze zich daar niet op een volledig geaccepteerde manier had uitgekletst. Ik bedoel maar, het kàn.
Terwijl ik dit zit te tikken kruipt mijn dochter vrij rond. Enerzijds omdat dit verhaaltje afmoet, anderzijds omdat ze ook best wel eens onopgepast mag.
Ze profiteert volop van haar vrijheid: stilletjes zit ze de nieuwe tv-gids in stukjes te scheuren. Als ik haar roep, kijkt ze op met zo’n blik van ‘ik weet heus wel dat ik stout ben, maar jij en ik weten ook dat ik nog veel te jong ben voor een flink pak op de broek.’ Tenminste zo vertaal ik die scheve grijns. Ik grinnik maar eens terug.
‘Jij bent pappa’s allerliefste,’ zeg ik, ‘en dat blijf je.’
En dat weet ze.

 

JARIG

Haar eerste verjaardag hebben we overleefd. Mijn vrouw, die normaal gesproken feestjes organiseert alsof ze haar neus snuit, was weken geleden al begonnen met de voorbereidingen. Dit zouden we maar één keer meemaken en of het feestvarkentje het zelf nu allemaal bewust beleefde of niet, deze dag zouden we ons lang heugen. De genodigden kregen zeer ruim van te voren bericht, zodat eventueel geplande vakanties geannuleerd konden worden. Wie desondanks toch verhinderd was, moest met een bijzonder goede smoes op de proppen komen, anders werden ze meedogenloos van de lijst geschrapt voor geboortekaartjes van nummer twee.
De banketbakker slaagde erin zijn verbazing te verbergen. Een taart voor vijfentwintig personen, met één kaarsje en het opschrift ‘Proficiat Elma’ hoefde wat hem betrof niet drie weken van te voren besteld te worden. De man knipperde zelfs niet met z’n ogen toen een week later nog eens zo’n taart erbij werd besteld. Ze had nog eens zitten rekenen en beter méé verlegen dan óm verlegen.
Met onze dochter werd dagelijks het lied ‘langzalzeleven’ geoefend en tot op de dag van vandaag trekt ze een grijns van oor tot oor en steekt ze de armpjes in de lucht bij het ‘hiep, hiep, hoera…’
De aanschaf van HET KADO kon worden gerekt tot koopavond vóór de dag zelve. Hoewel in eerste instantie de voorraad van de speelgoedwinkel te beperkt leek, wist ze zich uiteindelijk te beheersen en werd een boerderij in duplo aangeschaft. Leuk en verantwoord en de ervaring had al geleerd dat ze duplo leuk vind. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik zelf bovendien dat geinige namaak draagbare telefoontje niet kon laten liggen en dat onze dochter op grijphoogte vanuit haar kinderwagen ook iets geselecteerd had, een of andere rammelende Taiwanese prul.
De avond vóór de dag werd onze dochter iets eerder dan normaal naar bed gebracht want de eetkamer moest versierd, en haar stoel en de tuin en alle ballonnen moesten opgeblazen.
Het moet gezegd, onze dochter stelde ons niet teleur toen ze de volgende dag beneden kwam. Haar mond viel open bij het zien van de uitbundig versierde kamer, de armpjes gingen de lucht in bij ‘hiep, hiep…’ en ze wist niet hoe snel ze het papier van haar kadootjes gescheurd moest krijgen.
Het was een hele leuke verjaardag. Ze kreeg heel veel kadoos, zat heel lief bij oma op schoot, liet zich zelfs kusjes geven, speelde leuk met de andere kindjes, werd niet misselijk, kortom een feest.
Ze ging natuurlijk laat naar bed, maar de volgende dag was het zondag, dus dan kon ze even bijkomen. Met de nieuwe kadootjes spelen. Die stonden in een kringetje opgesteld in de kamer, want het is toch leuk om te zien waar ze nu het eerst mee gaat spelen. Even is er die blik van ‘wat is het hier een rommeltje,’ maar dan ziet ze haar favoriet, een beduimeld en verfrommeld stripboekje dat we ooit bij chocolademelk gekregen hebben en dat ze al honderden keren ‘gelezen’ heeft; ze kruipt er in een vaartje op af. We doen nog maar eens van ‘hiep, hiep…’


 

NIKS GEBEURD

Als ze me vroeger hadden gevraagd hoe ik me dat dan voorstelde, kinderen, en er op passen als mamma aan het werken was, dan zou ik zo’n dag verzonnen hebben als vandaag.
Sinds enige tijd wil ze ’s middags slapen. De eerste paar maanden was dat elke dag vechten en knokken en schoot het middagdutje er nogal eens bij in, maar tegenwoordig doet ze trouw elke middag, na het botterhammetje, anderhalf uur precies. Dat geeft een mooie regelmaat. ’s Ochtends nadat we mamma hebben weggezwaaid lezen we eerst de krant. Dat wil zeggen ik lees en zij mummelt en pruttelt in de box. Af en toe brult ze dan of pappa nog niet bijna klaar is met de krant, dan zeg ik “nog even.”
Als dat genoeg geweest is, gaan we samen aan het huiswerk. Opruimen en stofzuigen en één of twee keer in de week naar de supermarkt. Daar kennen ze haar inmiddels ook al en ze weet precies waar ze op het plakje worst kan rekenen in ruil voor een schattig lachje.
Dan het boterhammetje en onder het dutje, dat dus tegenwoordig daarop volgt, kan pappa even rustig telefoneren, beetje zaken doen, waar nodig.
Zo was het vandaag ook allemaal en toen ze wakker werd en wat gedronken had, werd al snel duidelijk dat vanmiddag een makkie zou worden. De jongejuffrouw had werkelijk een stralend humeur. Ik heb in de tuin van een stuk geplastificeerd bloemperkgaas een grote cirkel gemaakt die ik met een paar bamboestokken overeind houd. Voor de mooie zomerdagen. Parasolletje ernaast, zodat ze in de schaduw zit, plaid en lakens erin want anders eet ze alle madeliefjes op. In die baby-ren plantte ik haar meteen na het flesje neer. Optimist als ik ben, had ik mijn eigen tuinstoel geïnstalleerd met een stapel tijdschriften ernaast. U kent dat: het toppunt van een luie zomermiddag, kopje thee, later zelfs een biertje, stukje lezen, stukje bladeren, even wegsukkelen. Van die zeldzame middagen waarvan de werkende klasse denkt dat we ze elke dag hebben, maar waar we in feite meestal alleen maar van kunnen dromen. Van die middagen die alleen maar verpest kunnen worden door verkeerde onverwachte visite, een regenbui of een jengelende baby.
Niets van dat al gebeurde vanmiddag. Mijn dochter zat op haar manier te zingen, zeurde niet eens om een koekje maar kreeg er toch een omdat ze zo lief was en speelde eindeloos met haar duplo en houten blokken.
“Nog iets bijzonders gebeurd,” vroeg mijn vrouw, die thuis was voor we er erg in hadden.
“Niks gebeurd,” zeg ik, “een doodgewone dag.” Want probeer maar eens uit te leggen hoe bijzonder gewoon kan zijn.


OMA

Gelukkig heeft onze dochter nog twee oma’s. De opa’s zijn er helaas niet meer en die missen we ook heel erg, maar de oma’s zijn er nog, al wonen ze niet naast de deur.
Een kind van haar leeftijd kun je natuurlijk niet uitleggen wat een oma is, maar dat hoeft ook niet. Wij stellen ons zo voor dat als je een rij opstelt van twintig aardige grijze dames dat onze dochter vlekkeloos haar oma’s er uit zou pikken. Dat zal wel niet waar zijn, maar het is een aardige gedachte.
Feit is in elk geval dat het iets bijzonders is met oma’s en kleinkinderen en bij ons is dat niet anders.
Die van ons zijn allebei heel verschillend, bijvoorbeeld alleen al in kleinkinder-ervaring. Voor de ene oma is onze dochter het eerste kleinkind. Dus toen we haar tijdens een visite voorstelden om het avondeten te voeren, twijfelde ze. Want ze had al gezien dat dat eten bij ons volgens een bepaald ritueel ging. Zou dat wel lukken? Natuurlijk lukte dat; zonder geknoei het hele bordje leeg. Moeilijk te zeggen wie achteraf trotser was, de oma die al een heel gezin van haar zelf had grootgebracht, of onze dochter.
Voor de andere oma is die van ons kleinkind nummer acht. Dat betekent dat deze oma voor de achtste keer een kind de hemel in prijst. Slimmer, knapper en liever dan onze dochter heeft ze er nog niet een meegemaakt. Ik heb het haar al zeven keer eerder horen zeggen, maar ik luister er ook nu weer met veel plezier naar, niet in de laatste plaats natuurlijk omdat ik weet dat ze gelijk heeft.
Want voor kleinkinderen mogen oma’s heel belangrijk zijn, voor ouders zijn ze onmisbaar. Die trots op de eerste tandjes, de eerste stapjes, die angst bij de eerste hoge koorts, de zorg voor de opvoeding en de toekomst. Oma’s hoef je niks te vertellen. Die hebben het allemaal zelf meegemaakt. Oma’s mopperen op pappa en mamma, dat ze niet bij het eerste de beste kreetje moeten opspringen, dat ze best eens tien minuten achter elkaar mag huilen omdat dat goed is om de longetjes te oefenen. En vervolgens mag je spruit gerust met zijn vieze vingers aan de glazenkast waarvan jij nog haarfijn weet dat je er altijd voor op je donder kreeg.
Opscheppen over je kind, vergelijken met hoe je zelf vroeger was, horen dat het vanzelf allemaal goed komt. Vorige zondag waren we bij de ene oma, volgende week gaan we naar de ander.


LOPEN 


Hoewel wij onmiddellijk bij de geboorte van onze dochter in de gaten hadden dat hier een zeer bijzonder kind ter wereld kwam, om niet te zeggen een wonderkind, hadden wij met elkaar afgesproken dat we geen wedstrijdje zouden houden met andere kinderen van ongeveer haar leeftijd of ze vroeg of laat was met kruipen, met lopen, met praten. Als ze maar gezond was, dat telde.
Maar het werd ons niet makkelijk gemaakt.
Dat begon al bij een visite aan het consultatiebureau, ergens rond de vierde maand. “Legt u haar hier maar even neer,” zei de dokter, maar dat kon toen al niet meer met onze dochter, die kon al zitten en wilde dus niet anders meer.
“Zo, zo, die is snel,” zei de dokter, “kan ze zich ook al zonder hulp omrollen?” Om te bewijzen dat ze dat inderdaad kon, kamikaze-rolde ze zich van de behandeltafel af. In een geoefende reflex kon ik haar nog net bij de lurven grijpen.
Wij wisten toen al dat ze snel was. Omdat ze nogal moeilijk was bevallen, had ze de eerste maanden onder controle van een kinderarts gestaan en die had ook al aan bepaalde reflexen gezien dat ze vóór haar eerste verjaardag zou kunnen lopen.
Zo’n mededeling neem je dan voor kennisgeving aan, maar als ze vervolgens na twee dagen buikschuiven en achteruit krabbelen meteen kan kruipen als de beste, begin je er zelf toch een beetje in te geloven.
Nu was het niet zo dat we haar meteen voor de atletiekvereniging inschreven, maar tijdens onze wandelingen door het winkelcentrum stopten we toch regelmatig onafgesproken voor de schoenenwinkel.
Als vanzelfsprekend groeiden we als jong gezin toe naar de mijlpaal van het eerste paar schoenen. En nauwelijks had onze dochter de eerste wankele passen, half opgetild aan één hand, gedaan of we zaten in de desbetreffende winkel.
“Kan ze al helemaal los lopen?” vroeg je juffrouw.
“Nee, aan het handje, maar ze staat wel al los.”
“Wij adviseren altijd dat ze eerst echt goed moeten kunnen lopen, voordat ze op schoentjes gaan lopen.”
Alsof we een klap in ons gezicht kregen, daar hadden we ons nu zo op verheugd. En over twee weken zou ze jarig zijn en de dokter had toch gezegd…
Goed, je kunt zo’n kind niet dwingen om te lopen, maar stimuleren mocht wél volgens de boekjes. En dat hebben we dan ook gedaan dat het een lieve lust was. Maar ons dochtertje – karaktertje van haar vader – had toch blijkbaar een ander tijdschema in gedachten.
Twee weken na haar eerste verjaardag kon ze ineens lopen. Eerst van de stoel naar de bank, toen een rondje om de bank en binnen een week het halve huis door.
Voor haar eerste paar schoenen zijn we speciaal naar Amsterdam gegaan.



NAAR SCHOOL|

Soms brengt mamma haar ‘naar school’. Dat wil zeggen naar de crèche of naar juf Raginia. Er zijn nog heel wat andere juffen daar en die zijn ook allemaal heel lief, maar juf Raginia is er altijd, die schrijft steeds stukjes in het schriftje en dat is dus onze juf. Twee middagen in de week gaat ze daar naar toe. Om pappa een beetje lucht te geven voor eventuele zakelijke afspraken, om ook te leren omgaan met andere kindjes, omdat ze het leuk schijnt te vinden en – maar dat zeggen we natuurlijk nooit – omdat heel af en toe opgeruimd ook netjes staat. En normaal gaat ze dus met pappa, maar sinds kort af en toe ook met mamma.
Dat kwam zo.
Toen het er op een zekere dag naar uit zag dat ik de afgesproken afhaaltijd niet zou halen, werd mamma telefonisch gecharterd. Geen probleem, met wat geschuif bij haar op de zaak en voor één keer kon dat best. Sterker nog, mijn vrouw wilde ook wel eens met eigen ogen zien of ze het naar haar zin had, zoals ik altijd beweerde.
Uitgerekend die middag was juf Raginia er natuurlijk niet, maar een nieuwe juf, een stagiaire waarschijnlijk, die mijn vrouw nog nooit had gezien. Nou is onze crèche er een waar je elk moment van de dag je kind naar toe kunt brengen en ook weer kunt halen. Maar de nieuwe juf zag een mevrouw die geen kindje bij zich had en ze wist vrijwel zeker dat geen van de haar toevertrouwde ukkies door deze mevouw was gebracht. Dus het kind vroeg logischerwijs: “Waar komt u voor mevrouw?”
Mijn vrouw, niet bepaald zonder zelfkennis, probeerde naderhand te omschrijven hoe ze reageerde. Hoe ze langzaam van tint veranderde en hoe ze nog net beleefd kon uitbrengen: “Ik kom mijn dochter halen.” Maar ik kon me moeiteloos voorstellen hoe het was gegaan. Mijn vrouw die met één blik hele pelotons fluitende bouwvakkers kan bevriezen contra een vastberaden peuter-oppas.
Maar het oppassende meisje, ze had net nog de film van Charles Lindbergh gezien, was niet van plan deze mevrouw zo maar zelf een baby te laten uitzoeken. Je hoort zulke rare dingen vandaag de dag. “Welke is uw dochter dan wel mevrouw?”
Het was maar een geluk dat mijn dochter haar inmiddels toch rood aangelopen moeder nog herkende en de situatie redde door luidkeels brullend de armpjes naar haar uit te steken. Anders had ik waarschijnlijk alsnog zelf mijn dochter moeten afhalen en daarna mijn vrouw van het bureau. Of andersom natuurlijk.
Dat overkomt mamma niet meer. Dus soms brengt mamma haar naar school.


 

AUTOOTJE 


Dat mamma haar af en toe ook naar de crèche brengt, heb ik al verteld. En waarschijnlijk ook dat ze dat doet om daar haar gezicht te laten zien, zodat ze niet op een ongelukkige dag weigeren om haar dochter aan haar mee te geven.
En elke keer als mamma haar brengt, gebeurt er stomtoevallig wat bijzonders. Nou moet ik er bij vertellen dat mijn vrouw een hele maaltijd, inclusief toetje, smakelijk kan vertellen over de gebeurtenissen van een dag waarvan ik zou zeggen: “Niks bijzonders gebeurd vandaag.”
Vorige keer had mamma haar gehaald én gebracht en er was weer van alles loos geweest. Mamma vertelde het ’s avonds terwijl mijn dochter en ik tevreden knabbelden aan zelfgesneden en zelfgebakken frietjes. Ik wil niet te hoog opgeven van mijn kookkunst, maar ik sta bekend om mijn zelfgebakken frietjes en mijn macaronischotel. En ik ben er flink trots op dat mijn dochter sinds haar tweede tandje haar flesje melk of roosvicé laat staan voor mijn patatjes. Het is zelfs zo dat als ze moet kiezen tussen de Franse frietjes van die Amerikaanse firma met de Schotse naam en die van pappa, dat ze dan toch aan de laatste de voorkeur geeft.
Enfin, wij aten, mamma vertelde. Over dat jongetje van een jaar of drie dat luidkeels om zijn vader zat te brullen toen ze kwamen en dat ze dat allebei zo zielig vonden. Maar dat datzelfde jongetje ’s avonds ruzie zat te maken met onze dochter om een autootje. “Durf je wel tegen zo’n klein meisje,” had mijn vrouw gezegd, “vanmiddag zat je nog om je vader te piepen.” En ze had het autootje afgepakt, hoewel het jongetje daar de rechtmatige eigenaar van was.
Dus konden mijn dochter en ik dat autootje vandaag met hangende pootjes terugbezorgen. Tenminste, dat was de bedoeling. Daar sta ik bij het hekje van de peuter-kamer met haar op mijn arm en in de vrije hand het autootje. “Van wie is dit autootje?” Het eigenaartje komt op ons af, steekt zijn handje al uit om het te pakken en zegt: “De kleintjes moeten naar de andere kamer, hoor.” Op precies het verkeerde toontje. Nou was onze dochter net de vorige week van de baby-kamer, waar ze zich ernstig verveelde, gepromoveerd naar de peuter-kamer, dus dit was tegen ons zere been.
“Zo, zo,” zeg ik dan ook, “dan gaat dit autootje dus ook naar de andere kamer.” Gebrul. En verbeeld ik het me of zie ik een triomfantelijke grijns bij mijn dochter?
Ja hoor eens, normaal ben ik de redelijkheid zelve, maar jongetjes die mijn dochter lastig vallen, moeten oppassen. En dat zal nog wel even zo blijven.


BERENHUIS


Het begon allemaal op een visite bij oma. Op de bank door een stapel oude Margrieten bladeren. Het tweede stukje taart was net doorgekomen, onder zwak protest. Morgen dan maar een extra rondje op de hometrainer. Al bladerend stuit ik op een doe-het-zelf-reportage van een berenpoppenhuis. Een bouwpakket dat je kunt bestellen en vervolgens zelf moet schilderen, in elkaar zetten en aankleden. De blote berenfamilie wordt er bij geleverd. Voor de reportage in Margriet is alles natuurlijk piekfijn in elkaar gezet, geschilderd, leuk aangekleed en ook nog eens professioneel gefotografeerd. Echt heel leuk. Zeker voor een handige knutselaar. Omdat de termijn waarop je moet bestellen al een paar maanden verlopen is, kan ik het verhaal veilig aan mijn zwangere echtgenote laten zien, denk ik.
“Kijk eens wat leuk.”
Foutje. Mijn echtgenote verdient de kost als tv-producer en heeft dus van regelen en ritselen en het vinden van achteringangen en onmogelijke oplossingen haar beroep gemaakt. Dat de aanvraag-termijn verlopen is, zegt haar niets. Het lijkt haar stug als niet ergens in een magazijn een laatste exemplaar is blijven liggen. En volgens de beschrijving stelt de montage echt niets voor, dat moet zelf mij lukken. Met een paar goed gerichte telefoontjes…
Niet lang daarna wordt het pakket thuisbezorgd. Inclusief beren en duidelijke werkbeschrijving. Nog dezelfde week worden een paar potjes gif-vrije acrylverf aangeschaft. Zij was verantwoordelijk voor het aankleden van de berenfamilie en dat besteedt ze handig uit. Een lieve kennis doet dat voor haar, die kan toveren met restjes stof.
Het poppenhuis is nog niet af als de beren, keurig gekleed, terugkomen. Geen enkele zichzelf respecterende vader besteedt het schilderen en in elkaar knutselen van het poppenhuis voor zijn dochter uit. Zelfs een vader zoals ik, met twee linkerhanden niet.
Nu is het bijna Kerstmis. Wat zou het leuk zijn als onze dochter een berenpoppenhuis zou krijgen onder de kerstboom. Door pappa zelf in elkaar gezet. Haar eigen kleinkinderen zullen er later op zolder nog mee spelen.
Al bijna een jaar staart dat bouwpakket me aan. Stijf aangekleed zit de berenfamilie op de vensterbank op huisvesting te wachten. Mijn vrouw begint er al enige tijd nadrukkelijk niet meer over. En nu zijn de donkere avonden voor Kerstmis echt lang genoeg. De tuin is op orde. Er waren nog een paar klussen in huis te doen, maar ook dat is gebeurd.
Het aanbod op tv is groot, maar niet best. Ik heb toch alles over voor mijn oogappel? Wat houdt me tegen?
Achterin de garage vind ik een paar versteende verfkwasten. Die laat ik om te beginnen maar eens een weekje weken in een laagje wasbenzine.
Margriet wordt bedankt.


