matsmillenials
Rond de millennium-wissel, van ongeveer 1995 tot 2005, verscheen in weekblad Margriet wekelijks de ‘kroniek van een alledaags gezin”, over de avonturen en wederwaardigheden bij ons thuis. Inmiddels – geanonimiseerd – een tijdcapsule vol herinneringen.
VANZELF
Bij ons ging het niet vanzelf. Gods water vloeide weliswaar rijkelijk over Gods akkers, maar dat bleef zonder gevolgen. Op zich niks bijzonders; uit de grote hoeveelheid artikelen, boeken en televisieprogramma’s over het onderwerp ongewenste en onbegrepen kinderloosheid blijkt wel dat het veel paren overkomt. En alle paren en alle deskundigen zijn het er over eens dat het een hard lot is.
Wij hebben veel verdriet gehad van het feit dat het ook bij ons niet wilde lukken. Eigenlijk kunnen we er nu pas over praten, nu het uiteindelijk met kunst- en vliegwerk wél gelukt is en nu al dat verdriet en al die pijn en moeite helemaal niet meer tellen omdat we kunnen vastpakken en knuffelen waar we het allemaal voor gedaan hebben.
We hebben vaak de moed verloren. Elke maand eigenlijk als weer duidelijk was dat het weer niet gelukt was. En als weer niet duidelijk was waarom het niet lukte. We moesten geduld hebben, zeiden wie het weten konden, maar dat geduld raakte op. We hadden tenslotte bijna geen woorden meer om elkaar te troosten. We wisten heus wel dat we elkaar hierom niet in de steek zouden laten, dat we ons huwelijk en onze gezamenlijke toekomst ook zonder kinderen zinvol zouden kunnen invullen. Maar op den duur viel het ons zelfs moeilijk om er over te praten met elkaar. Met vrienden spraken we er niet of nauwelijks over, of het moest zijn om te voorkomen dat ze ons achteloos vroegen naar onze kinder-plannen. Visite met kinderen kwam bijna niet meer, of selecteerden we onbewust onze vrienden en kennissen uit kinderloze paren?
Het zat diep, heel diep.
Kort geleden hebben de debuut-party van onze dochter gevierd. Met beschuit en muisjes. Iedereen was uitgenodigd en iedereen kwam. Het was een stralende warme zomermiddag en het was erg gezellig. Mama nog onwennig, pronkend met de spruit, blinkend van trots. Papa van puur geluk misschien een glaasje wijn teveel. Veel cadeautjes, veel goede raad, veel lang-niet-gezien-leuk-dat-je-er-bent.
Voor de kinderen waren er balonnen, bellen-blaas en viltstiften. Voor de kinderen? ‘Nooit geweten dat jullie zoveel kinderen in jullie kennissenkring hadden’, merkte iemand op. Wij ook niet. Moesten we ons schamen omdat we ons bij vorige uitnodigingen steeds zo kind-onvriendelijk hadden opgesteld, of moesten we ons gelukkig prijzen met vrienden die onze gevoelens niet wilden kwetsen en tot nu toe de kinderen bij de oppas gelaten hadden?
Ach, het was gewoon een stralende warme zomermiddag en een ideale gelegenheid voor een uitstapje met het hele gezin.
IK DOE HET ZELF
‘Je komt er wel bijzitten en je stelt ook een paar intelligente vragen,’ drukte mijn vrouw mij op het hart. Zij was zo’n beetje halverwege onze zwangerschap en ze had het arbeidsbureau ingeschakeld, want we moesten toch iets regelen met oppas. Nu kwam er een stoet meiden opdraven die van het arbeidsbureau hadden moeten solliciteren op de functie van oppas met licht huishoudelijk werk. Nou schijnen de meeste ouders hun kind al acht maanden voor de geboorte op te geven voor de dichtstbijzijnde crèche, zodat ze na de geboorte nog maar een half jaar op de wachtlijst hoeven. Of ze hebben hun eigen ouders vlak in de buurt wonen, die elkaar de koppen inslaan voor het recht te mogen oppassen op de nieuwe spruit. Of ze hebben allebei een deeltijdbaan. Of de een werkt wel en de ander niet.