GOEDHEILIGMAN

Het had niet veel gescheeld of de personeelsvereniging bij mijn echtgenote op de zaak had een lid minder gehad.
Als alle soortgelijke verenigingen houdt ook deze zich bezig met het organiseren van klaverjas- en spreekbeurtavonden, van bedrijfsuitstapjes en dat soort activiteiten. Maar één keer per jaar hebben ze een hoogtepunt in Sinterklaasavond. De echte Sinterklaas is dan aanwezig en alle kinderen van personeelsleden mogen komen.
“Behalve die van ons,” zegt mijn vrouw. Dat is niet helemaal waar, in feite is er een leeftijdsgrens gesteld van 2 jaar.
“Maar het blijft oneerlijk,” zegt mijn vrouw. En wat haar betreft kan die personeelsvereniging kiezen: of haar schrappen als lid, of deze belachelijke regeling veranderen.
Zolang als ze kinderen wil, heeft ze dat beeld van Sinterklaasavond als toppunt van huiselijk geluk voor ogen. Ze ruikt nog de zeep in haar natte haren en de jeneverlucht in de adem van Sinterklaas. Beetje bang vooraf, opwinding en verwachting als ze bij Sint moest komen en in haar herinnering kreeg ze altijd precies wat ze wilde hebben. Hoe wist Sinterklaas dat toch?
Van mijn eigen jeugd weet ik nog wel dat mijn oudere zussen nooit te beroerd waren om het lied ‘Wie zoet is krijgt lekkers, WIE STOUT IS DE ROE’ luidkeels tegen me aan te zingen, waardoor ik menig avond tussen hoop en vrees doorbracht, want ik was best een braaf jongetje, maar natuurlijk niet een heel jaar lang en je weet maar nooit wat Sint zich het best herinnert. Maar ik ben het met mijn vrouw eens dat deze oer-Nederlandse traditie nooit verloren mag gaan, zeker niet zolang onze dochter nog klein is. Maar misschien is ze inderdaad nu nog wat te klein.
“Ja maar..,” sputtert mijn echtgenote.
“Zou ze het leuk vinden bij zo’n vreemde oude man op schoot?” vraag ik retorisch.
“Ja maar..,” af en toe is ze net het Duitse voetbalelftal, dat geeft ook pas op als het laatste fluitsignaal geklonken heeft.
“Zou ze niet bang zijn voor die enge schoensmeerzwarte Pieten?” Ik zie dat ze zich gewonnen geeft, maar de teleurstelling blijft. Een grapje dan maar?
“En hoe wil je haar uitleggen dat ze niets van vreemde mannen mag aannemen behalve als ze goedheilig zijn?”
We blijven thuis, onze eerste Sinterklaasavond als gezin. Maar we maken er een heel bijzondere pakjesavond van, ook al slaapt ze de hele avond door.


SYMBOLIEK


Dit jaar hebben we het zo kunnen plooien dat we alleen thuis zijn met Kerstmis. Met z’n drieën dus. En we verheugen ons erop. Al jaren achter elkaar ontvangen onze families ons met open armen, maken het warm en gezellig en feestelijk, geven ons het gevoel dat we bij elkaar horen. Kostbare avonden met je dierbaren. Maar dit jaar laten ze ons alleen, onze eerste Kerstmis als gezin.
De voorbereidingen zijn de voorpret. Blijmoedig sluiten we aan in lange rijen in de winkels. In de geest van de tijd doen wij het ook wat minder overdadig bij de maaltijden, maar we realiseren ons dat we bevoorrecht blijven in vergelijking met anderen.
Hét symbool van het feest, de boom, regel ik zorgvuldig zelf. Als negenjarige was ik daar bij ons thuis al verantwoordelijk voor en stelde ik veel eer in die klus. Die bomen kwamen van het bos-veldje van een onderwijzer van de lagere school. In mijn herinnering dwaalde ik uren over dat veldje voordat ik precies de juiste boom had, die de onderwijzer vervolgens omzaagde. Verser kon het niet. De boom met kluit is iets van de laatste tijd, dat kenden we toen nog niet. Toen waren er gewoon nog bomen genoeg.
Thuis gekomen kreeg ik dan van mijn zussen één voor één kritiek. Hij was te groot, te dun, te dik, maar nooit goed. Achteraf weet ik dat dat bij ons Kerstmis-ritueel hoorde. Mijn moeder vond hem altijd precies goed. Mijn vader timmerde de boom op een kistje, zodat hij recht bleef staan. Vervolgens prutste hij zuchtend en mopperend met de lampjes, die nooit, als echte kaarsjes, mooi rechtop wilden blijven staan. Ik hielp. Als alles stond en brandde, mochten de meiden de boom versieren.
Zo gaat het bij ons nu precies hetzelfde. Ik zoek in mijn eentje de boom uit en breng daarbij de handelaar tot wanhoop door tenminste een half uur te keuren. Thuis zet ik hem rechtop en worstel ik de kaarsjes erin. Geloof het of niet, het zijn dezelfde kaarsjes als die waarmee mijn vader al ruzie had. Als alles staat en brandt, mogen de meiden hem versieren.
Dat wil in ons geval zeggen, mijn vrouw versiert en mijn dochter kijkt ademloos toe en graait naar de lampjes, de ballen, het engelenhaar.
“Mooi hè,” zegt mijn vrouw, “allemaal voor het kindje Jezus.”
Dat begrijpt ze niet, want die kent ze niet. Ze begrijpt nu misschien alleen dat het feest is. Wiens verjaardag het eigenlijk is en waarom we die zo vieren, hoeft ze nu nog niet te begrijpen. Als we zo ver zijn, hebben we heel wat meer uit te leggen dan de symboliek van de kerstboom en het verhaal van een meneer en een mevrouw die een kindje kregen in een stal in een ver vreemd land.
Nu vieren we onze eerste Kerst als gezinnetje. Dit jaar mag het ons feest zijn.

DAAN


Daan kwam langs met zijn vader. Vaak hebben ze een stukje gefietst en dan vindt Daan z’n vader dat hij een biertje heeft verdiend en dan komen ze bij ons langs. Kan Daan ook leuk even met onze dochter spelen. En, afhankelijk van hoever ze gefietst hebben, misschien nog een biertje.
Wij kennen Daan van zijn begin af aan, van zwangerschapsgymnastiek dus en Daan is oké. Tenminste, wij vinden Daan oké want we moeten wel met hem lachen. Daan is zeker niet stouter dan onze dochter, maar hij bekommert zich wat minder om zijn presentatie. Bij twijfel, zal onze dochter eerst handje voor handje proberen hoever ze kan gaan, terwijl ze goed in de gaten houdt of iemand zijn hoofd schudt of ‘nee’ zegt. Daan gaat er gewoon op af en moet echt gestopt worden, bij levensgevaar.
Als er een schaal met koekjes staat, pakt onze dochter er een af, maakt dat vast goed nat en komt dan vragen of ze het mag hebben. Daan gaat zitten neuriën als iemand vraagt wie de schaal met koekjes heeft leeggegeten. Daan is stoer.
‘Het verschil tussen jongens en meisjes?,’ mijmeren de vaders wat voor zich uit. Wij, althans onze vrouwen, zijn allebei weer zwanger en de vraag speelt dus weer wat het wordt. Ik weet het, hij niet. Van zijn eigen vrouw niet, en van ons niet, want wij vertellen aan niemand wat we weten. Overigens maakt het niemand van ons officieel iets uit. ‘Als ze maar gaaf en gezond zijn.’
De kinderen zijn inmiddels aan een eigen kennismakingsronde bezig. Daan, groter en sterker, duwt onze dochter om. Zij, motorisch wat verder, prikt met een wijsvingertje in zijn oogje. Allebei brullen. Want je kunt het als ouders nu wel leuk met elkaar treffen, de kinderen hebben een verstandhouding van zichzelf. Maar als de tranen gedroogd zijn, zitten ze al weer braaf samen te duplo-en, elkaars bouwseltjes lief af te breken. Dat komt wel goed met die twee.
‘Gaan ze samen naar school, komt hij haar ophalen.’
‘Mag hij wel uitkijken, voor het verkeer.’
‘Wat later komt hij haar halen voor de disco en iets te laat thuisbrengen.’
‘Mag hij wel uitkijken.’
Vaders onder elkaar. We rekken het genoeglijke moment even en stellen de traditionele slotzin voor dit soort gesprekken nog wat uit.
‘Als ze maar gelukkig worden.’
Vanuit een ooghoek zie ik dat onze dochter Daan wijst waar wij de koekjes bewaren.
‘Ik zou het niet erg vinden als de volgende een meisje was,’ zegt de vader van Daan.
Dat wist ik wel.

IN DE SUPERMARKT



Een keer in de week gaan we naar de supermarkt. Dat moet gebeuren, maar we hebben er zeker geen hekel aan. Vanaf de allereerste keer vindt ze het geweldig stoer in haar speciale zitje in de winkelwagen, ook al zwaaide ze in het begin nog alle kanten uit door gebrek aan houvast. Tegenwoordig graait ze vanuit die positie geroutineerd in de vakken waar we voorbijkomen. We hebben inmiddels ervaring en een zekere routine en we kennen de weg.
Maar als mamma eens een keer meegaat moet alles meteen helemaal anders. Mamma opereert vanaf een boodschappenlijstje maar hanteert daarbij een andere volgorde dan de meneer van de winkel. De keren dat wij dus als gezellig gezinnetje boodschappen gaan doen, lijken we altijd tegen de stroom op te lopen, laten we altijd onze beurt voorbijgaan bij de slager en kiezen we altijd voor de langzaamste rij bij de kassa’s.
Mijn dochter en ik hebben al lang in de gaten dat we het beste stokstijf midden in de winkel kunnen gaan staan wachten op mamma die af en toe iets in de wagen komt gooien.
Zo raakten we aan de praat met een fotografe die blijkbaar kinderportretten stond te maken.
‘Lezen wij hier goed dat we altijd een gratis foto krijgen, ook al kopen we verder niets?’
Dat lazen we goed en mijn dochter zat al, want gratis, daar zijn we gek op. Ze poseert graag en in een vlot tempo werd een hele serie opnamen gemaakt. ‘Daar zit allicht een goede bij,’ dachten wij nog.
‘Zie je nog kans die gratis foto op te halen,’ vroeg ik mijn vrouw twee weken later, ‘maar laat je niets extra’s aansmeren.’
‘Oh ja, die foto’s,’ reageerde ze ’s avonds op de vraag of ze er nog aan gedacht had; let op het subtiele gebruik van het meervoud! ‘Ze waren allemaal even leuk.’
Gratis was een gepasseerd station, die had zich wat laten aansmeren. Nou kon het geen kwaad om wat foto’s van de vakman te betrekken, want wat we zelf zo bij elkaar kieken verdient maar hoogstzelden te worden ingelijst.
De gratis foto, die toch nog het eerst tevoorschijn kwam, was inderdaad schattig. Onze dochter op haar best: bolle toet, grote ogen recht de camera in en een verlegen lachje.
‘Ze hadden er deze vergroting van en nog een poster, maar die heb ik natuurlijk niet genomen.’
Zelfde lachje, truitje en achtergrondje, zelfde foto, maar dan groter.
‘En ze hadden ze ook in briefkaartformaat en als pasfoto’s.’
Zelfde dochter, zelfde foto, maar dan kleiner en nog kleiner, met twee sleutelhangers erbij.
Zelfs als we de oma’s en de dichtstbijzijnde familie een foto kado zouden doen, rekende ik snel, en als we twee exemplaren zouden inlijsten voor de werkkamer, één op haar bureau en één op het mijne, als we allebei een sleutelhanger zouden nemen, de vergroting natuurlijk in de slaapkamer en eentje naar de Margriet niet te vergeten, dan nog zat mijn dochter voorlopig zeer ruim in haar promotiemateriaal.
Maar inderdaad, ze waren allemaal even leuk.


 

SCHOOLSTRIJD

Het regionale dagblad had in de stads-editie een komkommer-reportage aan onze wijk gewijd. Niet omdat er iets gebeurd was, maar gewoon, omdat we aan de beurt waren. Argeloze passanten werden aangeschoten door ijverige journalisten, markante buurtbewoners werden geïnterviewd. Hoewel mijn dochter en ik op onze wandelingen regelmatig de plaats passeren waar de fotograaf zijn plaatje had geschoten, is ons niets gevraagd en zijn we niet gefotografeerd. We stonden dus ook niet in het artikel, wat weliswaar jammer is omdat we daar mamma leuk mee hadden kunnen verrassen, maar wat nu even niet terzake doet omdat we het ergens anders over willen hebben.
In het bewuste journalistieke werk werd namelijk onder meer aandacht besteed aan de bijzondere openbare basisschool bij ons in de buurt, die in de hele stad een goede reputatie bleek te hebben.
Zo goed zelfs, dat de er een wachtlijst gehanteerd moest worden, zo mocht onze verslaggever optekenen uit de mond van het hoofd van de school.
Dat moest ons zeker weer gebeuren. Verhuizen we naar een kindvriendelijke buurt, met een basisschool aan het eind van de straat, krijgen we een kind, blijkt die school vol te zijn. Zouden we dat kind elke dag een drukke verkeersweg over moeten helpen steken om haar naar de dichtstbijzijnde andere school te brengen. Dát zouden we dan nog wel eens zien!
Maar omdat je dat soort dingen eerst vriendelijk moet beginnen te vragen, spraken we af dat mijn vrouw zou bellen, vanaf haar zaak. Als dat niet werkte, kon ík altijd nog.
‘Tja,’ zegt ze ’s avonds, ‘ik heb haar op de wachtlijst kunnen krijgen.’
‘Dat betekent,’ zeg ik, warmdraaiend, ‘dat wij moeten wachten totdat een ander kind met zijn ouders verhuist, of dat ik elke dag met dat kind die drukke…’
‘Voordat je tegen mij begint,’ onderbreekt ze, ‘het is voorlopig. Voor inschrijving maken ze graag even kennis.’
‘Onze dochter moet naar school en wij worden gekeurd.’
‘Ik heb een afspraak voor je gemaakt met de directeur.’
En dan blijkt zo’n man natuurlijk gewoon mee te vallen. Niks aan de hand. Inschrijven is een formaliteit, ze staat al in de computer. Of ik de school nog even wilde zien.
Had ik misschien beter niet kunnen doen. Het is echt een heel leuke school hoor, waar mijn dochter straks naar toe moet, van die grote witte-bol lampen, ouderwetse platen aan de muur. Allemaal jassen aan de lage kapstokken. Maar dat jongetje, helemaal alleen op het bankje in de gang, die had wel erg veel straf voor zo’n klein jongetje. Vond ik tenminste.
Ik ben er thuis niet over begonnen, het duurt tenslotte nog een paar jaar. Maar ik ben er nog niet mee klaar. Ik kom hier nog op terug.


IETS VAN EEN ANDER

Sinds een paar dagen doen we alsof een van haar voetjes niet wil meewerken bij het aankleden en dus een ‘stout voetje’ is. Altijd en eeuwig moet dat voetje tegensputteren; bij de pyjamabroek, bij de sokken, bij de pantoffeltjes. Ze begint al te grinniken als ik streng naar het voetje kijk. Het loopt uiteindelijk altijd uit op klapjes en fysiek geweld en tegen die tijd ligt ze dubbel van de pret.
Waarom we dat soort flauwe geintjes verzinnen, weet ik niet, en nog minder waarom we er zoveel lol aan hebben. We willen ook niet dat ze allerlei kunstjes leert. Maar ze leert elke dag wat bij. En dat herhaalt ze dan, soms tot in den treure; en zo gaat het vanzelf. ‘Hiep, hiep, hoera’ en dan de armpjes in de lucht is er zo een. Overigens is die ook heel handig om truitjes en rompertjes uit te trekken. ‘Klap eens in de handjes’ natuurlijk, dat is een rasechte kinderklassieker. Soms begint ze ook zelf. Dan sjort en duwt ze net zo lang aan mijn handen totdat ik doe wat zij bedoelt. Dat zijn unieke momenten, dat je niet zou kunnen zeggen wie nou tevredener is: zij omdat ze iets heeft kunnen duidelijk maken of ik omdat ik haar begrepen heb.
Maar vandaag wilde ze iets dat ik niet begreep. Iets van een ander.
Van mijn vrouw kan ze het niet hebben, want de geintjes die die twee bekokstoven, heb ik meestal wel in de gaten. Dat gaat trouwens ook van ‘hop, hop paardje, met zijn vlasse staartje’ en ‘schuitje varen, theetje drinken, varen we naar de Overtoom…’, niks bijzonders dus.
Het is natuurlijk niet belangrijk, maar ’s avonds begin ik er toch over, nadat alle belangrijker zaken zijn gepasseerd.
‘Van de crèche,’ concludeert mijn vrouw, ‘maar wat doet ze dan precies?’
Ik probeer het zo goed en zo kwaad als ik kan na te doen. We zitten tegenover elkaar op de grond en ik trek aan haar gestrekte armen, waardoor ze voorover buigt en daarna duw ik aan haar armen waardoor ze achterover leunt. Even zit ik aan mijn vrouw te sjorren zoals onze dochter die ochtend aan mij, maar dan neemt ze de beweging over en neuriet, zo vals als alleen zij en onze dochter dat kunnen: ‘schuitje varen, theetje drinken…’
‘Natuurlijk. Zó gaat het. Ik wilde haar de hele dag voordoen hoe mijn moeder het altijd deed, maar ik wist niet meer hoe het ging.’
Ze heeft het nagevraagd op de crèche. Hoort bij de opleiding.


KNAP, LIEF ÉN HERSENS

 

Wat is ze mooi, wat is ze prachtig. Ik wist het op het moment dat ze geboren werd: dit wordt een bijzonder knap kind.
‘Daar kun je nu nog niets van zeggen, wacht maar af,’ suste mijn vrouw nog, maar mij maak je niks wijs. Een beroemd actrice wordt het, een veelgevraagd foto-model. Nou vooruit: televisie-omroepster. Sterker nog, als ik nu een paar telefoontjes pleeg, raakt over een paar dagen de brievenbus verstopt van de aanbiedingen. Ze kan zo terecht in de droge-billetjes-sector.

En líef dat ze is! De moeder van Daan geloofde haar ogen niet toen ze zag dat ik haar tijdens het verschonen rustig even onbewaakt op het commode-kussentje liet liggen om beneden een truitje uit de droger te gaan halen. Zij kan hooguit met één hand in de commode naar een vergeten stuk graaien, terwijl ze met de andere hand Daan onder controle houdt. Sterker nog, als ik ’s morgens m’n tanden poets, zit m’n dochter gezellig op de rand van de wastafel. Poetst ze ook zogenaamd haar tanden want ‘jong geleerd is oud gedaan’, al gaat het haar eigenlijk om het snoepen van de kindertandpasta, die best smakelijk schijnt te zijn. Ze vindt het leuk om papa met haar tandenborsteltje na te doen, ze gaat dus niet draaien op zoek naar ander amusement en ze valt er dus ook niet vanaf.
Ze is niet alleen erg knap en lief, mijn dochter, ze is dus ook nog bijzonder intelligent.
Mijn vrouw, die overigens helemaal akelig werd toen ze Elma voor het eerst op de rand van de wastafel zag balanceren, vindt dat ik misschien wat moet inbinden. Dat de mensen vast wel begrijpen dat ik als vader zo over mijn eigen dochter denk, maar dat ze het daarom nog niet met me eens hoeven te zijn en het misschien ook niet steeds hoeven te horen.
Ik begrijp dat, na enige discussie, en probeer het ook wat minder te doen.
Maar soms lukt dat niet. Zoals toen ik haar pap zat te voeren met een zus als toeschouwer.
‘Kijk nou toch eens hoe keurig ze met haar mond dicht eet,’ riep ik. Nou kan juist deze zus heel wat verdragen, qua ophemelen van haar kleinste nichtje. Ze vindt bijvoorbeeld dat onze volgende, voor onze eigen bestwil, wel wat lastiger mag zijn, want zo lief als Elma, dat is nauwelijks normaal. Maar hier werd volgens haar een grens overschreden.
‘Behalve etiquette,’ zegt ze, ‘- waar kinderen op deze leeftijd zich over het algemeen weinig van aantrekken – heeft dat ook wel een praktische reden. Als ze met haar mond open eet, valt de pap er uit.’
Slim van zo’n kind toch?

 

CONSULTATIEBUREAU

 

‘Zeg eens con-sul-ta-tie-bu-ro, dochter.’
‘Manamana,’ herhaalt ze, duidelijk verstaanbaar voor wie er een oor voor heeft.
Consultatieburo is altijd goed. Een zichzelf respecterend ouder zal het niet snel toegeven, maar het is natuurlijk best een veilig gevoel dat er een officiële instantie zo’n beetje over jou en je kind surveilleert. Ze laten je in hoog tempo opdraven ter controle en dat is toch telkens weer een soort ouderexamen. Weliswaar het soort examen waar je al een voldoende voor krijgt als je alleen maar je best doet, maar toch.
Wij hebben tot nu toe één her-examen gehad, de gehoortest. De eerste keer mislukte door gebrek aan medewerking van onze dochter, die niet wilde reageren op het gesis, gebel en gefluister achter pappa.
Sindsdien halen we allemaal dikke voldoendes. Zo lang ik er kom, heb ik trouwens geen van de ouders zien zakken. En als het gebeurd was, zou ik het gehoord hebben, want je krijgt als ouders ruimschoots de gelegenheid om ervaringen met elkaar uit te wisselen. Zoals we vaker zien in de medische en aanverwante sectoren, is men ook hier niet in staat om afspraken áchter elkaar te zetten; de wachttijden zijn lang, onbehoorlijk lang. Al moet ik zeggen dat de receptioniste, die tevens meet en weegt en de statistieken en grafieken bijhoudt, die ons begroet met ‘dag mooie meid’, dat die bij ons een potje kan breken. Sterker nog: het goed doseren van dit soort opmerkingen is de enige manier om muiterij in het broeierige wachtlokaal te voorkomen.
Via een goed gesprek met de verpleegkundige-voedingsadviseur wordt de spanning opgevoerd tot het hoogtepunt van de ochtend: de visite bij de dokter. Pappa vol vertrouwen, de dochter bláákt. De desbetreffende dochter vol wantrouwen, ze herinnert zich van vorige keren een paar venijnige prikken.
Nee, het is níet goed dat de dokter haar oppakt om op de behandeltafel te zetten, maar die doet dat toch. Haar hele gezicht straalt wil-niet-boos-bang. Ze wil die stethoscoop niet op haar borst en het geklop niet op haar rug. Ze verzet zich hevig, de lippen stijf op elkaar, ze wordt roder en roder, maar geeft geen kik. Tenslotte wordt het haar te machtig met dat enge koude ding om in de oren te kijken. Ze barst in hartverscheurend snikken uit, maar dan is het al klaar. Gelukkig is pappa in de buurt en zuignap-klemvast in zijn armen wordt ze getroost.
En daar is dat gevoel van machteloosheid weer, de angst voor die kwetsbaarheid. Niet nu, vanaf mijn arm heeft ze op haar manier alweer het hoogste woord tegen de dokter, maar vroeg of laat is pappa een keer niet in de buurt.

 

VERWACHTING

 

Broer of zus, daar doen we nog even stiekem over, wordt natuurlijk steeds vaker onderwerp van gesprek. De dochter moet toch op een of andere manier worden voorbereid, denken we. Straks is opeens de wieg vol en heeft niemand haar iets verteld. Die heeft natuurlijk geen idee van wat we haar steeds maar proberen uit te leggen, maar ze geniet van alle aandacht. En dat is natuurlijk ook een beetje de bedoeling.
De laatste loodjes van de nieuwe zwangerschap wegen zwaar. We zijn wel heel erg in verwachting in die zin dat we wachten. Van ons mag het komen. Als onze dochter een oortje op de mooie grote buik van mamma duwt om naar de baby te luisteren en daarbij twee armpjes om die dikke buik klemt, zie ik de blik van mijn vrouw afdwalen.
Zal het goed gaan, zal het zwaar zijn? Zal hij of zij gezond zijn, met alles er op en er aan? Net zo lief als de eerste, of lastiger. Zullen we er net zoveel van houden als van haar en kan dat wel, van twee kindjes evenveel houden? Heb ik genoeg luiers in huis?
Onze dochter geeft met een paar enthousiaste petsen op mamma’s buik te kennen dat ze iets gevoeld heeft.
Is het niet te vlug na elkaar? Heeft zij niet langer recht op pappa en mamma voor zich alleen?
Ze wordt zo’n echt meisje. Als we ’s avonds in de keuken staan te kletsen, gaat ze ook tegen de keukenkastjes staan en probeert ze het ene been over het andere te slaan. Ze trekt dan een mondje waarmee ze vindt dat ze mamma nadoet. Als we haar in de gaten hebben, grinnikt ze.
Zou ze jaloers zijn op de nieuwe baby, of zou ze daar nog te jong voor zijn? Zou ze mamma helpen bij verschonen en baden, zoals ze ook ‘helpt’ bij het ramenlappen en afstoffen.
Vanmiddag was ze nog zo trots op haar nieuwe lakschoentjes. Iedereen in het winkelcentrum die ze wilde bewonderen, kreeg ze ruimschoots onder zijn of haar neus gedrukt.
Ze is zo leuk, zoals ze nu is. Soms lief, soms stout. Missen we niet te veel van haar ontwikkeling?
Ze zucht maar eens diep, mijn echtgenote, een beetje melancholie en zwaarmoedigheid horen er wel een bij, zo op het eind van de zwangerschap. Onze dochter wordt nog maar eens lekker stevig geknuffeld.
Iets zegt me dan dat het tijd wordt om in te grijpen. Misschien zijn het de spartelende armpjes en beentjes van mijn dochter, misschien is het haar ietwat rood-paars aanlopende gelaatskleur.
‘Kom, kom,’ zeg ik tegen mijn vrouw en ik leg een arm om haar schouder, ‘niet zo somber.’ Ik zie dat mijn dochter al weer lucht krijgt en langzaam bijkleurt.
‘We krijgen er een baby bij, we hoeven deze niet in te ruilen.’

MAKKIE

 



Pappa’s ochtendhumeuren zijn legendarisch. Sinds mijn prille jeugd, zo lang als ik me kan herinneren eigenlijk, lijd ik aan een ernstige vorm van begin-fobie. Tot op de dag van vandaag kunnen mijn zussen smakelijk verhalen van anekdotes uit onze jeugd die verband houden met deze ziekte. Mijn jongste zus vertelt dan hoe ze zingend naar beneden kwam, door mijn haren woelde, die nat en stijf op mijn hoofd geplakt zaten omdat ze anders de gewenste vorm niet wilden aannemen en me tegelijkertijd een prettige morgen wenste, terwijl ze wist dat een prettige morgen voor mij onwaarschijnlijk was en door haar optreden zelfs onmogelijk werd gemaakt. Ik kan er nu nog giftig over worden.

En steeds als collega’s te laat op kantoor kwamen met het excuus dat ze door zieke of gewoon lastige kinderen in hun nachtrust waren gestoord, wist ik dat het vaderschap alleen al om die reden niet voor mij was weggelegd.

Zoals u inmiddels zult begrijpen, is het allemaal anders gelopen. Met mijn ochtenhumeuren is het nog steeds niet best, maar mijn directe omgeving heeft er mee leren omgaan. Sinds we elkaar kennen creëert mijn vrouw elke dag een broze vrede door me een kopje koffie op bed te brengen. Echt waar, elke dag! Pure liefde noem ik dat, sterke drang om ons huwelijk te overleven, noemt zij dat, ze houdt niet van grote woorden.

Mijn dochter kent dat soort overwegingen natuurlijk nog niet. Die doet nog gewoon waar ze zin in heeft of wat haar instinct haar ingeeft. Bovendien, als er iemand ’s morgens ongestraft door mijn haren zou kunnen woelen, is zij het wel. En met het instinct van mijn dochter richting haar vader is niets mis. Toen ze nog aan de fles was, werd ze door haar moeder na de ochtendfles wel naast mij in het ouderlijke bed gelegd. Het is herhaaldelijk voorgekomen dat we pas rond het middaguur samen wakker schrokken. Later, als ze naar onze smaak te vroeg wakker werd, liet ze zich overtuigen dat pappa nog zo heel erg moe was en dat ze nog een beetje moest slapen. Ze liet zich dan terug leggen en gunde me dat noodzakelijke kwartiertje en, geloof het of niet, soms zelf nóg een kwartiertje. Tegenwoordig roept ze dat ze wakker is en dan is het de bedoeling dat een van ons het licht komt aandoen, zodat zij de beren nog een half uurtje kan ‘voorlezen’.

Als ik zelf een dochter had kunnen uitkiezen, had ik deze genomen, dat zal duidelijk zijn.

Al met al valt het me mee, het vaderschap. Ik bedoel: ik doe het nog niet zo lang en dat ochtenhumeur is natuurlijk maar één aspect, maar dat het geweldig ingewikkeld is, kan ik niet zeggen; het komt toch voor het grootste deel vanzelf.

Dat moet wel een spectaculaire puberteit worden, houden mijn vrouw en ik elkaar maar voor. Wij weten het ook niet. De literatuur biedt wat dat betreft weinig houvast; de deskundigen vertellen bij voorkeur alleen maar van rampen en tegenspoed. Echtparen met probleemloze kinderen worden maar zo’n beetje aan hun lot overgelaten.


 

STOUT

 



Vanochtend was ze stout. Tegensputteren bij het aankleden, bordje pap niet lusten en als het op is, huilen dat ze nog meer honger heeft. Het begon eigenlijk al gisteravond. Ze huilt wel vaker even als ze moet gaan slapen, maar nu ging ze zo lang door met dreinen dat ik uiteindelijk een half uur naast haar bed heb gezeten om haar tot bedaren te brengen. Je weet dan niet wat er aan de hand is; het kunnen tandjes zijn of misschien wel een kinder-nachtmerrietje of een buikkrampje. Onwillekeurig maak je je zorgen. En dan plotseling slaapt ze in en voel je je toch een beetje beetgenomen.
‘Blij dat dat wonderkind van jou wat normale trekjes begint te vertonen,’ zult u zeggen, en u heeft gelijk, want het is natuurlijk niet meer dan normaal dat ze wel eens lastig is zonder aanwijsbare reden.
Maar vandaag kwam het gewoon niet uit. Ik had een afspraak buiten de deur en was al aan de late kant. Omdat mijn dochter daar geen boodschap aan had en gewoon de volle aandacht voor haar chagrijn opeiste, hadden we ons eerste echte conflict. Misschien heb ik mijn stem wel wat meer verheven dan nodig was, misschien heb ik haar wel wat kordater aangekleed dan gebruikelijk en misschien had ik wel wat te weinig geduld met het voeren van de pap.
In elk geval dreinde ze nog toen ik haar overleverde aan de oppas, die ze normaal heel lief vindt, maar waar ze nu ook niets van moest hebben. Ze wilde ook geen afscheidskus en toen ze er toch een kreeg, smaakte hij zout van de tranen.
En nu is het al weer bedtijd en sta ik in de file op weg naar huis, met een auto vol schuldgevoelens. Ik had liever moeten zijn, meer geduld moeten hebben. Ik had deze afspraak nooit belangrijker moeten vinden dan het verdriet van mijn dochter. Ik had het eerst goed moeten maken.
‘A-10 Ringweg Amsterdam, tussen de afslag Osdorp en de afslag Rai, 3 kilometer..,’ meldt verkeerscentrale Driebergen droog; dat is mijn file. Drie kilometer betekent dat ze slaapt voordat ik thuis ben. Risico’s nemen heeft nooit zin en nu dus ook niet. De medeweggebuikers gaan echt niet voor mij opzij, zelfs al zouden ze weten dat er in mijn geval echt sprake is van een noodgeval. En als puntje bij paaltje komt, kan ik het nog beter morgen goed maken dan nooit meer. Maar ik rijd natuurlijk toch veel te hard als de weg eindelijk vrij is.
‘Ze ligt er net in en ze is nog wakker,’ zegt mijn vrouw, die in één oogopslag heeft begrepen dat ze nu niet in de weg moet gaan staan voor de bij ons nog steeds gebruikelijke welkom-thuis-kus. Inderdaad ligt ze nog met de ogen wijd open. Achter de speen krullen haar mondhoeken omhoog in een brede grijns als ze me ziet. Dan zucht ze eens diep en draait ze zich om. Pappa is thuis, alles is goed, ze kan gaan slapen.


 

TACTIEK

 

Daan is weer geweest. Stoere Daan, die we nog kennen van de zwangerschapsgymnastiek.
En het had niet veel gescheeld of het was een knallende ruzie geworden tussen die twee, hun eerste.
En het had niet veel gescheeld of de wederzijdse vaders waren daar heel volwassen mee omgegaan. Aanvankelijk zag het er niet naar uit dat dit bliksembezoek anders zou verlopen dan alle andere. Terwijl de vaders elkaar de hand schudden ter begroeting, staan de twee spruiten op kniehoogte elkaar strak in de ogen te kijken. Ze praten allebei een enkel woord, maar niet tegen elkaar. Dan controleert Daan of onze dochter nog nieuw speelgoed heeft gekregen; niets bijzonders, dat valt tegen. Dan laat ze Daan zien wat onze poes allemaal verdraagt voordat ze wegloopt. Ondanks de meestal zeer hardhandige bejegening is het dier gek op onze dochter. Twee van die staarttrekkers is echter wat teveel van het goede en onder grote hilariteit vlucht de poes onbereikbaar onder de bank.
Als het er dan op lijkt dat de twee vreedzaam gaan zitten duplo-en, zoals altijd, raken de vaders verstrikt in een mannen-onder-elkaar-gesprek, zoals altijd.

Het genoeglijke samenzijn wordt wreed verstoord door een brul van Daan. Hij blijkt de emmer bemachtigd te hebben waarin onze dochter haar duplo-stenen bewaart en die wil haar emmer terug, maar Daan zal deze emmer nooit meer afstaan. Een pruillip  laat hem koud, dat wordt nog wel anders, maar nu bereikt ze daar niets mee. Een vragende drein in mijn richting haalt ook niets uit, ik stel me neutraal op zolang er geen geweld wordt gebruikt. Ze realiseert zich dat ze het zelf moet opknappen en dat drie mannen gespannen op haar volgende stap wachten. Gezien het fysieke overwicht van Daan, als het er op aan komt, zal ze het van haar tactiek moeten hebben.
Eerst pruilt ze nog wat, om tijd te rekken, maar als het lipje wegtrekt, zie ik dat ze de oplossing al bekokstoofd heeft; Daan en zijn vader hebben dan nog niets in de gaten.
Alsof ze de belangstelling voor de emmer verloren heeft, dribbelt ze weg. Ze geeft zich gewonnen, lijkt het wel, want ze raapt een paar blokken op en komt die bij Daan in de emmer gooien. Dat maakt lekker veel lawaai, die blokken in zo’n lege plastic emmer. Daan, in de roes van zijn schijn-overwinning wat minder alert, wil dat ook wel eens proberen en zet de emmer neer om op zijn beurt een paar blokken te gaan halen en die lekker hard in de emmer te gooien. Daar heeft ze op gewacht: de emmer is weer van haar.
De spanning op de intens meelevende publieke tribune ontlaadt zich in een triomfantelijke kreet van mij. Tactische overwinningen zijn de mooiste.
Mijn vrouw die het allemaal hoofdschuddend heeft gadegeslagen, zal later beweren dat onze dochter het nooit allemaal zo uitgedacht kan hebben, maar mijn dochter en ik weten wel beter.
Als Daan en zijn vader het tuinpad aflopen, zie ik dat ze in een ernstig gesprek verwikkeld zijn. Het is hard aangekomen. Benieuwd wat ze voor volgende keer in petto hebben, qua revanche.


 

 

BEVOORRECHT

 


We zijn een bevoorrecht gezin.
‘Dat geeft niet,’ zou m’n moeder zeggen, ‘als je het maar weet en als je er maar dankbaar voor bent.’
We weten het, we zijn er dankbaar voor en we genieten er dagelijks bijna ongegeneerd van. We vinden het nog steeds heel bijzonder dat onze dochter zo voorspoedig opgroeit, dat afgezien van wat kleinigheden, alles nog steeds heel goed gaat. We beschouwen onszelf bepaald niet als perfecte ouders, maar we doen natuurlijk wel ons best. We houden de vakliteratuur een beetje bij, luisteren soms wel en soms niet naar de oma’s, proberen zelfs een beetje consequent te zijn in de opvoeding, voor zover je nu al kunt spreken van opvoeden maar vertrouwen vaak gewoon maar op ons instinct en hopen dat de rest goed komt door verschrikkelijke veel van haar te houden. Dus laat ik vooral niet suggereren dat er hier in huis geopereerd wordt volgens een vooropgezet masterplan. Veel, zo niet alles, komt aanwaaien; gewoon mazzel.
Bijvoorbeeld.
Het contract van mijn vrouw loopt een paar weken eerder af dan het zwangerschapsverlof eigenlijk zou mogen beginnen. Wij vinden dat ze die extra weekjes verdiend heeft. Ze is snel na de bevalling begonnen met werken en vindt nog steeds dat ze veel gemist heeft van onze dochter. Nu, met een dikke buik van nummer twee, wil ze de schade inhalen. En het wordt niet met zoveel woorden gezegd, maar ik ben daar niet speciaal bij nodig; ze willen gewoon een tijdje meiden onder elkaar.
Natuurlijk ben ik beledigd, maar niet heel erg. Ik heb een onvergetelijk jaar gehad met mijn dochter en ik had dat voor geen geld willen missen. Maar soms, na een hele dag poepluiers en gedrein, had ik ook wel eens het idee dat de wereld een beetje aan me voorbij dreigde te gaan. Dus als zich een klus voor langere tijd aandient, accepteer ik die, na uitvoerig familieberaad. Wat een luxe situatie: mijn vrouw kan zich op haar dooie akkertje voorbereiden op een nieuwe bevalling, onze dochter heeft mamma nog een tijdje helemaal voor zich alleen, en ik kan mijn banden met de buitenwereld aanhalen. Welk ander gezin heeft het zo voor het kiezen?
Maar het valt me zwaar. Ik mis haar al voordat ik bij ons de straat uit ben. Ik heb met opzet geen lijst met instructies willen achterlaten, maar ik twijfel de hele dag of ik dat toch niet beter wel had kunnen doen. Ik bel natuurlijk niet om te vragen hoe het gaat, zij belt natuurlijk niet om te zeggen dat alles goed gaat. Gelukkig werk ik voorlopig part-time.
Ruim voor de avondspits ben ik thuis, een file zou ik deze eerste dag niet hebben kunnen verdragen. Ben ik teleurgesteld dat ze me niet nodig gehad hebben, verongelijkt dat ze niet even gebeld heeft, jaloers omdat ze blijkbaar een heel gezellige dag hebben gehad met z’n tweeën? Natuurlijk verman ik me op tijd. Als ik ze gezellig op de bank zie zitten, samen een boekje aan het lezen, weet ik wat ik ben en hoe ik me voel: bevoorrecht.