Wij hadden dus het arbeidsbureau ingeschakeld. Een crèche kon altijd nog vonden wij, de oma’s wonen te ver weg en moeten gewoon oma zijn en verwennen en niet opvoeden, ons beider werksituatie was wat onduidelijk en bovendien had mijn echtgenote, die nu eenmaal sterker is in cijfers dan ik, uitgerekend dat een vaste oppas, wit betaald, belastingtechnisch eigenlijk het interessantst is.
‘Regel jij dat maar,’ vond ik, en steeds als zo’n juffie belde voor een afspraak gaf ik haar snel de hoorn, ‘dat regelt mijn vrouw’. Maar zo makkelijk kwam ik er niet van af. Het was ook mijn kind, dus net zo goed mijn verantwoordelijkheid en dus zat ik bij de gesprekken en stelde intelligent bedoelde vragen.
Wat de hobbies waren, de opleiding, ervaring en wat ze het eerste mee zouden nemen als het huis plotseling in lichterlaaie stond.
De meeste kandidaten hadden weliswaar het juiste antwoord op de laatste vraag, maar toch werd al snel duidelijk dat de aantrekkelijke, intelligente, goed opgeleide, beschaafd sprekende 18-jarige, met enkele jaren ervaring in een soortgelijke functie, een ehbo-diploma op zak en bereid om voor het minimum jeugdloon er geen punt van te maken als het eens een uurtje later werd, niet was doorverwezen door het arbeidsbureau.
Of het erg was als ze een uurtje later op de afspraak kwam, ze moest het paard nog uit de wei halen, belde er een. Hadden we er bezwaar tegen dat haar vriendje zo nu en dan langskwam, vroeg een ander. Moest er echt elke dag gestofzuigd worden? Hopelijk zou de allergie niet erger worden door onze katten. En dat van dat jeugdloon hadden wij zeker als grapje bedoeld.
‘Wat vind jij,’ klonk het wanhopig na twee volle dagen sollicitatiegesprekken, ‘ik weet het echt niet’.
‘Ik weet het wel,’ sprak ik plechtig en ik zweeg even om de dramatiek van het moment goed tot zijn recht te laten komen en om spanning op te bouwen voor hetgeen er komen ging. Verbazing, achterdocht en gespannen verwachting streden om voorrang in haar blik; ze kent me al zo lang. Ik nam nog een slokje thee…
‘Ik doe het zelf.’
BABYREÜNIE
Zaterdag hadden we hier reünie van zwangerschap-gymnastiek. Ik zeg het eigenlijk verkeerd, de bevallen dames hadden besloten elkaar de vruchten van hun schoot te laten bewonderen. Behalve het brengen en ophalen hadden de mannen daar niets te zoeken. Dat komt aardig overeen met de zwangerschap-gymnastiek zelf; daar worden wij mannen weliswaar verondersteld op te draven, maar krijgen vervolgens te horen dat onze bijdrage aan het hele proces eigenlijk alleen iets voorstelt aan het begin van de periode van negen maanden, maar dat we tijdens het echte werk, de bevalling, moeten proberen zoveel mogelijk niet in de weg te staan. Misschien overdrijf ik, maar de zwangerschapsgymnastiek hier in H. is van een kwaliteit dat je er de inspectie van volksgezondheid op af zou sturen.
Vandaar ook dat de vrouwen die de cursus puffen en persen met goed gevolg hebben doorstaan, een soort solidariteit met elkaar gaan voelen. En vandaar dus die reünie.
Het idee kwam van mijn echtgenote. ‘Waarom haal jij je toch altijd dat soort flauwekul op je nek,’ reageer ik dan. Maar ze regelt die dingen altijd met een achteloosheid alsof het vanzelf gaat en haar partijtjes zijn dan ook bijna altijd gezellig.
‘Jij moet boven gaan zitten, want er zijn geen mannen bij,’ wordt mij daags tevoren meegedeeld. Niet voorzichtig, maar zo recht voor zijn raap. Alsof ik niet degene ben die de dagelijkse zorg van onze dochter voor zijn rekening neemt terwijl moeders uit werken gaat, alsof ik er iets aan kan doen dat ik in dat progressieve H. de enige huisman ben.
Aan de andere kant begrijp ik wel dat de dames, zo kort na de bevalling eens lekker van gedachten willen wisselen over inscheuren, hechtingen, incontinentie, borstvoeding en wel of niet zin in sex. Van die gesprekken kortom, waar je als man toch maar gediscrimineerd en voor spek en bonen bij zit.