 

ERG EN HEEL ERG



Vriend Daan moet natuurlijk niet denken dat hij deze rubriek kan overnemen. Het staat inmiddels vrijwel vast dat mijn dochter en hij later trouwen, of tenminste stevige verkering krijgen, maar voor het zo ver is, moeten ze allebei nog maar wat van hun vrijheid genieten. Toch is er weer wat gebeurd dat in de krant moet.
Onze dochter heeft vanochtend haar eerste echte ongeluk gehad. Nou ja ‘ongeluk’, ze struikelde, viel en schaafde haar kin flink aan de stoeprand. Niet zo ernstig natuurlijk, maar we waren nogal geschrokken, ook al omdat ze flink bloedde. Nadat we geconstateerd hadden dat de ambulance dit keer nog in de garage kon blijven, gingen we onder het slaken van veel ochs en achs druk in de weer met natte washandjes en jodium. Bij voldoende drama en misbaar is onze dochter meestal wel bereid om haar verdriet weg te slikken. Na een laatste hartgrondige snik en een heerlijk troostkoekje was het leed dan ook al weer zo’n beetje geleden en konden we wachten op mamma.
Het prettige van mamma is dat ze ongeoefend en zonder dat ze gewaarschuwd hoeft te worden, de hele tragedie nog een keer overspeelt. De WOND wordt opnieuw zorgvuldig bekeken, het kind nog eens hartgrondig beklaagd en zelfs het troostkoekje wordt herhaald. Om de show een beetje compleet te maken, slaakt het kind dan nog een zucht vanuit haar tenen en dan is dit hoofdstuk weer afgesloten.
Juist als we weer op de bank zitten met onze ternauwernood aan de dood ontsnapte dochter, gaat de telefoon. Aan de andere kant de moeder van Daan. “Daan heeft z’n arm in het gips.”
Niet van ‘moet je horen wat ons is overkomen’, of ‘er is een ongelukje gebeurd met Daan’. Nee, zonder inleiding de onheilstijding recht voor z’n raap. Daan is bij het spelen gevallen en daarbij zo ongelukkig terecht gekomen dat hij een scheurtje in een bot heeft opgelopen. Daar schrikken we van zeg. Zelfs onze dochter  lijkt te begrijpen dat je zielig en zielig hebt en dat haar zielig toch even een klasse minder is dan die van Daan. Nou moet gezegd dat ook Daan een bijzondere acteerprestatie weggeeft met een enorme mitella om zijn nek. Hij is ook pas in staat om het meegebrachte Bert & Ernie kleurboek aan te pakken met zijn gezonde linkerhandje als onze dochter voorstelt dat ze het dan maar weer mee terugneemt naar huis.
Als we Daan een paar dagen later weer zien, lijkt het ergste leed al weer geleden. Op de vraag om het gips te laten zien, steekt hij in elk geval de verkeerde arm naar voren. Hij heeft er bij het slapen nog wat last van, maar voor de rest lijkt hij het hele voorval gelukkig al weer vergeten. Bij zijn ouders en bij ons is de waarschuwing echter harder aangekomen. We moeten nog beter op ze letten, nog voorzichtiger zijn. We kunnen het volgende ongeluk misschien niet voorkomen, hoe graag we dat ook zouden willen, maar we zullen het zeker proberen.


NOOIT MEER OP VAKANTIE

 

Een echte vakantie zat er dit jaar niet in. We hadden eenvoudigweg niet tegelijkertijd vrij. Maar dat gaf niet, hielden wel elkaar voor. Onze dochter was eigenlijk toch nog wat klein voor een buitenland en Nederlandse zomers zijn tegenwoordig ook onherkenbaar en we hadden toch niet voor niets al die uren in onze prachtige tuin gestoken? En we verheugden ons al op allerlei leuke uitstapjes. Nee, met ons hoefde niemand medelijden te hebben.
Toen we dan ook door een bevriend echtpaar werden uitgenodigd om een lang weekeinde in hun vakantiehuisje te komen logeren, hadden we daar wel oren naar.
Ruim van te voren begon mijn vrouw onze dochter dus voor te bereiden op ‘vakantie’. Die had dan natuurlijk geen idee waar ze het over had, maar we hadden de indruk dat het enthousiasme van mijn vrouw wel overkwam.
Maar op de vooravond van ons vertrek ging het mis. We hadden die dag alletwee bezigheden buitenshuis en onze dochter was naar de crèche. Tegen het eind van de middag belde mijn vrouw dat ze niet lekker was en of ik onze dochter dus wilde afhalen.
‘De vakantie-opwinding heeft toegeslagen,’ dacht ik op dat moment en dat dacht ik nog toen ik thuis kwam. Maar de voor alle zekerheid gewaarschuwde huisarts dacht er anders over. ‘Nierbekkenontsteking’ was de analyse en binnen een half uur lag ze in het ziekenhuis.
Daar ligt ze dan en het kan wel een week duren, zeggen de dokters. Wij redden ons wel, mijn dochter en ik, maar we vinden het zo zielig voor mamma. En we maken ons natuurlijk zorgen, over haar en over de nieuwe baby. Ze heeft veel pijn, hoge koorts en ze wil ons wel elke dag zien, maar ze kan ons gewoon niet zo lang verdragen. Onze dochter vindt het allemaal maar moeilijk. Ze wil best wel ergens naar toe, zeker als ze bij pappa voor op de fiets mag en ze wil ook wel even blijven. Maar als ze door alle gangen van het ziekenhuis gerend heeft en door alle beschikbare verpleegsters terug is gebracht, wil ze ook naar huis en wel met z’n allen. Dat mamma achterblijft begrijpt ze niet. Ons gezin is in staat van volledige ontreddering.
Maar we slaan ons er natuurlijk doorheen, we zullen wel moeten.
En alles komt gelukkig goed. De baby blijft lekker zitten waar hij of zij zit, de koorts zakt en mamma knapt weer op. Ze mag naar huis! We zijn zo blij dat we een hele bloemenkraam leegkopen voor een hartelijk welkom thuis. En als ze thuis is, kruipen we met z’n drieën tegen elkaar aan op de bank, we laten elkaar voorlopig niet meer los.
Achteraf gezien hebben we ons er kranig doorheen geslagen, door deze diepe gezinscrisis. Mamma in de eerste plaats natuurlijk, die had tenslotte alle pijn, maar wij toch ook, qua thuisfront.

Een les heeft onze dochter geleerd van dit alles: ze gaat nooit meer op vakantie, nooit meer.

WIEROOK

 



‘Natuurlijk ga ik mee. Tenminste één keer.’
‘Andere mannen gaan elke keer mee.’
‘Je zou niet eens willen dat ik zo’n man was.’
‘…’
We praten over zwangerschaps-yoga. U leest het goed. Ik stond er ook van te kijken dat het fenomeen niet ergens in de jaren 70 was begraven; samen met Jimi Hendrix. Maar volgens mijn vrouw, die er mee kwam, was het juist heel erg trendy, tenminste in onze contreien. En, wat belangrijker was, het werkte. Vrouwen die het hadden meegemaakt getuigden dat ze met deze methode beter bevielen.
Nou ben ik zelf een man met ervaring. Ik heb de geboorte van mijn dochter van zeer nabij meegemaakt en dat ging niet van een leien dakje. Het belangrijkste aandeel dat wij mannen in die gebeurtenis hebben, de aangifte op het gemeentehuis, staat in geen enkele verhouding tot de prestaties die onze echtgenotes leveren. Ik erken dat, en ik zal dan ook niet moeilijk doen – als ik al gedurfd had – over één of twee avondjes alternatief doen in het kader van het opbouwen van nieuw zelfvertrouwen bij mijn echtgenote. Erger dan de standaard puf-cursus van de kruisvereniging die we voor nummer één volgden kan het niet zijn; die leverde hoegenaamd niets anders op dan ergernis en onzekerheid.
De moeder van Daan gaat ook mee en er wordt verder niet één grap meer gemaakt in de auto.
Maar het valt me niet mee. Het is ergens in een verbouwde garage. Er zweeft een vaag achtergrondmuziekje en er geurt warempel wierook. Er zijn inderdaad veel mannen en ze liggen er inderdaad bij alsof ze vaker komen.
Misschien ga ik iets te stram op het van huis meegebrachte badlaken liggen, zoals ik ook iets te subtiel kreun als we in de auto stappen na afloop en iets te nadrukkelijk geen commentaar lever onderweg naar huis.
Maar de vochtige kou uit de betonnen vloer was dan ook direct in mijn rug getrokken toen ik was gaan liggen, zodat van lekker ontspannen meedoen eigenlijk geen sprake kon zijn. Later zag ik pas dat alleen de gevorderden op een handdoekje lagen, de rest, de beginners, lagen op twee, soms wel drie zachte slaapzakken.
‘Heerlijk,’ heeft mijn vrouw het gevonden. ‘Ze leren je echt te ontspannen, precies wat ik nodig heb.’
‘…’
‘Je hoeft volgende keer niet meer mee hoor, als je straks bij de bevalling maar niet in de weg staat.’
Ik ben inderdaad niet meer mee geweest, naar zwangerschaps-yoga, maar ik heb het volste vertrouwen in de goede afloop van de naderende bevalling. Zelfvertrouwen is immers het halve werk.

HIJ HEEFT GEEN NAAM

 



Of het aan de zwangerschaps-yoga heeft gelegen, weet ik niet, maar deze bevalling was bij wijze van spreken voorbij voordat we het woord hadden kunnen uitspreken.
‘Liever niet ook nog eens mijn bevalling in geuren en kleuren in de Margriet,’ had mijn echtgenote verzocht, maar zelfs als ik dat gewild had, was er niet veel te vertellen geweest.
Ze staat ’s ochtends op en belt de verloskundige dat er bevallen gaat worden. Ik bel de oppas voor onze dochter, die toch al zou komen, en vraag of ze iets eerder kan. Met de verloskundige komt tien minuten later – pakweg – 65 kilo kordaatheid binnen. Dan gaat het heel snel: de ambulance en de kraamverzorgster redden het niet op tijd en dus moeten we het met z’n drieën doen. Dat wil zeggen: m’n vrouw moet het doen, de verloskundige haalt en ik sta voornamelijk niet in de weg. Tien minuten later is mijn zoon geboren. Een jongen! En wat voor een! Een blozend, schreeuwend en puntgaaf brok levenslust.
Alleen…, hij heeft geen naam.
Gisteravond hebben we het er voor het laatst over gehad, mijn vrouw en ik. En weer zijn er geen knopen doorgehakt. In plaats dat de shortlist korter is geworden, is er op het nippertje een naam bijgekomen, een goede kanshebber bovendien.
En nu, nu de verloskundige naar een naam vraagt, staan we met de mond vol tanden. ‘Die hebben we nog niet.’
Honderden jongensnamen zijn de revue gepasseerd, terwijl we het over de dochter in vijf minuten eens waren. Twee of drie kwamen uiteindelijk steeds bovendrijven en werden kanshebbers. Maar we konden niet beslissen, vrienden en bekenden reageerden divers… En gisteravond was er dus die nieuwe naam bij gekomen; uit het niets in de Top Drie.
‘Hartelijk gefeliciteerd,’ belden ze van mijn werk. ‘Een zoon! Je zult wel trots zijn, hoe noemen jullie hem?’
‘Daar bellen we over terug.’
Je geeft je kind niet lichtvaardig een naam. Hij moet een leven lang mee, zo’n naam, en hij moet dus bij het kind passen. Daar hielden we het dan maar op, dat wel zou blijken hoe hij heette als we hem zouden zien. Dat moest dus wel fout aflopen.
En daar zaten we dan, door verloskundige en kraamverzorgster even met rust gelaten, man, vrouw en hun pasgeboren naamloze zoon.
‘Zeg jij het maar,’ zegt mijn vrouw, maar ze weet dat ze daar niet mee wegkomt. Ik probeer de namen die we bedacht hebben op mijn zoon uit en ik zie aan de onwillekeurige lipbewegingen van mijn vrouw dat die hetzelfde doet. Maar ze passen niet, de namen. Er valt een stilte, dan geeft mijn zoon een kik en tegelijkertijd schiet ons de laatste naam binnen, de naam van gisteravond. Die past wél; nu we hem noemen, zien we het ook!

We hebben een zoon, 3800 gram, hij heeft nu ook een naam en ze zeggen dat hij op mij lijkt.


UITERLIJK


Hoe het heeft kunnen gebeuren, weten mijn vrouw en ik nog steeds niet, maar het is gebeurd en nu is het waarschijnlijk te laat om er nog iets aan te doen. Bij onze dochter zou het ons nooit zijn overkomen, blijkbaar waren we toen toch wat alerter. Die is dan ook in het ziekenhuis geboren en is dus van meet af aan omringd geweest door allerhande deskundigen. En toen moeder en kind al weer thuis waren, leek het bij ons nog een zoete inval van doktoren, verloskundigen en kraamverzorgsters. Zelfs het consultatiebureau riep ons vaker op het matje dan nu het geval is met de zoon, maar dat kan ik me inbeelden. Bovendien waren we zelf tot de tanden toe gewapend met kennis; er ontbreken niet veel boeken over bevallen en opvoeden in onze boekenkast.
Als we een reden moeten aangeven – en we hebben natuurlijk naar oorzaken gezocht, want het zit ons wel dwars – dan is het misschien omdat de bevalling van onze zoon zo voorspoedig ging. Dan ga je er blijkbaar toch onbewust van uit dat de rest ook wel vanzelf zal gaan, te meer daar we een dochter hebben waarbij het toch ook allemaal min of meer is goed gekomen.
De hoofdschuldige is zonder twijfel en voor het gemak de kraamverzorgster. Zij had beter moeten weten en maatregelen moeten treffen. Dat neemt niet weg dat wij de ouders zijn en dus uiteindelijk verantwoordelijk. Eigenlijk is het verbazingwekkend dat we ons zo hebben laten overdonderen, want noch mijn dierbare echtgenote, noch ikzelf zijn op ons mondje gevallen om het maar eens zachtjes uit te drukken. Dat ontdekte onze kraamhulp meteen op de eerste dag, toen ze probeerde gebruik te maken van onze staat van ontreddering en vroeg om een vrije dag zonder medeweten van de kruisvereniging die haar uitzond. Ze vroeg het ons afzonderlijk, maar onafhankelijk van elkaar verklaarden wij dat haar probleem en dat van haar organisatie.
Een dag later kreeg ze nog eens de wind van voren toen ze met een stagiaire kwam aanzetten; extra drukte waar wij natuurlijk ook niet op zaten te wachten. Tenslotte was er de zaak van het vaatdoekje: na een jaar van gesteriliseerde speentjes en gekookt water hadden wij er wat moeite mee dat dochters mondje met hetzelfde doekje werd afgeveegd als waarmee het aanrecht en de toiletbril gedaan werden.
En waarschijnlijk omdat je niet wilt blijven zeuren hebben we de laatste kwestie maar laten passeren. Tenminste zo beredeneren we het achteraf. Markant is nog wel dat ik er in eerste instantie nog wel een opmerking over maakte. Zij beweerde toen dat ze volgens de laatste inzichten te werk ging en daarna heb ik het maar zo gelaten. Terwijl we de dochter steeds op haar zij legden, elke keer dat ze ging slapen op een andere zij voor het evenwicht, werd onze zoon op zijn rug te slapen gelegd. Bij haar zorgde mijn vrouw er wel voor dat de oortjes zorgvuldig onder haar gevouwen werden, bij hem was dat niet nodig, die lag immers niet op zijn oren. Daarbij vergaten we  dat mijn zoon de neiging heeft om zich om te draaien, waarmee zijn oren dus in de knel of althans dubbel komen te zitten.
Die kale plek op zijn achterhoofd, daar maken we ons niet al te veel zorgen over, daar groeit vast wel weer haar op. Maar die flaporen, of dat ooit nog goed komt?

 

WENNEN

 

Misschien komt het wel omdat ik het rond zijn geboorte veel drukker heb dan toen de dochter kwam. Misschien komt het wel doordat zij er al was en hij dus toch nummer twee is. Iets wat we nou juist gezworen hadden dat ons niet zou overkomen. Maar een feit is dat mijn zoon en ik nog erg aan elkaar moeten wennen.
Begrijpt u mij vooral goed: laat niemand het wagen om ook maar één vinger naar dit mensenkind uit te steken, want het is natuurlijk wel Mijn Zoon; maar de echte vaderlijke gevoelens moeten nog losbreken. Nou zou ik niet een-twee-drie kunnen omschrijven wat dat nou zijn, ‘echte vaderlijke gevoelens’, maar als ik naar mijn vrouw en mijn zoon kijk, zie ik wel wat echte moedergevoelens zijn. Die twee kunnen in elkaar verdrinken en misschien, heel misschien, zijn wij daar wel een beetje jaloers op, mijn dochter en ik. Maar dat hadden we toch niet afgesproken en dat wilden we toch niet: de dochter die naar de vader trekt en de zoon naar de moeder? We willen toch een gezin zijn, bij elkaar horen? En als iedereen ons verzekert dat wij dat nou wel kunnen willen maar dat het zo nou eenmaal altijd gaat, dan willen wij het nog heftiger.
Aan de borstvoeding ligt het niet, want als we overschakelen op de fles en hij dus ook af en toe de kost krijgt van mij, gaat het niet meteen beter. Hij kijkt me onder het eten een soort van neutraal aan en zo kijk ik ook terug. En ondanks mezelf voel ik me toch een beetje verongelijkt als hij helemaal opklaart zodra zijn moeder in beeld komt.
Onze dochter heeft hetzelfde, alleen heeft die er natuurlijk heel wat minder problemen mee. Die kan het verschijnsel broer rustig bekijken, eens in zijn buik prikken, in een teen knijpen en vervolgens onverstoorbaar overgaan tot haar eigen orde van de dag. Ze begint al een beetje te brabbelen en zegt woordjes na. Om precies te zijn zegt ze alles na, behalve de naam van haar broer. In plaats van die te herhalen, zegt ze steevast ‘ja’ als we het voorzeggen. Is ze jaloers, vragen we ons af, accepteert ze haar broertje wel? Maar verstop ik me niet achter mijn dochter? Is de werkelijke vraag niet: accepteert de vader zijn zoon wel?
Hoe komt het dat ik niet precies weet hoe ik hem moet troosten, terwijl ik bij mijn dochter instinctmatig het juiste klopje kon vinden? Waarom laat ik hem gerust even huilen, terwijl ik al onder aan de trap stond als zij een beetje harder adem haalde dan normaal?
Mijn vrouw vindt dat ik me zorgen maak om niks; die denkt, nee die weet zeker dat alles goed komt.
En het komt goed op een manier waarvoor ik me bijna schaam. Op de televisie zien we een klein jongetje stage lopen bij een grote voetbalclub; na een proefwedstrijd wordt hij aangenomen. Mijn echtgenote ziet mij harder met de oogleden knipperen dan voor een contactlenzendrager noodzakelijk. ‘Wat moet onze zoon later worden,’ vraagt ze. ‘Dat mag hij zelf uitmaken,’ zeg ik en ik ga nog even naar de kinderen kijken hoewel we door de babyfoon horen dat er niets aan de hand is.
Mijn zoon wordt wakker van een dikke sentimentele druppel op zijn neus en voor het eerst lacht hij naar zijn vader, van oor tot oor.


VOORZICHTIG

 

Ze kan trappenlopen en dat doet ze op een manier zoals ze al haar avonturen beleeft: heel voorzichtig, stapje voor stapje. Ze wacht met een voetje op de onderste tree totdat een van ons achter haar komt staan en het commando ’toe maar’ geeft en dan begint ze aan de tocht naar boven. Rustig, tree voor tree, steeds achterom kijkend om te zien of we volgen. Af en toe een ‘hop-hop’-klopje op haar luier-kontje kan geen kwaad voor de voortgang, maar daar moeten we mee oppassen, want als ze moet lachen dan gaat het niet meer en wordt het alsnog gevaarlijk. Zaken die naar boven vervoerd moeten worden, een pop, de bal, worden onder aan de trap afgegeven en meteen als we boven zijn weer opgeeist; ze heeft handen en voeten nodig. Gelukkig maakt ze nog geen aanstalten om aan de weg terug, trap af, te beginnen. Om een of andere reden lijkt haar en ons dat toch lastiger en gevaarlijker. Boven aan de trap heb ik een hekje geknutseld volgens de adviezen van de veiligheidsfolder van het consultatiebureau. In het begin wilden we nogal eens vergeten om dat hekje achter ons dicht te doen; en als dat gebeurde, waarschuwden we elkaar dat dat toch wel levensgevaarlijk was. Inmiddels nemen we de moeite niet meer om dat hekje dicht te doen, onze dochtermaakt toch geen aanstalten om van de trap te vallen. Meestal is zij het nu die het hekje sluit, onderwijl op haar manier mopperend dat het levensgevaarlijk is om dat hekje open te laten staan met zo’n klein kind in de buurt.
Oma’s kunnen nog steeds een halve hartverzakking krijgen als ze zien hoe mijn vrouw haar voert. Mijn dochter klimt dan half uit haar hoge kinderstoel en gaat zitten op het gedeelte dat eigenlijk bestemd is voor haar bordje. Dat is mij overigens ook wat te gortig, bij mij moet ze gewoon blijven zitten.
Hoe gevaarlijk het er ook allemaal uitziet, op een of andere manier hebben we het volste vertrouwen in onze dochter, of, zo u wilt, haar engelbewaarder. Ze weet blijkbaar ook precies hoe ver ze kan gaan, want als ze op onbekend terrein een stoepje van tien centimeter hoog tegenkomt, kan ze die hindernis heel overdreven voorzichtig achterstevoren nemen.
Het echte gevaar schuilt in een andere hoek en ik realiseerde het me toen ik mijn zoon aan het verschonen was. Oeps, geen schone rompertjes meer, even halen in de andere kamer. Het zal mijn vader-instinct zijn geweest dat me waarschuwde nog even achterom te kijken terwijl ik de kamer uitliep. Met een wanhoops-sprint kon ik mijn zoon nog op het nippertje opvangen terwijl hij van de commode donderde. Wat bij mijn dochter kan, kan bij hem dus niet, dat wou hij maar even duidelijk maken met zijn kamikaze-actie.
Ervaring zegt niks bij kinderen; het wiel wordt per kind opnieuw uitgevonden.

POPPENMOEDER



Dat hadden we van te voren goed afgesproken: voor onze kinderen geen rollen-patroon-bevestigende opvoeding. Dit waren de jaren 90, wij waren een modern gezin en als onze dochter bijvoorbeeld stratenmaker zou willen worden, moest ze dat zeker doen. Onze zoon bijvoorbeeld verloskundige? Moet kunnen! Zo modern waren we zelfs dat de dochter op haar verjaardag tegelijk een levensechte pop kreeg en een plastic vrachtauto.
Voorlopig valt er nog weinig te voorspellen over haar toekomstplannen, want ze gooit net zo vrolijk de pop achteloos in een hoek om heel voorzichtig met autootjes te gaan spelen als andersom. Wij houden het er op dat ze zich nog een beetje aan het oriënteren is.
Soms denk ik ook dat je kunt opvoeden en richting geven dat het een aard heeft maar dat alles toch zijn beloop moet hebben. Zo ziet ze ons sinds de geboorte van broer steeds druk in de weer met een baby. Dat doet ze dus na met haar eigen baby, een akelig echt lijkende pop die kan drinken en plassen en waar je een hele vracht accessoires bij kunt aanschaffen.
Dus als ik op de bank zit om mijn zoon de fles te geven, trekt zij haar eigen baby voorzichtig aan de haartjes uit haar speelgoed-kinderwagentje, komt naast ons zitten en begint haar kind ook te voeren. Dat wil zeggen dat ze met enig geweld een koekje in de mond van de pop wil proppen.
Omdat ik beide handen nodig heb om mijn zoon te voederen, kan ik niet ingrijpen, maar moet ik het proberen met argumenten.
‘Dat wordt een rotzooitje schat,’ probeer ik eerst, maar dat is eigenlijk een domme opmerking. Natuurlijk wordt het een rotzooitje. Eten is immers altijd een rotzooitje, dat weet pappa toch ook. Ooit een baby netjes zien eten?
Toch valt het haar ook zelf op dat het niet echt vlot gaat dat voeren; het mondje van de pop, dat alleen bedoeld is voor een speelgoedspeen en een nep-flesje, is snel vol met koek. En mopperen helpt niet, ook niet als precies de toon aangeslagen wordt die pappa en mamma bezigen als zij zelf niet wil eten.
‘Pop wil niet meer eten, hè?’, zeg ik.
Dat heeft pappa goed gezien, maar daarmee is het probleem niet opgelost. Het probleem bestaat uit een half koekje en een onwillige pop. Komt het pappa misschien bekend voor? Wil mijn dochter mij via een rollenspel misschien iets duidelijk maken?
‘Tja, als popje niet wíl eten, dan hóeft ze ook niet,’ zeg ik. Het is er uit voordat ik er erg in heb. Hoe kan ik het zeggen?
Een moment van verstandsverbijstering misschien? Nooit eerder heb ik zo’n mooie smoes zo goedkoop weggegeven.
Misschien heeft ze het niet begrepen? Misverstand! Ze heeft het donders goed begrepen en ze heeft ook maar één woord nodig om dat duidelijk te maken. Vanonder de grond van haar hart komt het, diep uit haar tenen, zodat pappa zich deze uitspraak ook nog herinnert als hij weer van pas komt, namelijk bij de volgende warme maaltijd:
‘Ja!’

 

KERMIS



Pluck is op visite geweest. Omdat het bij ons kermis was en omdat haar vader en moeder en wij elkaar weer eens wilden zien. Pluck is wat ouder dan mijn dochter maar alleen al daardoor zeer interessant. Voor onze zoon nog niet, die moet eerst nog over zijn overdreven belangstelling voor flesjes met eten heen groeien.
Plucks vader, die misschien nog wel ongegeneerder trots is op zijn dochter dan ik op die van mij, heeft ons veel geleerd. Praktische dingen vooral, waarvan beginnende ouders meestal geen benul hebben, maar die desondanks door de vakliteratuur onvermeld gelaten worden omdat ze blijkbaar te zeer voor de hand liggen. Helaas wonen Pluck en haar ouders niet om de hoek, maar deze keer hadden ze de hele reis ondernomen omdat Pluck in de draaimolen moest.
Nou zijn draaimolens al zo oud als de weg naar Rome en elk kind moet er in zijn leven tenminste één keer een ritje op hebben gemaakt. Maar de vraag is toch wie je daarmee een plezier doet; de exploitant van de draaimolen in elk geval en de druk zwaaiende en fotograferende ouders langs de kant waarschijnlijk ook. De kinderen zelf, in elk geval de eerste keer niet echt, tenminste te oordelen naar de strakke gezichtjes en de witte knokkeltjes van het vasthouden. En ook de schaapachtig lachende vaders die mee moeten omdat het anders zo eng is, zouden dit nooit vrijwillig hebben gedaan.
Het was een prachtige kermis voor de twee meiden. Behalve in de draaimolen zijn ze nog in de mini-achtbaan geweest, hebben ze het touwtrekspelletje – altijd prijs – gedaan en begrepen ze met de beste wil van de wereld niet wat er nou eng was aan het spookhuis. En natuurlijk zijn ze ook een beetje misselijk geworden van de snoep.
En toen we alles gezien en meegemaakt hadden, mochten de pappa’s ook nog even. Dan zie je maar weer hoe kinderen je huwelijk veranderen. Van elke kermis, elk jaar, heb ik een foto van de schietsalon, waar ik zelf op sta met een geweer in de aanslag, een oog dichtgeknepen om te mikken en een trotse echtgenote achter me, aan wie absoluut niet te zien is hoeveel schoten ze op die ene treffer heeft moeten wachten. Dit jaar sta ik alleen op de foto, op het moment suprême moet er waarschijnlijk net een jas worden dichtgeknoopt of een snottebel worden afgeveegd. Op een soortgelijke manier valt mijn opmerkelijke prestatie op de Kop van Jut – ik sla ráák – in het water; mijn zoon valt temidden van de herrie zelfs pardoes in slaap.
Ik heb twee schatten van kinderen, maar mijn kermissen zullen nooit meer hetzelfde zijn.

OPVOEDEN

 

Nog vrij onverwacht is het opvoeden begonnen. Tot nu toe hebben we ons zo’n beetje kunnen beperken tot gevaren voorkomen, verdriet opvangen en voor haar natje en droogje zorgen en eerlijk gezegd waren we er trots op hoe het ging. Afijn, u heeft er in geuren en kleuren van kunnen meegenieten. Maar klaarblijkelijk is nu de periode aangebroken van Verbieden, Corrigeren, Boos worden. Van Opvoeden dus, en wel met een hoofdletter. We hadden gehoord en gelezen van peuterpuberteit en nu ondervinden we het aan den lijve.
Eten bijvoorbeeld. Er zijn dagen dat mijn echtgenote zonder meer bereid zou zijn om het schatje in de houdgreep te nemen zodat ik het eten er via een trechter in kan wurmen. Alle stadia van dreigen en flemen zijn dan al doorlopen. Weest gerust, we zullen nooit zo’n lijfelijk geweld toepassen, temeer daar we er van overtuigd zijn dat ze haar lippen zo stijf op elkaar kan houden dat zelfs die methode weinig kans van slagen heeft. De truc waar we de laatste tijd succes mee hadden, kwam eigenlijk neer op geestelijke mishandeling van onze zoon. Als we een lepeltje vol warm eten voor zijn neus hielden alsof we het aan hem wilden voeren, was zij wel bereid om het op te eten, al was het maar om haar broer te pesten. We zijn daar natuurlijk snel mee opgehouden, de jongen kon dat emotioneel niet aan.
Een ander groot probleem is slapen. Op sommige avonden lopen we tien keer om beurten naar boven omdat ze ligt te brullen nadat ze alle knuffels en spenen uit bed gegooid heeft. Laten huilen kan niet, daar worden we bloednerveus van en dan wordt haar broer wakker. Vreemd genoeg valt ze meestal in slaap als we uiteindelijk luidkeels hebben staan fluisteren dat het nu echt afgelopen moet zijn en dat ze de oogjes dicht moet doen.
Ze test ons uit en ze probeert hoe ver ze kan gaan en eigenlijk mogen we haar dat niet kwalijk nemen, want zo leert ze haar eigen en vooral ook onze grenzen kennen.
En wat zeggen de boeken? Dat ze zal eten als ze honger heeft en gaat slapen als ze moe is. Daar heb je wat aan zeg, als bezorgde en getergde ouders.
Nu al beginnen we haar broer te waarschuwen dat hij bij ons niet ver komt met zijn schattige lachje. Dat hij oma’s, oppassen en wie dan ook kan inpalmen met die charmante grijns, maar dat wij hem wel doorhebben.
Alhoewel, het zal maar zo’n lamme goedzak worden die eet wat hem wordt voorgezet en die gaat slapen als hij wordt neergelegd. Nee, dan toch maar liever wat van de pit van zijn zus, ook al komt dat zelden gelegen.

CYPERSE

 



We hadden ze al heel lang en ze kenden de buurt op hun duimpje. Ze wisten dat het gevaarlijk was op de drukke verkeersweg achter ons huis, maar ze hebben allebei niet opgelet tijdens hun avondkuier. De tweede keer wist de man van de dierenambulance al dat het er een van ons was. Onze poezen, in drie maanden tijd na elkaar heengegaan. Van de eerste heeft onze dochter geen weet gehad, die hebben we met z’n tweeën uitgehuild, maar van de tweede moet ze iets gemerkt hebben. Dat was toch ook haar vriendje, die kon ze zo lekker aan z’n staart trekken, zonder dat ie er meteen vandoor ging, of terug mepte.
We vertellen haar nog maar even niets. We wachten af of ze met vragen komt en dan praten we wel.
De tweede avond nadat het gebeurd is, kijkt ze bedachtzaam naar beneden vanuit haar hoge kinderstoel. Daar scharrelde de poes inderdaad meestal rond omdat er wel eens wat naar beneden viel, al dan niet met opzet.
‘Da nog buiten, hè?’ vraagt ze. Tranen gutsen mijn vrouw over de wangen. Ik hou het droog, maar ik besluit dan een kind van goed anderhalf niet te gaan uitleggen van het leven en de dood. Dat de poes nooit meer terug komt omdat hij tegen een auto is gebotst. Nu ik haar dat nog zo makkelijk kan besparen, doe ik dat. Verantwoord of niet, mooie gelegenheid of niet, ik verzin een smoes en leidt haar aandacht af.
Maar ik begrijp mijn echtgenote niet die nog geen week later begint over de kat van een collega. Een dikke cyperse, lief voor kinderen, maar de jongste was er allergisch voor, en dus moest hij weg.
‘Daar voel ik niks voor,’ zeg ik ferm. ‘Deze wil vroeg of laat ook een keer oversteken en je hebt er elke keer zoveel verdriet van en bovendien begint onze dochter het ook te begrijpen. En we hebben er net een uitgesnifd.’
‘We hebben een kat nodig voor de muizen,’ vindt ze.
‘En voor de vogels die in de tuin de bessen van de struiken pikken,’ begin ik toch weer te twijfelen.
‘Da moet drinken.’ Dat is Elma, die lijkt zich niet met de discussie te bemoeien en drentelt wat rond. Ze komt uit de bijkeuken met het lege drinkbakje van de kat boven haar hoofd. Dat hadden we nog niet opgeruimd. Maar ook bij leven en welzijn zal onze poes heus wel eens voor een leeg drinkbakje hebben gestaan.
Er knakt iets in mijn vrouw. De mand, het kussen, de drink- en eetbakjes, ze worden een soort van definitief achter in de garage opgeborgen.
Ik stel me ergens in het land een tevreden niezend en huilend jongetje voor, met op zijn schoot een dikke, luid spinnende cyperse.

FLITSEN



‘Ach jongen, die heb ik niet, geloof ik.’
Margriet heeft gebeld, of ik foto’s heb van mezelf vroeger met Kerstmis en dat moet ik natuurlijk aan mijn moeder vragen die onze jeugdfoto’s bewaakt als de schat van haar leven.
‘Wij maakten vroeger niet zoveel foto’s als jullie tegenwoordig.’
Dat klopt, zie ik, als we gezellig in de albums duiken, die we allebei al honderden keren hebben gezien. Met grote schokken schiet het door mijn jeugd heen en het is altijd stralend weer. Flitslampjes waren duur en onbetrouwbaar vroeger en dus werd ik door mijn vader op de foto gezet als het mooi weer was en als ik net een nieuw pakje had. Geen wonder dat menigeen zijn jeugd idealiseert: op de foto’s en dus in de herinnering is het altijd zondag en altijd schijnt de zon. Wij hebben foto’s van onze kinderen door weer en wind, modder en regen en alle seizoenen. Bij ons boven op zolder staat een hutkoffer boordevol foto’s die niet eens de albums gehaald hebben die mijn vrouw zorgvuldig bijhoudt. En dan tel ik nog niet de kiekjes mee die we al in de winkel als mislukt hebben afgekeurd, want dat kan tegenwoordig ook. Dat haalde je vroeger niet in je hoofd, elke overbelichte vlek werd met Velpon voor de eeuwigheid ingeplakt.
‘Maar ik weet het allemaal nog zo precies,’ zegt mijn moeder. ‘Als je vader het stalletje had opgebouwd, daar stond ik altijd even bij stil, dat staat in mijn geheugen gegrift.’
‘En dan ging ik de boom halen op het veldje van meester Eigenraam,’ val ik enthousiast bij.
‘Ja, ja,’ zegt mijn moeder, ‘of deed je vader dat?’
‘En elk jaar weer dat gemopper op de kaarsjes die niet rechtop wilden blijven staan.’
‘Nou, dat viel wel mee, geloof ik,’ herinnert mijn moeder het zich anders.
Maar dat weet ik nou nog precies, van die elektrische namaak-kaarsjes. Want afgezien van het feit dat ze niet rechtop wilden staan, waren ze wel van ouderwetse kwaliteit, want ik heb ze nu en ze doen het nog steeds, na al die jaren. En ze staan nog steeds niet rechtop.
En dat mijn zussen mij altijd pestten met de boom die ik zo zorgvuldig had uitgezocht. Dat hij te klein was of te groot, te kaal of juist te vol. En dat ik daar volgens mij toch iets van heb overgehouden, want nog steeds vergelijk ik de boom bij ons thuis met die van mijn zussen.
En we deden stichtelijke kersttableaus tussen de schuifdeuren. We liggen weer allebei in een deuk, mijn moeder en ik, bij de herinnering aan die ene keer, dat de ene zus bloedserieus de maagd Maria stond uit te beelden, terwijl de ander alles verstierde door als Joves – een opzettelijke verspreking van Josef, waarom ik me nog steeds kan bescheuren – moedwillig door de ezel te zakken, die door mijn jongste zus en mij onder een tafellaken werd gevormd.
Maar foto’s hebben we niet, we moeten het doen met onze herinneringen en die zijn niet altijd meer hetzelfde, na al die jaren.
Stil bladeren we een tijdje door; totdat we bij de kleinkinderen komen.
‘Maar het was altijd goed, altijd gezellig,’ zegt mijn moeder als we het laatste boek dichtslaan.
Dat herinner ik me ook.

MET DE BUS

 



We zijn op schoolreis geweest. Met z’n allen, met de bus. Sinds pappa en mamma weer af en toe tegelijkertijd werken, hebben we weer een crèche waar ze op die dagen naar toe kunnen. We hebben geboft met een vriendelijk, veilig en vertrouwd huis, vlak in de buurt. De kinderen voelen zich merkbaar op hun gemak, geborgen, maar niet opgeborgen. Met name onze dochter heeft uitgebreid de kans gekregen om te wennen en zich voor te stellen. Onze zoon is daar voorlopig nog makkelijker in, die gaat breed grijnzend harten liggen breken en wordt geknuffeld en gekroeld dat het een lieve lust is.
En een maal per jaar is er dus een uitstapje.
‘Met de bus,’ weet de dochter.
Voor de allerkleinsten is het babyzwemmen in het zwembad in een aangrenzend dorp. Friet en appelmoes naderhand, een ijsje en dan weer terug.
‘Met de bus.’
Reuze handig eigenlijk dat zo’n crèche dat met je oefent, als ouder en kind. Tenslotte zullen wij ook vroeg of laat het hele gezin in badpak hijsen en gaan recreëren in tropisch zwemparadijs, aan zee of plas. Daar is geen ontkomen aan en daar is waarschijnlijk ook niets mis mee, maar voor onervaren gezinnen niet zonder gevaar. Wij kijken ook wel eens naar Baywatch! En dan is het wat handig dat je eerst onder begeleiding van deskundigen wat kunt stuntelen met elkaar en collega-ouders en -kinderen. Zou u geweten hebben hoe je die vlinderzwembandjes aanbrengt op een kroelend mannetje? Juf Petra deed het duizend keer eerder. En die splinternieuwe, speciaal aangeschafte, heel erg stoere zwembroek van onze zoon, moet daar een luier onder of niet?
Onder ons gezegd en gezwegen: daar gaat géén luier onder; en als ik aan aqua-aerobics zou doen, zou ik na het babyzwemmen een half uurtje wachten totdat de zuiveringsinstallatie van het zwembad zijn werk heeft gedaan.
Interessant ook om bij dezelfde gelegenheid nou eens te zien wie er als ouder hoort bij het kind dat toch regelmatig met die van jou optrekt. En nog wel meteen in zwemkledij.
De zoon was in zijn element. Borstcrawl, stukje op de rug, kopje onder, het ging hem allemaal even vlot af. De jongen is geboren voor het water. En de friet was ook oké wat hem betreft.
Zijn zus heeft het modieuze badpakje dat haar moeder voor haar had aangeschaft niet aangehad. De labels zitten er nog in. Onze dochter houdt niet zo van water, vindt een badje op dat punt zo ongeveer het maximum. Misschien had ze al mee moeten gaan met de grotere groep, naar de dierentuin? Welnee, ze is ook dol op friet en toen het allemaal achter de rug was, werd het voor haar ook weer leuk. Toen gingen we namelijk.
‘Met de bus.’