We komen overeen dat ik halverwege de middag naar beneden mag komen voor het maken van video-opnamen, een typisch mannenkarwei. Met samengetrokken tenen houd ik het inderdaad tot halverwege de middag boven vol en dan kan ik naar beneden om te constateren, wat ik wel gedacht had, dat die van ons inderdaad verreweg de mooiste is en de slimste. Ik veeg haar mondje af, kijk of ze nog droog is, stuur een kind dat al kan kruipen en dat over die van ons heen dreigt te krabbelen de andere kant op, zorg dat ze het beste plekje krijgt voor de groepsfoto’s en neem met enkele moeders wat typische voedings- en ontlastingsproblemen door. O ja, ik maak ook nog die video-opnamen.
Eind van de middag komen de mannen de vrouwen en baby’s ophalen. Een paar komen nog even binnen. Een praatje maken bij een glaasje wijn; over de verantwoordelijkheden van het vaderschap en over auto’s en voetballen.
DODO
Mijn dochter en ik kunnen uren lang naar elkaar kijken. Kostbare uren als niemand thuis is en als alle huishoudelijke opdrachten die we elke ochtend van mamma meekrijgen, zijn uitgevoerd. Soms doen we dat stiekem. Ik doe net alsof ik de krant zit te lezen, zij veinst aandacht voor haar rammelaar of haar handjes. Als zij in de gaten heeft dat ik naar haar kijk trekt ze meestal een grijns van oor tot oor en kijkt eens flink scheel, als ik haar ‘betrap’ zeg ik meestal iets in de trant van ‘dag lieve meid van pappa’.
Soms zitten we elkaar ook openlijk aan te staren. Wat zij dan denkt weet ik niet. We hebben het onuitsprekelijke geluk van een blije, gezonde en vrolijke baby. Ze lacht bijna altijd, ook als ze mij ziet. Ja zelfs als ik ’s ochtends het eerste ben dat ze ziet als ze haar ogen opendoet. Voor het gemak en mijn eigen zelfvertrouwen ga ik er dus maar vanuit dat het haar bevalt wat ze ziet, dat ze vindt dat ze het slechter had kunnen treffen. Mij schiet van alles door het hoofd, als ik haar zo bekijk, maar de laatste tijd denk ik steeds ‘wat ben je toch dapper’. Dappere dodo met je kleine koppie boven de rand van het maxicosi-dekentje als we een rit gaan maken in pappa’s grote auto. Grote ogen, fronsje tussen de wenkbrouwen, maar je geeft geen krimp. Pappa is er bij, dus het zal wel goed komen. Dappere dodo met je grote snottebel bij je eerste echte verkoudheid. De hele nacht horen we je niezen, hoesten en snotteren, maar je huilt niet en je dreint niet en je vecht het zelf uit met het virus.
Dappere dodo als de dokter van het consultatiebureau klopt, drukt, rekt en strekt. Je vertrouwt het niet, dat zie ik aan je, je klemt je knokkels wit om pappa’s vinger, maar pappa is er bij, dus….
En dan opeens twee venijnige prikken in je beide bovenbenen. Tegen allerlei verschrikkelijke ziektes die we je willen besparen.
Zelfs de dokter, toch heel wat gewend, schrikt van de bek die mijn lieve dochtertje opentrekt. Zoveel verontwaardiging, zoveel geschokt vertrouwen in zo’n klein mensje. Twee blokken ver moet het geschreeuw te horen zijn geweest.
Een paar minuten heb ik nodig om haar te troosten.
‘Hoe kon je dat toelaten, pappa.’
‘Het is voor je eigen bestwil,’ probeer ik nog, maar dan moet ik toegeven: ‘De dokter is stout.’
Ze kan een pijnlijke rode plek aan de prik overhouden en misschien wat koorts krijgen, zegt de dokter. Maar voorlopig heb ik de meeste last van die prikken.
Thuis op de bank zit zij al lang weer tegen me te grinniken als ik nog zit te piekeren over al die stoute dokters die we in haar leven nog tegen zullen komen. Dit was pas de eerste.