WEET NIET

 

Hoe lang is het nou helemaal geleden dat je haar nog om een boodschapje kon sturen. ‘Waar is de speen van je broer’ konden we een paar maanden geleden nog vragen en dan dribbelde ze weg met twee handjes op schouderhoogte en negen van de tien keer kwam ze inderdaad met de speen terug, die ze overigens waarschijnlijk ook zelf had zoekgemaakt.
Die bereidwilligheid veranderde dra in ‘weet niet pappa’ en weer twee handjes in de lucht, maar dan de handpalmen een beetje vragend naar buiten gedraaid. Van ‘weet niet’ kwam al snel ‘ik hoef niet’ en dat leidt vanzelf naar ‘wil niet’.
Onze dochter heeft zichzelf en haar plek in ons gezin ontdekt en is nu druk aan het afbakenen geslagen. Ze heeft momenteel een periode dat ze eerst niet wil, zodat ze tijd wint om na te denken of ze misschien toch wil. Eten of niet? Slapen of niet? Broertje knijpen…? Nou vinden wij ook best wel dat het leven bestaat uit keuzen, maar voor een drummel als onze dochter is het nog wat vroeg om over van alles en nog wat te moeten beslissen. Dus gebeurt er een hoop omdat het beter, veiliger of gezonder voor haar is, of omdat wij het nou eenmaal willen, terwijl zij haar eigen besluitvorming nog niet heeft afgerond, als het ware. Dat frustreert en dat moet ze afreageren op haar omgeving. Wij begrijpen dat wel en we weten bovendien dat het over gaat. Althans, dat hopen we vurig.
Onze zoon echter, heeft het er maar moeilijk mee. Direct na eten vindt die zijn zus het leukste wat er is in zijn wereld. Hij moet altijd lachen met wat ze doet en kan stinkend jaloers zijn op wat ze allemaal kan en durft. Hij begrijpt dan ook niet dat hij niet mag mee-duploën terwijl hij al zo leuk dingetjes kan afbreken. Sterker nog: in een straal van een meter rond hem wordt alles speelgoedvrij gemaakt. Hij begrijpt niet dat ze gaat klikken bij mamma – ‘hij is vies’ – als hij zich geweldig amuseert in de open haard.
En tenslotte begrijpt hij niet waarom zij twee spenen heeft en hij niet één. Nu raakt hij op zijn beurt gefrustreerd.
‘Weet jij waar zijn speen is?’ vraag ik mijn dochter.

‘Weet niet pappa.’
Er valt even een besluiteloze stilte.
Mijn zoon kijkt naar mijn dochter en mij; zij kijkt naar hem en mij en ik vors mijn beide spruiten. Hij hakt dan de knoop door en zet het op een hard en monotoon brullen.
‘Hij is boos,’ constateert mijn dochter. Ze fronst, pakt dan haar eigen speen en duwt die met zever en al in de wijd open mond van haar broertje. ‘Zo, speen van mij.’
Daar vallen haar broer en ik inderdaad even stil van.

VAKANTIE



Hoe ging dat ook al weer, vakantie? Je boekt een reis omdat je van een geregeld leven houdt, of je gaat juist op de bonnefooi omdat je tenminste een paar weken per jaar wilt freewheelen. Je pakt respectievelijk je hele garderobe of het allernoodzakelijkste in. Je trekt de deur achter je dicht, en dan gá je.
Dan gíng je, want voortaan gaat vakantie anders, want je hebt kinderen.
De voorbereiding begint zoals hij altijd begonnen is: ruim een half jaar van te voren. Het verschil met andere jaren is alleen dat er ras na de start van de voorbereidingen ook daadwerkelijk geboekt moet worden. Niks ‘last minute’, niks bonnefooi, met kleine kinderen op vakantie vereist planning en coördinatie. Zegt mijn echtgenote tenminste en als ze dat niet van die behulpzame mevrouw van het reisbureau heeft, dan heeft een of andere ervaren vriendin haar dat wel ingefluisterd. In elk geval is er geen speld tussen te krijgen. Denk maar eens aan kwesties als: is er een flessenwarmer aanwezig of moet die worden meegenomen in een van de vier overgewicht hutkoffers? Is ter plekke een babysit-service en is het restaurant ingericht op kinderen die de tafelmanieren nog niet helemaal onder de knie hebben?
Een heleboel gedoe en geregel, moet ook mijn echtgenote toegeven, maar als je het nu allemaal goed uitzoekt en in elkaar steekt, heb je straks een zorgeloze vakantie. Zegt ze, hoopt ze.
En zodoende begon ik halverwege de winter te wennen aan het feit dat ik toen al wist waar ik een aantal weken van de zomer zou doorbrengen. Met m’n gezin natuurlijk; want de makkelijke optie, de kinderen achterlaten bij oma of een behulpzame zus, daar zijn we als ouders nog steeds niet klaar voor. Dat komt misschien nog wel nadat we twee weken op elkaar aangewezen zijn geweest in een hotelkamer in een buitenland, ver weg van ons eigen bedoeninkje.
‘Precies,’ zegt mijn echtgenote, ‘en daarom nemen we twee kamers met een tussendeur. Dat is wel wat duurder, maar dan zitten we niet de hele tijd met elkaar opgescheept.’
Soms denk ik wel eens dat ze in een vorig leven ook al een gezin heeft gehad.
En dan begint zo’n vakantie toch te leven. Dat de voorbereiding in orde was, daar durfde al niemand aan te twijfelen en dat werd nog eens bevestigd toen de kaartjes aankwamen. Alles was klaarblijkelijk in orde. En langzaamaan wordt het tijd om de koffers klaar te zetten. Steeds meer spullen ‘om niet te vergeten’ en stapeltjes stijf gestreken kleren worden er omheen klaargelegd totdat ik ze mag inpakken, de avond voor vertrek. Iedereen zijn eigen taak.
Voordat we lekker vroeg onder de wol kruipen, want vakantiegangers zijn charter-vee en dat wordt voor dag en douw op Schiphol verwacht, nemen we alles nog eens door en kunnen we maar tot een conclusie komen: niets is aan het toeval overgelaten, we hebben aan alles gedacht.
Behalve aan de wekker.

VAKANTIE (2)

 



Als alles goed gaat, gaan we dus op vakantie. Maar ‘als alles goed gaat’ is momenteel makkelijker gezegd dan gedaan. Blijkbaar zitten we nu in een periode dat ons de ene bijna-ramp na de andere overkomt. Begrijp me goed, wij zijn bepaald niet het soort ouder dat risico’s neemt met zijn kinderen. Als zo’n soort ouders al zou bestaan. Wij hadden bij wijze van spreken eerder een hekje voor de trap dan een trap. En als je bij ons de stekker van de strijkbout in een stopcontact wil steken moet je echt even zoeken. Maar we weten net zo goed als alle andere ouders dat het ongeluk in een klein hoekje zit, net als dat ene onbeveiligde stopcontact. En zowel zoon als dochter kunnen dat feilloos aanwijzen. Het verschil tussen die twee is dan dat zij ons quasi wijsneuzerig wijst op die lacune in de beveiliging, terwijl hij meteen op zoek gaat naar de bijbehorende breinaald.
Ik bedoel maar, zo vlak voor de vakantie is het een kwestie van heel houden, en dat was dus bijna mislukt.
Op een avond kort voor vertrek zit mijn dochter vlak voor het naar bed gaan gezellig met pappa te kwekken op het aanrecht. ‘Pappa helpen’ noemt ze dat zelf graag en met die goede wil doet het er verder niet toe dat dat ‘helpen’ meestal van de wal in de sloot is. We zijn dus samen groenten aan het schoonmaken of zoiets als ze ineens pardoes omlaag klettert. Een geoefend vader telt echter voor twee en in een reflex grijp ik haar nog net voordat ze de grond raakt. Hoewel ze niet kleinzielig is, huilt ze toch, maar dat knuffelen we af en al snel lijkt alles weer vergeten.
De volgende ochtend wil ze echter niet lopen en als we haar dat toch laten doen, hinkt ze. Ze wijst ook naar een minuscuul schrammetje op haar scheenbeen: ‘au’.
‘Verstuikt,’ denkt de dokter, ‘even aankijken.’ Maar ze blijft hinken en hoewel ik eerst nog geneigd ben te denken dat mijn dochter het acteertalent heeft geërfd dat in de familie aan haar moederskant zeer ruim aanwezig is, gaan we nog eens naar de dokter, die nu, grondiger zoekend, een flinke kneuzing constateert. Oordeel: het been ontzien, maar we mogen toch op vakantie.
Opluchting, schaamte dat we haar van aanstellerij verdachten en een extra verwennerij voor de gekneusde.
Van alle commotie zouden we onze zoon bijna vergeten. Dus die meldt zich aan de vooravond van vertrek met een hangerigheidje en verhoging.
‘Dat zouden wel eens waterpokken kunnen zijn,’ denkt Lonneke van de creche.
Nee toch?

‘Nee hoor,’ zegt de dokter, ‘daar hoef je niet voor thuis te blijven.’
Nu krijgen we wel iets ballorigs over ons, maar geen enkel risico met mijn zoon. ‘Wegwezen,’ zegt de dokter, ons uitzwaaiend met het recept voor een gezinsverpakking mentholpoeder, tegen de jeuk. Eventueel.
Dus we gaan, we gaan echt, met een gekneusd kind en een ander dat de waterpokken-bacil over Europa zal verspreiden. Maar we gaan.


 

VAKANTIE (3)



‘En de kinderen?’ vraagt mijn moeder als ik bel om te vertellen dat we op vakantie gaan. Met het vliegtuig nog wel.
‘Die gaan mee.’
‘O.’
Meer zegt ze niet. Maar ‘O’ is een samenvatting van ‘Zou je dat nou wel doen jongen’, ‘Ze zijn nog zo klein’ en ‘Wij gingen pas met jullie op vakantie toen jij al naar de lagere school ging.’ Tenminste dat hoor ik er in, maar ze zegt het allemaal niet. Want na negen kleinkinderen weet ze wel dat de dingen veranderd zijn en bovendien dat het ook goed kan komen met een andere aanpak dan die waarmee zij in haar tijd succes heeft gehad.
Maar ze krijgt me wel op de kast met dat ‘O’, want ik vind het eigenlijk ook een hele onderneming en een heel gestress. Sinds mijn jonge jaren, waarin ik met een slaapzak, een tandenborstel en een verschoning de wereld rondreisde, is wel het een en ander veranderd. Niet voor niets zijn wij de laatste twee jaar niet op vakantie geweest. Ik geef het toe, ik ben daar bijzonder truttig in: met mijn zwangerschappen wordt geen enkel risico genomen. Mijn kinderen worden niet geboren met behulp van koelbloedige stewardessen, na een dodemansrit in een buitenlandse ambulance, in een exotische kliniek of een onbekend hotelbed, maar in een ziekenhuis dat van te voren zorgvuldig gecheckt is op de reputatie van zijn gynaecologen of desnoods thuis.
Dat stadium is achter de rug, maar de zorgen zijn nog niet voorbij. En mocht er iets gebeuren daarginds op vakantie, dan zullen wij niet aarzelen om een tweede hypotheek te nemen om onze kinderen per privé-jet veilig thuis te krijgen, dat hebben we elkaar min of meer serieus beloofd.
Het zal zo’n vaart niet lopen. Straks op Schiphol ontmoeten we ongetwijfeld tenminste tien ouderparen die in hetzelfde vliegtuig moeten als wij en die kinderen meesjouwen wier oma ook alleen maar ‘O’ heeft gezegd. In dat vliegtuig worden we begeleid door stewards en stewardessen die datzelfde ‘O’ ook al eerder hebben gehoord. Bovendien heb ik wel zoveel vertrouwen in mijn kinderen dat ze niet als eerste in het vliegtuig beginnen te brullen.
Tenslotte schijnt het hotel waar we naar toe gaan qua kindvriendelijkheid in de vorm van een ‘O’ te zijn gebouwd.
Dat vertel ik mijn moeder allemaal niet, het zou haar bezorgdheid ook niet wegnemen.
In plaats daarvan vraag ik hoe het ermee gaat. ‘Goed, jongen,’ zegt ze, ‘heel goed. Alleen nu en dan wat last van mijn arm, dat is toch nog niet helemaal over.’
Nou had ik natuurlijk ‘O’ kunnen zeggen, waarmee ik bedoeld had ‘Dan had je ook maar op tijd naar de dokter moeten gaan’ of ‘Je hebt natuurlijk weer net de grote schoonmaak achter de rug’, maar dat zeg je niet tegen je eigen moeder. Trouwens, ik maak me zorgen.

ANDERSOM

 

Het was weer zo’n ochtend vanochtend. Hoewel ik weet dat ik daar hard, keihard voor wordt gestraft, draai ik me een keer te veel om. Ik krijg het gewoon niet voor elkaar om wakker te zijn bij de eerste por in mijn zij, om mijn moede hoofd meteen uit het kussen te tillen als de wekker afgaat, om mijn kinderen lief te hebben zodra ze zich melden. ’s Morgens hebben de wereld en ik gewoon tijd nodig om aan elkaar te wennen. Mijn echtgenote weet dat, maar ze is ook maar een mens en meer dan wat begrip en een dagelijkse kop koffie om over het ergste heen te komen mag ik redelijkerwijs ook niet verwachten. Soms kan ze het gewoon niet meer aanzien, zeker als het m’n eigen schuld is dat ik weer eens achter de feiten aanloop, zoals vanochtend. Dan is het: ‘ik ben weg hoor, moet op tijd op de zaak zijn’ en dan wordt verdere discussie gesmoord door het geluid van de dichtslaande voordeur.
Ze weet dat ik het red, ze weet dat ik ze aangekleed, gevoed en levend en wel op de crèche krijg en ze weet net zo goed als ik dat ik m’n lering trek uit haar meedogenloos gedrag, maar, zoals gezegd, de redelijkheid weet mij soms niet direct te vinden ’s morgens vroeg. Bovendien moet ik me nog scheren, douchen en het overhemd opnieuw strijken waar m’n zoon nu mee vandoor gaat.
Kinderen, mijn kinderen tenminste wel, leren snel om te gaan met de nukken van hun ouders. Dat wil niet zeggen dat ze er goed mee omgaan. Sterker nog, op mijn depressiefste ochtenden wordt het hardst in de pap gespetterd, het diepst in de plantenbak gegraven, het venijnigst in broertje geknepen en het achteloost in zusjes oog geprikt. De doerakken weten dat ik door mijn dikste humeur-mist heen besef dat ik het niet op hen mag afreageren.
Maar soms balanceren ze op het randje. Dan zitten ze allebei eindelijk vastgesnoerd in de autostoeltjes, iets te laat, maar nog best redelijk op tijd en dan blijken er twee luiers verschoond te moeten worden. Kan gebeuren. Maar dan, in de haast, ‘Hij zit in mijn stoel!’ We hebben inderdaad twee verschillende autostoeltjes en dus, vanzelf, een van haar en een van hem. Niemand heeft ons ooit gewaarschuwd.
‘Niet nú, dochter,’ moet ik uitgestraald hebben, want hoewel het er aanvankelijk op leek dat ze dit helemaal ging uitvechten, bracht iets, mijn getergde blik waarschijnlijk, haar op andere gedachten: ‘Morgen andersom.’
Ze weet dat ze schappelijk is door de zaak nu niet op het spits te drijven, en ze wil ook heus niet moeilijk doen en ze houdt erg veel van pappa en zo, maar ze wil wel recht en zekerheid en daarom zegt ze het nog maar eens, als we aankomen en uitstappen.
‘Morgen andersom.’

BROER EN ZUS





‘Ze gaan steeds meer op elkaar lijken,’ zeggen mensen die dat blijkbaar kunnen zien. Wij zelf hebben dat niet zo in de gaten omdat we er ook niet op letten. En als we er op letten valt ons juist op hoe verschillend ze eigenlijk zijn. Zij is een Pietje Precies. Van jongsaf aan zat ze al met knoopjes en drukkertjes te prutsen; uren kon ze daarmee zoet zijn, net zo lang priegelen met die kleine vingertjes tot het dicht was of goed zat naar haar idee. Tegenwoordig uit het zich bijvoorbeeld in de tafelschikking die door haar wordt bepaald. Dat is de stoel van pappa, die is van mamma en deze van mij en ginds moet hij. Wat hem betreft kan er meteen gegeten worden, hij is niet zo precies. Onze zoon loopt natuurlijk ook ruim een jaar achter en dus delft hij nog vaak het onderspit. Waar zij toch al zeer gericht kan meppen, vooral richting broertje, kan hij nog niet veel meer dan met zijn armen wild voor zijn gezicht maaien, zodat alles wat daar in de buurt komt een oplawaai krijgt, zoals een mamma die een kusje wil geven, of alle kanten uit vliegt, zoals het lepeltje met yoghurt. Aan zijn formaat en zijn groeitempo te zien zal het overigens niet meer lang duren of hij laat zich niet meer door zijn zus op zijn kop zitten, dan mept hij terug.
Niet dat de aanval als zelfverdediging in dit pacifistische gezin gepropageerd wordt, maar mijn beide kinderen lijken niet van het soort dat de andere wang toekeert als de ene net vol getroffen is; die gaan voor vergelding. We vertrouwen erop dat we met een evenwichtige begeleiding uiteindelijk een soort permanent staakt-het-vuren kunnen bewerkstelligen, maar voorlopig verbieden we hen elkaar te slaan of komen we streng tussenbeide als een en ander lijkt te escaleren.
Natuurlijk is het niet altijd ruzie, maar de ervaring heeft wel geleerd dat het op rustige momenten zaak is onmiddellijk te gaan controleren, tien tegen een dat ze bijvoorbeeld de linnenkast aan het uitruimen zijn. In het uithalen van kattenkwaad kunnen ze verrassend eensgezind zijn.
‘Broer en zus, hoe kunnen ze zo verschillend zijn en toch zo op elkaar lijken,’ verzucht mijn vrouw, half vertederd, half boos als onze dochter haar broer na veel geschreeuw en getrek om een autootje een dikke kus moet geven. ‘Het is vechten of vrijen.’
‘We moeten ze tegelijkertijd hun middagdutje laten doen,’ stel ik praktisch voor, ‘dan hebben we tenminste twee uurtjes rust en tijd voor onszelf en elkaar.’ De zoon is nog in een ander slaapritme dan zijn zus. ‘He nee,’ werpt ze tegen, ‘dat zijn nou juist de enige uurtjes dat we afzonderlijke aandacht voor ze hebben.’
Broer en zus. Man en vrouw. Vrijen of vechten.

ALLEEN VOOR DE GROTEN

 

Niet iedereen zit te wachten op de visite van een gezin met jonge kindjes, laten we eerlijk zijn. Niet iedereen heeft een gemêleerd bankstel waar een pap-spatje niet zo in het oog springt, een parketvloer waar een plasje melk vlot van is op te deppen of een vaste vloerbedekking waar een vertrapt koekje zich makkelijk laat uitpeuteren. Sommige mensen stellen zich van een zondags bezoekje iets anders voor dan het redden van vazen en koffiekopjes, het opbergen van afstandsbedieningen en het beschermen van huisdieren. Die verwachten een prettig gesprek, het ophalen van gezamenlijke herinneringen of een geslaagde dia-voorstelling. En als het op eten aankomt, hoeft menigeen niet echt aan tafel met kwijlende, jengelende en spetterende koters, die de nouvelle kwisien alleen pruimen als hij flink geprakt is. Wij ouders mogen onze medemensen dat niet kwalijk nemen. Wij mogen ons al gelukkig prijzen als wij nog moeders hebben die onze koters toch graag willen zien of zussen die ons desondanks willen ontvangen.
Daarom richten wij zelf onze huizen zo in dat een blinde olifant geen kwaad kan aanrichten en gaan we als jonge ouders onder elkaar bij voorkeur bij elkaar op visite als we sociaal contact zoeken.
Zo hadden we laatst weer eens de vader en moeder van Daan en Anne op visite. Van Daan en wie? Van Daan, dochter d’r vriend, u weet wel, en Anne, het zusje van Daan die pakweg net zo oud is als onze zoon, en die net als hij wat op de achtergrond blijft – of verbeeld ik me dat? – omdat Daan, net als onze dochter, nogal om de aandacht vraagt. En het was natuurlijk weer hartstikke gezellig. Zo goed kennen we elkaar inmiddels dat niemand er meer van opkijkt als een gesprekspartner midden in een zin plotseling opstaat om een broek te gaan verschonen. Ongelukjes met omgevallen kopjes zorgen nauwelijks voor paniek. En niemand heeft eigenlijk nog in de gaten wie nou met wiens kind op schoot zit.
Dochter en Daan spelen lief met elkaars autootjes. Anne en zoon zijn nog te klein om elkaar de moeite waard te vinden en zoeken dus aansluiting bij grote broer en zus. Maar daar vangen ze bot: ‘Alleen voor de groten,’ zegt onze dochter pinnig en daar is Daan het mee eens.
Zo gezellig, dan mag het best eens een latertje worden. Anne in een campingbedje naast mijn zoon, Daan op een matras naast mijn dochter. De kleintjes, moe getijgerd en -gekropen liggen al snel te ronken, maar ‘de groten’ redden het niet. Te vreemd, te opgewonden of gewoon ‘wil niet’; ze kunnen de slaap niet vatten bij elkaar op de kamer. En ze winnen het pleit: voor de helft in dekens gewikkeld, keert de visite huiswaarts.
Ze zijn wel groter dan de kleintjes, maar voor de eerste echte logeerpartij en een goed gesprek bij een helemaal leeggedronken fles moeten ze toch nog wat groter. Gelukkig maar, wij hebben niet zo’n haast.

 

 

PRIKKENDE OOGJES

 



Pappa moet op zakenreis, een hele week, van maandagmorgen tot en met vrijdagmiddag. En in een gezin waar iedereen net een beetje leuk op elkaar ingespeeld begint te raken, zit eigenlijk niemand daar op te wachten. Het zal voor iedereen zwaar worden, is de verwachting. Voor mamma die nu alles alleen moet opknappen en ook nog gewoon haar eigen besognes heeft, voor de kinderen die pappa heel erg gaan missen en natuurlijk ook voor pappa die daar ginds helemaal alleen en eenzaam op een hotelkamer moet zitten kniezen zonder zijn dierbaren. Maar we gaan niet zitten zeuren. Wat moet, dat moet, het is tenslotte maar een weekje en dat overleven we heus wel.
We zijn qua gezin nog niet zo ver dat kan worden uitgesproken dat mamma zich toch ook wel ergens verheugt op de avonden dat er niet gekookt hoeft te worden maar gewoon een onverantwoorde boterham achter het aanrecht kan worden genuttigd en dan een half uurtje na de kinderen zonder schuldgevoelens wegknikkebollen op de bank achter een saaie tv-serie. De kindjes zullen tot hun genoegen merken dat ze nog eens extra verwend worden omdat ze ook al tekort komen omdat pappa weg is. En pappa moet zich, ocharm, maar zien te redden met een week ongestoorde nachtrust, geen gehol en gehaast naar de crèche en rustige maaltijden zonder strijd en zonder afwas.
Elke dag bellen we elkaar, al is het maar even en beklagen we elkaar, want we missen elkaar gewoon. We zijn tenslotte niet voor niets een gezin geworden.
Maar het is nog maar even, een paar dagen, en dan nog één nachtje slapen en ik zal zien dat ik morgen wat eerder vertrek zodat ik in elk geval voor de avondspits en -file thuis ben.
Ze hebben achter het raam staan wachten, want ze staan klaar in de deuropening als ik de auto parkeer. De zoon ligt al in bed, maar onze dochter mocht opblijven tot pappa thuiskwam. Nadat ze eerst bijna is platgedrukt tussen haar ouders in, mag ze alleen bij pappa op de arm. Ze kan al zo heerlijk knuffelen, twee zachte handjes op pappa’s stoppelwangen. Wat moest ik eigenlijk daarginds, wat was eigenlijk belangrijker dan die drie thuis?
Een heel huwelijk lang ben ik nauwelijks één nachtje van huis geweest en nu laat ik ze maar liefst een week alleen.
Onze dochter begrijpt niet precies wat pappa mankeert. Traantjes kent ze van als je pijn hebt, of boos bent, maar we zijn nu toch weer allemaal bij elkaar?
Toch moet ze met twee kleine vuistjes in haar ogen wrijven. Prikt het soms ook bij haar? Ze hoeft in elk geval nog lang niet naar bed.

APPELTJE

 



‘Ik wil appeltje.’ Onze dochter is nog steeds geen fan van eten maar een verantwoord tussendoortje is aan haar wel besteed.
Ze mag ook best een appeltje; dat is goed en gezond en het is een kleine moeite om het even voor haar te schillen. Bovendien kan haar broer ook wel wat vitamientjes gebruiken, want die is achter haar aan komen kruipen, zoals altijd wanneer hij het idee heeft dat er wat te halen valt.
Maar het wordt tijd, vinden wij, om het woord ‘asjeblieft’ eens door te nemen. Net als ‘handje voor de mond als je moet hoesten’ en die zindelijkheidstraining waar we nog steeds op moeten terugkomen. Je moet toch ooit beginnen. Mijn vrouw zegt dat er ergens bij ons in de buurt een gezin woont met kinderen in dezelfde leeftijd als die van ons, die al ‘met twee woorden spreken’.  Als dat waar zou zijn, zou dat betekenen dat wij nu al een opvoedkundige achterstand hebben opgelopen.
Bovendien, onze dochter en haar willetje kennende, zullen wij haar het woord eerst een kaar keer moeten presenteren voordat ze genegen zal zijn het in de praktijk toe te passen. Waarbij dan ook nog een belangrijke rol speelt hoe graag ze dat appeltje feitelijk wil hebben.
‘Je moet zeggen: mag ik alsjeblieft een appeltje.’
‘Jaahaa.’ Daar heeft ze nu even geen zin in, ze wil een appeltje.
‘Zeg dan,’ doe ik consequent.
‘Mag ik asjeblieft een appeltje,’ dat wil ze heus wel zeggen, en dat doet ze ook, maar het schiet niet erg op. ‘Geef nou!’
Niet helemaal correct, maar vooruit, ze heeft tenslotte gezegd wat ze moest zeggen. De volgende gelegenheid tot opvoeden zal zich weldra voordoen, ze heeft maar een klein stukje gekregen voor die halfslachtige poging.
En jawel hoor, daar is die volgende gelegenheid al: ‘Ik wil appeltje.’
‘Nee schat, je moet zeggen: mag ik a…,’ help ik haar.
‘a…appeltje?’ gokt ze, quasi niet begrijpend.
‘Nee, alsjeblieft appeltje.’
‘Ja.’
‘Zeg dan.’
‘Alsjeblieft appeltje.’
‘Alsjeblieft schat.’ Ze krijgt een heerlijk stukje want dit keer was het wel echt goed bedoeld.
‘Asjeblieft,’ accepteert ze dankbaar.
‘Dank je wel,’ probeer ik toch nog even te corrigeren.
Trouwhartig en goedgemutst kijkt ze me aan. Ze is even de kluts kwijt:
‘Asjeblieft.’ Maar ze vindt het reuze gezellig, woordjes oefenen met pappa. En het appeltje is heerlijk, en gezond.
Misschien zijn we wel wat te vroeg met onze lessen in welgemanierdheid, we hebben het in elk geval geprobeerd. Aan de andere kant, denk ik, als ik naar mijn zoon kijk die luidkeels zijn aandeel van het appeltje opeist, terwijl hij stevig aan mijn mouw sjort, aan de andere kant kan je niet vroeg genoeg beginnen.

DIERENTUIN



De vader en moeder van Pluck, Pluck zelf natuurlijk en wij met z’n allen zijn naar de dierentuin geweest. Naar de grote dierentuin, bij Pluck in de stad. Nou hebben we zelf ook een dierentuin bij ons in de buurt. Daarvan hebben we voor verloren middagen zelfs een abonnement. Een klein parkje is het maar, waar ze echter een wereld-attractie hebben: de boem-boem-aap. Dat is een oude chagrijnige chimpansee die voortdurend langs de tralies van zijn kooi loopt te ijsberen waarbij hij op een vat drumt: boem-boem. Af en toe staat hij stil, kijkt eens vals naar het publiek en gooit een handje zand naar de mensen. De toeschouwers hebben allemaal een abonnement, dus die weten dat van die aap, maar elke keer is het weer dolle pret en wordt er wel weer iemand geraakt door het zand. Onze dochter vindt dat allemaal schitterend en is nauwelijks voor die kooi weg te slepen. Dus wil een dierentuin in de ogen van mijn dochter iets voorstellen, moeten de apen van goeden huize komen.
De pappa van Pluck voelde die situatie feilloos aan en deed erg zijn best. Hij fungeerde als een soortement reisleider omdat hij en Pluck net deden alsof ze elke week in de dierentuin kwamen.
‘En dan komen we zo bij de krokodillen, he Pluck?’
En dan knikte Pluck van ‘Ja’ maar dan konden mijn dochter en ik heus wel zien dat ze geen flauw idee hadden. En inderdaad, als we dan de hoek omgingen bleken de krokodillen toevallig weer verplaatst.
Maar afgezien van de krokodillen, viel het ons niet echt tegen die grote-stad dierentuin.
We herkenden veel dieren. Bambi, olifant, zebrapaden en pappageiten. Er was een spannende, half-donkere smeermuizengrot.
En er waren heel veel apen. Grote en kleine apen en apen daar tussenin. Sommige apen konden bananen eten, andere klommen in de hoogste boom of in de ingewikkeldste klimrekken. Hier en daar zaten er een paar elkaar te vlooien. Maar geen aap die zich wat gelegen liet liggen aan het publiek, laat staan dat er eentje kon drummen.
Mijn dochter mopperde desondanks niet , maar begon nou toch echt haar vraagtekens te zetten bij die krokodillen. Als je zo’n moeilijk woord zo goed kunt uitspreken wil je er ook iets mee kunnen. En het was haar beloofd, steeds weer achter de volgende bocht. Er waren bijna geen bochten meer.
Op vakantie had ze zich een duidelijk beeld kunnen vormen van ‘de krokodil’. Een knalgroen opblaasgeval in de vorm van zo’n beest bij wijze van luchtbed.
Wat we uiteindelijk, na de allerlaatste bocht vonden, leek daar teleurstellend weinig op: die doodstil liggende vlekken in troebel water, met een bordje ‘krokodil’ ernaast.
Slechts met de grootste moeite en drie rubberen krokodillen uit de souvenirshop kon de pappa van Pluck de situatie en de reputatie van zijn stad redden. Een voor Pluck, een voor mijn dochter en een voor mijn zoon. Elma stak die van haar triomfantelijk in de hoogte. En ze sprak het woord nog maar eens uit: ‘Krokodil’; dat bedoelde ze nou.

SPROOKJES

 

De sensatie hing nog in de lucht, toen ik ze ging ophalen van de crèche, de spanning was voelbaar. Er was iets gebeurd vandaag en van opwinding kon mijn dochter nauwelijks uit haar woorden komen om het te  vertellen.
Ze waren naar het bos geweest, schoot de juf te hulp. Een van de moeders had daar een hele grote paddenstoel gezien en dat waren ze met de hele groep wezen inspecteren. Rood met witte stippen was-ie.
‘Van Repelsteeltje,’ wist mijn dochter. Want dat hadden ze met z’n allen gezongen in een kringetje om die paddenstoel.
‘Ga weg,’ zei ik, ‘wonen er hier kabouters in het bos?’ Ze knikte heftig, zoveel was zeker.
Ik kon het haast niet geloven: ‘Heb je er een gezien dan?’
Nee, dat niet helaas. Ze waren niet thuis; zeker werken.
Blijkbaar heeft ze opeens de leeftijd van verhaaltjes vertellen, van voorlezen. Sommige sprookjes zijn anders dan toen wij jong waren. Zes maanden nadat de film in de bioscoop draaide, komen ze uit op video. De speelgoedwinkels staan vol met allerlei beweegbare plastic figuren die elke week wel een keer op de tv zijn tijdens een van die laat-je-ouders-maar-even-lekker-uitslapen uitzendingen. Pocahontas, PowerRangers, Spiderman. En Pipi Langkous is ook in de herhaling.
Gelukkig blijken de klassiekers zich naast die nieuwlichterij te kunnen handhaven.
De juf van de crèche wist nog van Repelsteeltje en vanavond onder het baden waagt pappa zich aan Roodkapje. En dan blijkt het toch nog tegen te vallen wat er zo is blijven hangen.
Wij doen de musical-versie. Dus eerst een stukje zingen. Van waar Roodkapje henen gaat, zo alleen. In het bos, waar de wilde dieren zijn, waar ze niet bang voor is, gaat ze grootmoeder koekjes brengen. Ook de volgende scene, de dialoog tussen Roodkapje en de wolf, die grootmoeder dan al heeft opgegeten, gaat me goed af. Mijn publiek is ademloos. Vandaar dat ze niet in de gaten lijkt te hebben dat ik aarzel bij het vervolg. Hoe moet het verder als zowel Roodkapje als grootmoeder zijn opgepeuzeld. Ze worden gered, dat  is duidelijk, maar door wie ook al weer. De boswachter? De pappa van Roodkapje? Ik hou het op de laatste; pappa’s zijn immers helden.
En hoe gaat dat precies in zijn werk, dat redden? Ik heb wel eens plaatjes gezien van een wolf die aan zijn staart was opgehangen en toen oma en haar kleindochter uitbraakte, maar dat vind ik te dier-onvriendelijk om te vertellen. Het aannemelijkst lijkt mij dat pappa de buik van de wolf met een groot, scherp mes opensnijdt en oma en Roodkapje laat uitstappen, maar dat lijkt me weer veel te bloederig voor het slapengaan.
Het maakt mijn dochter nog niet zo veel uit. Die is al lang blij als uiteindelijk alles goed afloopt. Ze vindt het blijkbaar volkomen acceptabel dat grootmoeder en Roodkapje er ineens weer zijn als pappa de wolf een tik op zijn hoofd heeft gegeven. Zo gaat dat toch, in sprookjes?
Morgen toch even langs bibliotheek of boekwinkel, voor de officiële versie. Hebben ze recht op, hoort bij de opvoeding.

 

DE VIS IS DOOD



Er schijnt een bleek zonnetje door de ruiten en dat maakt wat soezerig. We gaan zo meteen fietsen of wandelen, ‘de frisse lucht op’.
Maar even is alles nog rustig, ze vechten niet, ze schreeuwen niet, ze zijn aan de duplo of aan het scharrelen.
‘Dahaaag,’ zwaait mijn dochter dan hard en duidelijk en nadrukkelijk haar broer uit. Ze is naast de bank komen staan. Was ik daarop dan toch even weggesukkeld?
We oefenen momenteel dat klikken niet zo leuk is en dat ze niet steeds hoeft te komen zeggen wat haar broer uitspookt. ‘Dat geeft toch niet,’ en ‘dat mag hij gerust’ zeggen we dan en houden onze zoon zelf wat strakker in de gaten. Maar ze neemt toch haar verantwoordelijkheid als oudere zus heel serieus; en daar gaat het haar natuurlijk om bij dat klikken. Dus dan wordt het: ‘Hij maakt iets kapot, maar dat geeft niet he?’
En nu speelt ze het zelfs nog subtieler met: ‘Daag.’
Bij een getrainde vader gaan dan de alarmbellen over. We zijn binnenshuis, dus waar kan hij dan naar toe, zodat zij het nodig vindt hem uit te zwaaien? Hoe ver kan hij komen? Mijn dochter ziet aan mijn gezicht dat ik de hint begrepen heb en gaat vast vooruit naar de trap. Daar staat hij inderdaad halverwege, de bocht iets te scherp genomen, te piepen omdat hij niet verder durft. Het hekje dat er al had moeten zijn, komt op zijn vroegst dit weekeinde. Als ik wil ingrijpen, maakt hij duidelijk dat dat niet de bedoeling is. Hij wil niet gedragen, hij wil geholpen worden. Hij wil op eigen kracht boven komen. En daar kan ik eigenlijk wel inkomen. Als je het toch met vallen en opstaan wilt leren, zoals onze zoon, dan baart oefening ook kunst, dus wil hij oefenen.
Aan ons, mijn echtgenote, mijn dochter en mijzelf de taak te signaleren en te anticiperen, de hekjes te verzorgen en de verwarmingsbuis te isoleren.
Want vanochtend zaten we nog twee joekels van blaren op een verbrand handje koel te houden met een zakje ijs. Wel een mooie gelegenheid om hem weer eens lekker op schoot te pakken en flink door te knuffelen. Dat komt er met die druktemaker toch al veel te weinig van. Hij laat zich gewoon niet pakken als hij geen zin heeft en het wordt daardoor al snel dollen.
‘De vis is dood, he pappa?’ kwam onze dochter toen nog tussenbeide. Dat is waar. Van de twee vissen, die Samsam heetten, hebben wij er vanochtend een aangetroffen die op zijn rug zwom. Die heeft de lunch niet gehaald. Maar daar hadden we het nu even niet over. Als ze soms jaloers is dat haar broer even bij pappa op schoot zit…
Nee, zo bedoelde ze het helemaal niet. Ze wilde juist aangeven dat groot ongeluk zelden alleen komt. Eerst hadden we dat gedoe met die vis en nu weer dit met die jongen.
‘Maar hij heeft heel erg pijn gedaan.’

DEPRESSIE

 

Als het maar blijft regenen, en de dagen willen niet langer worden en het is nog steeds te koud voor de tijd van het jaar, dan liggen de depressies voor het oprapen. Mijn gezin gaat er ook onder gebukt. Door een gebrek aan vitaminen en zon zijn we wat hangerig en klagerig, mopperig en jankerig.
‘Een zonnekuur,’ zegt mijn echtgenote, ‘dat is wat wij nodig hebben.’ Ze leest passages voor uit tijdschriften die ik zojuist gelezen heb of die ik zo meteen ga lezen. Dat van die zonnekuur had ik dus ook al gelezen, afgedaan als flauwekul en dat hoefde ik eigenlijk niet nog een keer te horen. Tussen ons in zitten twee kindjes speelgoed uit elkaars handjes te rukken. Maar elk brandje wordt vroegtijdig geblust. We laten niets escaleren.
Een hele rits warme zonsbestemmingen en korte stedenvakanties is de revue gepasseerd. Voor als we tijd en geld zouden hebben om te gaan, voor als we de lange vliegreis zouden aandurven met de kinderen of ze zouden willen uitbesteden bij wie dan ook. We hebben het geld niet, we durven het niet en we willen het niet. We blijven voorlopig nog wel even thuis, van binnen uit kijken naar de beslagen ramen. En soms werken we elkaar een beetje op de zenuwen. Maar daar gaan we inmiddels wel verstandig mee om, als gezin. We nemen afstand. Niet wiebelen, het golft vanzelf.
En dan gooit onze zoon roet in het eten van de vreedzame co-existentie, als het ware.
Midden in een zaterdagnacht zit hij luid gierend rechtop in bed naar lucht te happen. Met een vingertje trekt hij het boordje van zijn pyjama omlaag, hij snakt naar adem. ‘Pseudokroep,’ zegt de dokter van de doktersdienst als hij hem aan de draagbare telefoon heeft gehoord en hij stuurt ons de douche in. Stoom zal verlichting brengen, voorspelt hij slaperig.
Daar zitten we dan eigenlijk, ondanks de schrik, nog even lekker te stomen en te dampen, mijn zoon en ik. We bedaren allebei wat en hij krijgt weer lucht. En ik bedenk dat ik alleen even lekker met hem zit – althans langer dan twee seconden – als hem iets mankeert. Ik geniet desondanks van de troost die ik hem kan geven en hij mag voor één nachtje in het grote bed slapen.
Na drie moeizame nachten zit onze dochter ’s ochtends rood te gloeien in haar bed. Zij heeft natuurlijk recht op haar heel eigen ritueel van ‘och en ach’.  Veel op schoot, lekker lang doorhuilen. En, vooruit dan maar, óók in het grote bed.
Tenslotte, we konden er op wachten, slaat mijn echtgenote rillerig de plaid om. Die hobbelt nog een dag door op pure onmisbaarheid maar gaat daarna beslist ook voor de bijl.
Griep over de volle breedte van mijn gezin en dus voel ik eens aan mezelf. In principe nooit te beroerd voor wat zelfbeklag, maar eigenlijk mankeer ik niks. Sterker nog: de we-moeten-wel-door-adrenaline heeft niet alleen de virussen uit mijn lijf verdreven. Ik ben in staat om de fiets te pakken en een netje sinaasappelen te gaan kopen.
De depressie trekt weg over de Noordzee.