ZIEK
Ze is ziek. Griep. Niet zo’n flauw griepje zoals u en ik ook wel eens hebben, waarbij het ergste na een paar dagen wel over is en die je dan nog even lekker uitziekt met een dekbed op de bank. Nee, ze heeft echt een griep waar je ‘u’ tegen zegt, flinke koorts, gepaard aan alle vormen van verkoudheid. Ze is verschrikkelijk zielig. Niets is er over van onze vrolijke, parmantige en levendige dochter. Een hoopje snotterende, gloeiende en jammerende ellende is het. En met pappa en mamma gaat het ook niet zo best. Ik val argeloze bellers en belangstellend informerende moeders lastig met gedetailleerde verslaggeving van het verloop van de koorts, hoe slecht ze vannacht weer heeft geslapen en dat ze normaal echt niet zo huilerig is. En elke keer ben ik weer lichtelijk gepikeerd als er gereageerd wordt van ‘Ach gut, maar het gaat wel over.’ Mamma belt elk uur om te vragen hoe het is. Omdat ik hoor dat ze op het punt staat om haar baan en carriëre te grabbel te gooien om zich geheel te komen wijden aan het verzorgen en verplegen van haar doodzieke dochter, probeer ik te klinken alsof het al weer wat beter gaat. Maar die kent me natuurlijk ook al langer dan vandaag. Kortom, dit gezin verkeert in een diepe crisis.
De dokter is geweest. Na drie keer bellen besloot hij dan maar even langs te komen. Enerzijds omdat zo’n man wel begrijpt dat hij ook een taak heeft in het bedaren van verontruste ouders, zeker als die nog niet meer hebben meegemaakt dat een enkel diarreetje of snottebelletje. Anderzijds omdat hij als zelfstandig ondernemer op zijn klompen aanvoelde dat hij een klant kwijt was als hij nu niet kwam opdagen.
Toen hij er eenmaal was, gaf hij ook waar voor zijn geld. Hij klopte en voelde en nam er de tijd voor. ‘Een flinke griep, maar ik hoor niets in de longetjes. Het gaat over.’ Weer die gemengde opluchting en verontwaardiging bij mij. ‘Maar ze is wel verschrikkelijk zielig, het is geen schim van het vrolijke meisje dat ik ken. Verwen haar maar eens lekker.’ Kijk, dat moet de wanhopige vader van een zieke dochter horen. Daarom is deze man nog steeds onze huisarts.
’s Avonds als mijn vrouw naar boven is om haar te troosten omdat ze zachtjes lag te jammeren, voel ik me heel erg machteloos. Zal ze ons dit ooit vergeven, dat we haar niet kunnen helpen nu ze ons zo hard nodig heeft? Als ik naar boven ga om te kijken waarom het zo lang stil is, zie ik dat mijn vrouw hetzelfde voelt. Met dikke tranen op haar wangen wiegt ze het kind in haar armen. Onze dochter slaapt, maar het duurt nog heel lang voordat we haar in haar bedje terugleggen.
BETER
Had ik al verteld dat ze ziek was? Vast wel, waarom zou ik voor u een uitzondering maken, als ik er verder de hele wereld mee lastig ben gevallen. Verschrikkelijk ziek was ze.
Liever zou ik nog hebben dat ze later met de verkeerde kerels thuiskomt, dat ze een grote mond opzet tegen haar vader of een deuk rijdt in haar moeders auto. Maar volgens mijn eigen moeder heb ik niets te kiezen, die dingen zullen me later net zo goed overkomen en dan zal ik er net zo machteloos tegenover staan als tegenover die griep die ze nu achter de rug heeft.
‘Kon pappa het maar van je overnemen,’ heb ik nog gezegd toen het heel erg was en hoewel ik dat niet letterlijk bedoelde, is het wel gebeurd.
Afijn we zijn allebei weer aan de beterende hand en mama besloot dus dat we een zondagmiddag-wandelingetje gingen maken om wat van het bleke zonnetje te genieten.
We hadden daar allebei niet veel zin in, maar tegensputteren hielp niets. We werden flink ingepakt en met een vrolijk ‘zo daar gaan we’ gingen we. Op naar het Pinetarium Blijdestein, vlak bij ons in de buurt. In die pijn- en naaldbomentuin hadden ze een verkoop-tentoonstelling van rododendrons, had mijn echtgenote gelezen. En hoewel ze sinds jaar en dag de zorg en het onderhoud van de tuin zonder blikken of blozen aan mij overlaat, had ze gedacht dat onze voortuin wel wat rodo’s of azalea’s kon gebruiken. Een smoes van niks vonden mijn dochter en ik, maar we hadden, onafhankelijk van elkaar, besloten niet lang te blijven mokken, maar ons protest te verpakken in ludieke aktie. Bij mij komt dat neer op een reeks min of meer melige grappen, mijn dochter zoekt het vooralsnog meer in de non-verbale communicatie. Terwijl we zo wat lopen te ginnegappen door die veel te serieuze tuin, maakt een wildvreemde oudere heer plotseling aanstalten om aan mijn dochter in de buggy te zitten. Ik schiet toe, want ik hou daar niet van, mensen die ongevraagd aan mijn dochter gaan zitten kroelen. ‘O, ik wilde alleen haar petje rechttrekken, zo ziet ze niet veel,’ stamelt de man, ietwat onthutst door mijn reactie. Onze dochter laat zich in de kinderwagen vervoeren met de blik vooruit, de wijde wereld in, dus we hadden niet gezien dat ze haar modieuze pet ver over haar ogen getrokken had. ‘Toeval,’ zeg ik tegen mijn vrouw en dat zeg ik nog eens als ze het later weer doet en nog eens als ze de pet van de ogen aftrekt zodra we buiten het Pinetarium zijn. ‘Natuurlijk,’ zegt mijn vrouw, ‘net zo toevallig als ze ‘nee’ schudt als ze naar de lamp kruipt waar ze niet aan mag komen en net zo toevallig als ze aan je knie staat te smakken als jij denkt in je eentje een koekje te eten.’ Ik heb haar er nooit van hoeven te overtuigen dat wij een wonderkind hebben.
Negen-en-een-halve maand! Die verkeerde kerels zullen ook wel eerder op de stoep staan dan verwacht.
TWEE
Ze krijgt een zusje. Of een broertje natuurlijk, maar zolang het tegendeel niet bewezen is, ga ik er vanuit dat het een zusje wordt. Dat lijkt me namelijk zo leuk, twee meiden zo vlak achter elkaar. En een meisje en een jongetje vind ik wel erg leuk-gezin-zoals-het-hoort-uit-de-reclamefolder. Officieel kan het me natuurlijk niets schelen wat het wordt, als het maar gezond is.
Het kwam als een donderslag bij heldere hemel. Van de eerste zeg ik altijd dat we 36 maanden in verwachting waren. Met alle onderzoeken, kuren en behandelingen en heel, heel veel oefenen meegerekend klopt dat ook wel. En deze was al drie maanden in ontwikkeling voordat we het zeker wisten.
De dokter, die onze geschiedenis kent, zat er eigenlijk ook wat beteuterd bij.
‘Och,’ zeg ik, omdat ik vind dat de spanning wat gebroken moet worden, ‘je hoeft het ons maar een keer voor te doen en dan kunnen we het voortaan zelf.’
Maar waarom vallen we elkaar en iedereen die per ongeluk bij ons in de buurt staat niet spontaan om de hals, zoals we deden toen de eerste zich aankondigde? Waarom gedragen we ons nu al als een geroutineerd ouderpaar dat kinderen krijgt, zoals anderen griep?
‘Ben je wel blij?’ vraagt mijn vrouw in de auto op de terugweg, ‘je doet zo koeltjes’.
‘Stomme vraag,’ zeg ik. Natuurlijk ben ik blij. Niet zoals de eerste keer, ongelovig-blij, ze zullen zich toch niet vergissen, angstig-blij, als alles maar goed gaat, uitbundig-blij, wie kan ik allemaal bellen. Tenslotte is dit een man met ervaring en een juweel van een dochter op de achterbank.
‘Natuurlijk ben ik blij, maar ik moet wel even aan de gedachte wennen.’
Dat accepteert ze want daar is ze zelf ook druk mee bezig.
‘Ze hoeft niet de kleertjes van haar oudere zus af te dragen. En Dochter hoeft niet altijd het goede voorbeeld te geven als oudere zus.’ Even flitst wat onverwerkt jeugdleed voorbij.
Een tijdje is het stil, afgezien van wat gemummel vanaf de achterbank. Jong echtpaar went aan een gedachte.