BIJNA BOVEN



‘Hij is bijna boven,’ komt mijn dochter opgewekt melden. Wij ouders moeten het klikken niet stimuleren, denk ik, maar we zullen moeten toegeven dat het vaak bijzonder handig is als de een komt vertellen wat de ander uitspookt.
Een beetje in gedachten verzonken grinnik ik haar vriendelijk tegemoet: ‘Tuurlijk meisje’.  Want ik raak in eerste instantie nog niet direct gealarmeerd.
Onze zoon kruipt weliswaar steeds vervaarlijker door het huis, maar hij kan nog niet lopen. Wel staan, ‘Een beetje wiebelig, he ventje?’ zou Stampertje zeggen. Dus het is niet erg waarschijnlijk dat hij de trap op kan. Maar als ik toch maar ga kijken voor de zekerheid,  zie ik hem niet meteen en dat begint dus wel heel erg naar onraad te rieken. Ik kom nog net op tijd bij de trap om te zien hoe hij op het nippertje de bovenste tree haalt.
Op het bovenportaal aangekomen richt hij zich op en draait hij zich triomfantelijk naar me om, steekt twee knuistjes in de lucht en slaakt een soort oerkreetje. Loei-trots is hij op zichzelf, dat kleine machootje. Onder aan de trap gilt mijn dochter het uit van opwinding en bewondering voor dit huzarenstukje van haar broer. Zelf is ze niet zo heldhaftig, maar ze mag hem graag een beetje opjutten.
Als ik weer een beetje op adem ben en hem goed vast heb, probeer ik hem met veel misbaar en foei-foei uit te leggen dat pappa dit absoluut niet wil hebben en dat hij wel zal begrijpen waarom niet als hij dat kunstje nog eens flikt. Ik zie aan de brede vier-tanden-grijns dat ik geen enkele indruk maak met mijn preek. Hij heeft dolle pret en hij kan me bijna garanderen dat hij het bij de eerste de beste volgende gelegenheid weer zal proberen. Die gelegenheid komt een paar minuten later en deze keer gaat het inderdaad mis. Hij is pas halverwege de trap als zijn zus en ik hem tegelijkertijd betrappen. Hij schrikt van onze schrik en davert met veel kabaal naar beneden.  Het klinkt gelukkig weer erger dan het is, maar op zijn voorhoofd ontwikkelt zich al een enorme bult. Later zal het moeilijk zijn een foto van een ongehavende onze zoon te vinden uit deze periode.
Hoe komt het toch dat het hem zo treft, vragen we ons regelmatig af. Hoe kan het gebeuren dat mijn zoon zijn handje flink brandt aan een verwarmingsbuis waar mijn dochter al twee jaar achteloos aan voorbij drentelt? Zorgelijk. Maar erger is misschien nog wel dat de nonchalance op de loer ligt. Met haar eerste schram zijn we twee keer bij de dokter geweest, als hij voor de zoveelste keer de tandjes door zijn lip valt, staan we geroutineerd klaar met een nat washandje.
‘Het is een echte jongen,’ zegt mijn echtgenote dan met nauw verholen trots.
‘Wat issie stout he?’ joelt zijn zus het uit.
‘Een ondernemend tiepje,’ spreken ze op de creche uit ervaring.
Soms denk ik dat ik me als enige afvraag hoe ik deze groot moet krijgen.


 

DE KAPPER

 

In mijn herinnering waren de bezoeken aan de kapper vroeger toch niet zo’n evenement als mijn echtgenote er nu van meent te moeten maken met mijn dochter. Omdat noch mijn vader, noch mijn moeder – gode zij lof – de neiging hadden lang zelf te blijven knutselen aan de kapsels van hun kroost, werden wij, neem ik aan, al op jonge leeftijd naar de dorpskapper gestuurd. Ik had dus dezelfde coup als alle andere jongetjes in het dorp. Maar toen ik me daarvan bewust werd, was ‘naar de kapper gaan’ al synoniem voor generatiekloof. In mijn herinnering werd het onderwerp toen al één keer per trimester door mijn vader en mij besproken. Meestal in hetzelfde gesprek als waarin mijn laatste rapport werd behandeld. Mijn rapporten waren niet in orde en mijn haar was te lang, zo kan ik deze traumatische periode misschien het kortst samenvatten. Maar toen ik zo klein was als onze dochter nu, zal mijn vader toch mijn haren hebben geknipt. Ik herinner het me niet, dus veel indruk, positief of negatief, heeft het niet op me gemaakt.
En zo gingen mijn dochter en ik ook om met deze aangelegenheid. Ik knipte gewoon haar haartjes op het moment dat ze in haar ogen hingen, niks bijzonders. De eerste keer de pony een beetje truttig kort en kaarsrecht, maar de volgende keer – afgekeken van een echte kapper – al met hapjes en in laagjes geknipt voor een professioneel resultaat. Het ging steeds een beetje beter, maar van het begin af aan heeft mijn echtgenote mij hierin niet willen steunen. Terwijl we normaal toch een lijn proberen te trekken in de opvoeding, bleven we hier van mening verschillen.
Dus zijn we onlangs, na wat formeel verzet, naar de kapper geweest. Niet naar de dichtstbijzijnde natuurlijk, maar naar ‘de beste’, met z’n allen, ik gepikeerd, zaterdagmorgen.
Op zich best een belevenis, die eerste keer dat mijn dochter naar de kapper gaat, dat wil ik toegeven. Die zit er bij alsof ze zich realiseert dat wie mooi wil zijn pijn moet lijden. En zij lijdt; als de föhn er aan te pas komt, dreigt er zelfs even paniek.
En achteraf moet ik schoorvoetend  toegeven dat het meisje in de kapperszaak toch iets geleerd schijnt te hebben op de kappersschool. Dit resultaat was voor mij inderdaad onbereikbaar.
Het probleem is nu dat mijn vrouw er van uit gaat dat met dit succesje een trend is gezet. Het gaat er nog op uitdraaien dat ik de haren van mijn eigen zoon niet zou mogen knippen. Dat uitgerekend in mijn gezin een ongetwijfeld eeuwenoude traditie van vader op zoon wordt afgebroken. Tot nu toe heeft ze het in elk geval tegen weten te houden, terwijl het haar van de jongen al over zijn oren groeit.
Het laatste woord is hierover nog niet gesproken.

DE KNUFFEL

 

Voor een kind dat alleen de donkere nacht in moet, is er niets belangrijkers dan zijn of haar favoriete knuffel. Voor een gezin op de terugweg uit een exotisch vakantie-oord, dat zich op 10 kilometer hoogte realiseert dat er iets op die verre hotelkamer vergeten is, ook niet.
En al die lieve ooms en tantes die al op kraamvisite met kandidaten voor de felbegeerde functie komen aanzetten, hechten blijkbaar ook nogal waarde aan het verschijnsel.
Onze dochter heeft niet veel haast gemaakt met haar keuze. De hele vensterbank, de radiator van de verwarming en de stoel onder het schemerlampje staan vol pluche. Er is geen hiërarchie in de rangschikking te ontdekken, maar de twee beren die pappa op de kermis heeft geschoten staan het dichtst bij haar bedje. En er zijn er meer met een verhaal. De neushoorn, bijvoorbeeld, heeft ze voor haar verjaardag van Thomas gekregen en die heeft daarvoor een keuze moeten maken uit zijn eigen menagerie. En ze heeft natuurlijk geen twee bankrekeningen, maar wel twee leeuwtjes, omdat iemand van haar bank zich  blijkbaar vergist heeft.
Natuurlijk hebben we wel suggesties gedaan naarmate het langer duurde, maar die werden genegeerd. En telkens als wij dachten dat zich een kanshebber had aangediend, verdween die weer uit de belangstelling.
De keuze is uiteindelijk gevallen op een beer. Niet erg verrassend, want ze heeft er een stuk of tien. Aardig is misschien wel dat het de enige berin in het gezelschap is. Dat is overigens niet meer te zien. Bij aankomst in ons huis droeg deze berin een leuk ruiten jurkje, afgezet met kant en daaronder eveneens met kant afgezet ondergoed. Schattig. Nu is ze helemaal bloot en dat is een ontluisterend gezicht. Want waar de jurk en het ondergoed hebben gezeten, heeft deze berin geen pels, maar stof. Alleen de handen en voeten en het hoofd zijn harig, de rest is geëpileerd zullen we maar zeggen.  Maar uiterlijk is voor onze dochter niet belangrijk, deze berin is haar favoriet.
Alhoewel… Vannacht slaapt de berin beneden, op de tweede verdieping van de garage die mijn zoon voor Sinterklaas heeft gekregen. Een Lotus Esprit staat op haar buik geparkeerd. Een hardvochtige straf van de dochter ergens voor en zelfs als berin haar excuses maakt – een ideetje van ons omdat we bang zijn dat de berenmoeder anders midden in de nacht op andere gedachten komt – blijft ze beneden. Aan het hoofdeinde van haar bed verdringen zich een uittrekclown, beertje Padddington, een koe en een pinguïn.
En dan blijkt dat we als ouders een heel eind gekomen zijn. We maken ons geen zorgen over de eventuele verlatingsangst die onze dochter ons via haar beer voorspiegelt, haar slecht ontwikkelde gevoel voor solidariteit of haar vermeende emotionele armoede.
We denken dat het gewoon weer goed komt tussen bazinnetje en beer.

STAPPEN

 

We herinnerden ons nog goed hoe we toch min of meer de schoenenwinkel werden uitgelachen toen we daar voor het eerst met onze dochter kwamen. Die had toen net haar eerste vage loopbeweging gemaakt en wij, uiterst alerte ouders, gingen op schoenen uit. Als ze echt los kon lopen, moesten we maar eens terug komen, werd ons te verstaan gegeven. Met de zoon maakten we dus geen haast. De jongen wekte al vroeg de indruk zelfs geen slofjes aan zijn voetjes te kunnen velen, althans uit de kinderwagen te kieperen. Dus het onderwerp ‘schoen’ kwam  pas ter sprake toen hij bij wijze van spreken en vlak daarna ook letterlijk de straat kon oversteken. In de tussentijd hadden we wel al wat stille wenken van de crèche gekregen. Dan kwam hij weer thuis met van die belachelijke meisjesachtige konijnenpantoffeltjes. ‘Ja, hij moet toch iets aan zijn voeten hebben als we naar buitengaan.’ Terwijl hij van ons en van zichzelf gerust op die dikke antislip-sokken naar buiten mag.
Je leert als ouder omgaan met dit soort signalen, maar je went er nooit aan. Je gaat toch denken. En zo word je vanzelf een gewillig slachtoffer van een hele aardige schoenverkoopster die ons routineus naar het duurste paar in de zaak toepraat: ‘voelt u eens hoe buigzaam die zool is.’
Mijn echtgenote voelt, ik voel, mijn zoon trekt een paar schoenen van een stellage en mijn dochter krijgt een ballon van de meneer bij de kassa. Terwijl ik me afvraag of dit nu ook ‘iets aannemen van een vreemde meneer is’, dreigt onze zoon de winkel uit te schommelen. Als dat ook al weer niet mag, zet hij het maar eens op een brullen. Ook daarmee leer je omgaan als ouder, ook in een volle schoenenwinkel op een zaterdagmiddag. Maar dat is op een of ander manier toch niet de juiste sfeer om te informeren of er niet iets minder prijzigs, maar even buigzaams  in de zaak te vinden is.
Ze staan hem natuurlijk heel erg parmantig, zijn eerste paar schoenen, maar zelf twijfelt hij nog even. Nadat hij zich de nieuwe stappers welwillend heeft laten aanmeten door de aardige schoenenverkoopster, wordt er geen stap meer verzet.
’s Avonds thuis blijkt onder het eten dat de schoenen heerlijk tegen de kinderstoel schoppen. Dat pleit alvast voor ze. Na het eten wil hij dan ook al wel even erop staan. Meer nog niet, hij geeft gedoseerd toe, in kleine stapjes.
‘Hup naar boven jongetje, in bad,’ zegt mijn echtgenote. En dan vergeet dat jongetje dat hij aan het demonstreren was tegen zijn nieuwe schoenen en dat hij bovendien over het algemeen zogenaamd nog niet begrijpt wat zijn vader en moeder bedoelen. Sterker nog: hij loopt van de keuken naar de trap en hij begrijpt in overdrachtelijke zin dat ‘naar boven’ betekent dat hij die spannende trap op mag.
De eerste stappen in zijn nieuwe schoenen zijn meteen stappen in zijn ontwikkeling. Dat mag wat kosten.

KORT




Vandaag is de dag. Of toch niet? De omstandigheden lijken op het eerste gezicht ideaal. Mijn dierbare echtgenote zal zich niet eerder vertonen dan ergens halverwege de avond. Tegen die tijd liggen onze kinderen gevoed en gewassen en gestreken op bed. Ze slapen dan al en ze zal het licht  niet aandoen om ze niet wakker te maken.
Ik hecht eraan om te benadrukken dat stiekem niet de normale gang van zaken is bij ons thuis. Als ik al zo flink ben om mijn echtgenote tegen te spreken, dan doe ik dat ook openlijk en ga ik de discussie aan. Als ik die dan verlies, weten we allebei weer waar we aan toe zijn. Meer dan ooit streven we ernaar de redelijkheid te laten zegevieren. We hebben tegenwoordig immers een voorbeeld te geven. Maar dat terzijde; bij grote aankopen en belangrijke beslissingen zoeken we de consensus. En zeker bij vergaande ingrepen aan de kinderen willen we eensgezind te werk gaan.
Dat ik nu dan toch besluit mijn eigen koers te varen, geeft aan dat het bij mij diep zit, heel diep.
Mijn zoon heeft nu eenmaal niet de schoonheid van zijn zus. Schoonheid in de zin van reinheid. Zij ziet er bijna altijd uit alsof ze net uit bad komt; een spoortje vocht in de buurt van haar neus is een ‘vieze neus’ die onmiddellijk moet worden afgeveegd. Hij heeft zelfs al weer een snottebel als hij net uit bad komt. Als ze waterpokken hebben, krijgt zij een pokje hier en daar en zit hij van top tot teen onder de spatten. Als ze allebei over dezelfde losse stoeptegel struikelen, krijgt zij een onzichtbaar verstuikinkje  en hij een fraaie schram midden in zijn gezicht.
Dat geeft allemaal niks, het zal later vast wel bijtrekken en een beetje snot bij een knuffel maakt ons echt niet uit. Een leuke pet of trui maken ook al een heel verschil. Maar als we er zelf nog iets aan kunnen doen, moeten we dat niet laten, vind ik.
De schaar brandt in mijn handen. Het is me strikt verboden, maar de jongen loopt zo langzamerhand voor schoffie; z’n babyhaartjes hangen in z’n ogen. Hij is nu bezig aan zijn tweede boterhammetje. Zometeen moet hij weer ‘ui’, dat wil zeggen uit z’n stoel, en dan is er geen houden en knippen meer aan.
De eerste knip is meteen raak. Ik schiet misschien een tikje uit. Tot mijn verbazing vindt de jongen het allang grappig en dat geeft me moed.
Onder mijn handen speelt zich het klassieke verhaal af van de tafel, de poot die te kort was en de zaag. In ons geval: Mijn zoons babyhaartjes, een knip te kort en een schaar.
Vijftien minuten later is het over. De wolk met haren is gaan liggen. Een beetje beduusd en onzeker grijnzen mijn zoon en ik naar elkaar. Dit is vast wat mamma bedoelde. Hier heeft ze ons nog wel zo voor gewaarschuwd. Dit groeit niet in een week weer aan.
Oei!

 

RUZIE

 

Dát zag ik nou toevallig! Terwijl hij quasi achteloos achter zijn zus langs waggelt, geeft mijn zoon ineens een kort maar venijnig rukje aan haar haren. Negen van de tien keer zal het anders zijn, maar dit keer deed gaf zij werkelijk geen aanleiding. Ze zit heel lief op de grond met duplo te spelen. Ondanks het verrassingseffect, reageert ze zeer alert. Als in een reflex geeft ze hem een flinke soejang, zodat hij zijn wankele evenwicht verliest en omver dondert. Omdat haar wraak eigenlijk meer een schrikreactie is, komt de dreun veel te hard aan. Gebrul en gekrijs. In een stortvloed van tranen steekt hij zijn armpjes uit naar pappa voor troost. Veiligheidshalve begint zij ook maar vast wat te snikken, want die rekent op een uitbrander.  Maar dit keer heeft pappa nou eens gezien wat er gebeurde en de schellen vallen me meteen van de ogen. Mamma is voorlopig nog niet thuis, de afwas is aan de kant, de krant gelezen en dus is het een uitgelezen moment voor een stukje opvoeding aan de hand van de dagelijkse praktijk. Dat vind ik tenminste en het deert me niet dat ik de enige ben die dat vind.

‘Eigen schuld, dikke bult,’ leg ik mijn zoon uit en ik droog nadrukkelijk eerst dochters tranen en daarna pas die van hem.

‘Jij moet dat zachtjes doen,’ vult mijn dochter aan en ze komt op hem af voor een kleine demonstratie. Hoewel ik het niet zo ver laat komen, schiet hij meteen in zijn verdediging. Dat betekent bij hem dat hij wild met zijn handjes voor zijn gezicht gaat wapperen. Zo weert hij een tissue voor een snotneus af en een onverdachte poging tot een kusje, maar ook agressieve of wraaklustige zusjes. Een effectieve  verdedigingsmethode dus, maar ook een primitieve en daardoor misleidend. Mijn zoon schuilt op een gewiekste manier in de luwte die zijn zus voor hem creëert. Omdat zij nooit echt dingen stuk maakte  of erg ongehoorzaam was, verwachten we dat van hem ook niet. En als hij het toch doet, denken we dat het wel snel zal overgaan; we verwarren baldadigheid met onbeholpenheid. Als hij gewoon weer eens niet luistert, hebben we de neiging te denken dat hij niet begrijpt wat we van hem willen; we verwarren onwil met onbegrip, stout met stom.

Dat ene rukje aan het haar van zijn zus zal verstrekkende gevolgen hebben voor deze jongen. Voortaan wordt de opvoeding wat consequenter ter hand genomen.

Mijn twee spruiten zoenen op mijn initiatief een vochtige vrede en gaan heelhuids uit elkaar. En is het nou toeval of niet dat hij de mooie toren omgooit die zij zojuist heeft gebouwd. Ik zie dat zij ook aarzelt; hij waggelt en zigzagt altijd zo, dus het kan best per ongeluk zijn. Ze haalt vast diep adem om verbaal flink uit te halen, maar kijkt eerst nog even naar mij, wat ik er van vind. Ik weet het ook niet en haal mijn schouders op. Voor de lieve vrede zullen we deze dan maar weer laten zitten.

Je kunt consequent ook overdrijven.