En dan, als we onze straat indraaien: ‘Het zou me ook niks uitmaken als het een jongetje was.’
WERKEN
Zes weken oud is onze dochter als mamma weer gaat werken. Veel te vroeg eigenlijk, zeker na de zware bevalling die ze te verduren heeft gehad, maar het kwam nu eenmaal zo uit. Onder normalere omstandigheden zou ze maar wat blij zijn geweest met de opdracht, maar een fulltime klus is nu eigenlijk wat te veel. Tegelijkertijd heb ik niets om handen en voel ik ook weinig drang om achter opdrachten aan te gaan. Eerlijk gezegd lijkt het me wel wat om een tijd voor ons meisje te zorgen. Zo is bij ons de situatie ontstaan dat zij gaat werken en ik thuis blijf, zonder veel discussie en als gevolg van de omstandigheden; niet door een sterke emancipatie-drang van haar kant of een bijzonder vrouwvriendelijke opstelling mijnerzijds, al willen we dat spelletje op verjaardagen en partijen ook best wel meespelen.
De eerste dag zal wel het ergste zijn. De ochtend-borstvoeding duurt veel langer dan gebruikelijk en hoewel haar nieuwe kantoor bijna letterlijk om de hoek is, had ze nu toch al wel aanwezig moeten zijn en ze heeft nog niet eens haar jas aan.
Ik hou me zo gedeisd mogelijk, ik heb het idee dat maar een klein vonkje nodig is, en ik wieg mijn dochter in slaap op mijn armen.
‘Ze voelt dat ik weg ga,’ zegt mijn vrouw.
‘Natuurlijk,’ zeg ik, ‘maar ze slaapt ook een beetje.’
‘Vergeet je niet…’
‘Nee, ga nou maar.’
‘Bel je als er iets is?’
‘Ik stuur de ambulance eerst bij jou langs.’
Ik mag niet zwaaien dus ik kijk haar stiekem na uit het badkamerraam. Nog voordat ze de hoek is omgeslagen, zit ze te snikken op de fiets. Tien minuten later belt ze voor het eerst.
Mijn dochter drinkt, slaapt, poept en huilt die dag volkomen volgens schema.
‘Hoe was het,’ is het eerste wat ze vraagt, nog na-hijgend van het snelle fietsen.
Dat is een vraag waar ik over moet nadenken, hoe simpel hij ook mag klinken voor een buitenstaander.
Als ik zeg: ‘Goed hoor, niets aan de hand,’ zou ze zich wel eens buitengesloten en overbodig kunnen voelen. Als ik zeg dat het me allemaal niet is meegevallen, is ze morgen met geen stok naar het werk te krijgen.
‘Crisis,’ zeg ik. ‘Meteen toen je weg was, kreeg ze last van krampjes. Ik heb haar toen nog iets te drinken gegeven, maar toen gaf ze alles over. Nog niet goed en wel verschoond, krijgt ze diarree en maakt zo drie, vier luiers vol. Hoge koorts ook. Heb de dokter natuurlijk meteen gebeld, maar die zei dat het vaker voorkwam. Je begrijpt dat ik in alle staten was. Vanmiddag wou ze niet meer eten en heeft ze eigenlijk aan een stuk door gehuild. Ik ben gebroken. Hoe was jouw dag schat?’
Ondanks zichzelf schiet ze in de lach.
‘Flauw hoor, ik heb jullie gewoon heel erg gemist.’
Dat kan ik me natuurlijk voorstellen.
‘Wij jou ook.’
DE ALLERLIEFSTE
De medische stand heeft ons op de hoogte gebracht van het geslacht van nummer twee. We weten wat het wordt, maar we zeggen het tegen niemand. Bij onze dochter hielden we iedereen zo gedetailleerd op de hoogte dat geboortekaartjes uiteindelijk bijna overbodig waren, maar nu houden we het helemaal voor onszelf. We zullen ons ook niet verspreken. Als we ‘hij’ zeggen, doen we dat omdat alle baby-boeken alle baby’s zo aanspreken. En als we ‘zij’ zeggen, doen we dat omdat we dat zo gewend zijn van onze dochter. Waar het kan, zullen we in het openbaar er over spreken als ‘het’. Gewiekste oma’s die willen gaan breien, krijgen te horen dat jongetjes en meisjes tegenwoordig dezelfde kleuren dragen. Alleen onze dochter kan roet in het eten gooien. Die weet natuurlijk wel wat het wordt en die zou nog wel eens net te vroeg kunnen gaan praten.
Het idee om het zo te doen komt van mijn vrouw en ze bedoelt het als positieve discriminatie. Ze is namelijk bang dat nummer twee, die zo makkelijk verwekt is, die zo snel achter dat bijzondere eerste kind komt, dat die niet de aandacht en liefde krijgt waar het recht op heeft, dat hij of zij een beetje op het tweede plan komt, na schatje één.
Eigenlijk merkwaardig, want ze is zelf thuis de oudste en dat dat – zeker voor dochters – ook niet zonder slag of stoot gaat, lijkt ze even te vergeten.
Ik weet dat het moeilijk uit te leggen is, maar ik weet van mijn eigen moeder dat allebei je kinderen het allerliefste kunnen zijn. Sterker nog, als mijn vrouw haar plannen voor een groot gezin hard wil maken, dat dan al je kinderen het allerliefste zijn.
Ik heb mijn moeder eens met een stalen gezicht vlak achter elkaar tegen twee willekeurige kleinkinderen horen zeggen dat ze de allerliefste waren. Dat die meiden dat aan elkaar doorvertelden en vervolgens oma ter verantwoording riepen, is voor dit verhaal even niet belangrijk. Oma zou trouwens oma niet zijn als ze zich daar niet op een volledig geaccepteerde manier had uitgekletst. Ik bedoel maar, het kàn.
Terwijl ik dit zit te tikken kruipt mijn dochter vrij rond. Enerzijds omdat dit verhaaltje afmoet, anderzijds omdat ze ook best wel eens onopgepast mag.
Ze profiteert volop van haar vrijheid: stilletjes zit ze de nieuwe tv-gids in stukjes te scheuren. Als ik haar roep, kijkt ze op met zo’n blik van ‘ik weet heus wel dat ik stout ben, maar jij en ik weten ook dat ik nog veel te jong ben voor een flink pak op de broek.’ Tenminste zo vertaal ik die scheve grijns. Ik grinnik maar eens terug.
‘Jij bent pappa’s allerliefste,’ zeg ik, ‘en dat blijf je.’
En dat weet ze.
JARIG
Haar eerste verjaardag hebben we overleefd. Mijn vrouw, die normaal gesproken feestjes organiseert alsof ze haar neus snuit, was weken geleden al begonnen met de voorbereidingen. Dit zouden we maar één keer meemaken en of het feestvarkentje het zelf nu allemaal bewust beleefde of niet, deze dag zouden we ons lang heugen. De genodigden kregen zeer ruim van te voren bericht, zodat eventueel geplande vakanties geannuleerd konden worden. Wie desondanks toch verhinderd was, moest met een bijzonder goede smoes op de proppen komen, anders werden ze meedogenloos van de lijst geschrapt voor geboortekaartjes van nummer twee.
De banketbakker slaagde erin zijn verbazing te verbergen. Een taart voor vijfentwintig personen, met één kaarsje en het opschrift ‘Proficiat Elma’ hoefde wat hem betrof niet drie weken van te voren besteld te worden. De man knipperde zelfs niet met z’n ogen toen een week later nog eens zo’n taart erbij werd besteld. Ze had nog eens zitten rekenen en beter méé verlegen dan óm verlegen.
Met onze dochter werd dagelijks het lied ‘langzalzeleven’ geoefend en tot op de dag van vandaag trekt ze een grijns van oor tot oor en steekt ze de armpjes in de lucht bij het ‘hiep, hiep, hoera…’
De aanschaf van HET KADO kon worden gerekt tot koopavond vóór de dag zelve. Hoewel in eerste instantie de voorraad van de speelgoedwinkel te beperkt leek, wist ze zich uiteindelijk te beheersen en werd een boerderij in duplo aangeschaft. Leuk en verantwoord en de ervaring had al geleerd dat ze duplo leuk vind. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik zelf bovendien dat geinige namaak draagbare telefoontje niet kon laten liggen en dat onze dochter op grijphoogte vanuit haar kinderwagen ook iets geselecteerd had, een of andere rammelende Taiwanese prul.
De avond vóór de dag werd onze dochter iets eerder dan normaal naar bed gebracht want de eetkamer moest versierd, en haar stoel en de tuin en alle ballonnen moesten opgeblazen.
Het moet gezegd, onze dochter stelde ons niet teleur toen ze de volgende dag beneden kwam. Haar mond viel open bij het zien van de uitbundig versierde kamer, de armpjes gingen de lucht in bij ‘hiep, hiep…’ en ze wist niet hoe snel ze het papier van haar kadootjes gescheurd moest krijgen.
Het was een hele leuke verjaardag. Ze kreeg heel veel kadoos, zat heel lief bij oma op schoot, liet zich zelfs kusjes geven, speelde leuk met de andere kindjes, werd niet misselijk, kortom een feest.
Ze ging natuurlijk laat naar bed, maar de volgende dag was het zondag, dus dan kon ze even bijkomen. Met de nieuwe kadootjes spelen. Die stonden in een kringetje opgesteld in de kamer, want het is toch leuk om te zien waar ze nu het eerst mee gaat spelen. Even is er die blik van ‘wat is het hier een rommeltje,’ maar dan ziet ze haar favoriet, een beduimeld en verfrommeld stripboekje dat we ooit bij chocolademelk gekregen hebben en dat ze al honderden keren ‘gelezen’ heeft; ze kruipt er in een vaartje op af. We doen nog maar eens van ‘hiep, hiep…’
NIKS GEBEURD
Als ze me vroeger hadden gevraagd hoe ik me dat dan voorstelde, kinderen, en er op passen als mamma aan het werken was, dan zou ik zo’n dag verzonnen hebben als vandaag.
Sinds enige tijd wil ze ’s middags slapen. De eerste paar maanden was dat elke dag vechten en knokken en schoot het middagdutje er nogal eens bij in, maar tegenwoordig doet ze trouw elke middag, na het botterhammetje, anderhalf uur precies. Dat geeft een mooie regelmaat. ’s Ochtends nadat we mamma hebben weggezwaaid lezen we eerst de krant. Dat wil zeggen ik lees en zij mummelt en pruttelt in de box. Af en toe brult ze dan of pappa nog niet bijna klaar is met de krant, dan zeg ik “nog even.”
Als dat genoeg geweest is, gaan we samen aan het huiswerk. Opruimen en stofzuigen en één of twee keer in de week naar de supermarkt. Daar kennen ze haar inmiddels ook al en ze weet precies waar ze op het plakje worst kan rekenen in ruil voor een schattig lachje.
Dan het boterhammetje en onder het dutje, dat dus tegenwoordig daarop volgt, kan pappa even rustig telefoneren, beetje zaken doen, waar nodig.
Zo was het vandaag ook allemaal en toen ze wakker werd en wat gedronken had, werd al snel duidelijk dat vanmiddag een makkie zou worden. De jongejuffrouw had werkelijk een stralend humeur. Ik heb in de tuin van een stuk geplastificeerd bloemperkgaas een grote cirkel gemaakt die ik met een paar bamboestokken overeind houd. Voor de mooie zomerdagen. Parasolletje ernaast, zodat ze in de schaduw zit, plaid en lakens erin want anders eet ze alle madeliefjes op. In die baby-ren plantte ik haar meteen na het flesje neer. Optimist als ik ben, had ik mijn eigen tuinstoel geïnstalleerd met een stapel tijdschriften ernaast. U kent dat: het toppunt van een luie zomermiddag, kopje thee, later zelfs een biertje, stukje lezen, stukje bladeren, even wegsukkelen. Van die zeldzame middagen waarvan de werkende klasse denkt dat we ze elke dag hebben, maar waar we in feite meestal alleen maar van kunnen dromen. Van die middagen die alleen maar verpest kunnen worden door verkeerde onverwachte visite, een regenbui of een jengelende baby.
Niets van dat al gebeurde vanmiddag. Mijn dochter zat op haar manier te zingen, zeurde niet eens om een koekje maar kreeg er toch een omdat ze zo lief was en speelde eindeloos met haar duplo en houten blokken.
“Nog iets bijzonders gebeurd,” vroeg mijn vrouw, die thuis was voor we er erg in hadden.
“Niks gebeurd,” zeg ik, “een doodgewone dag.” Want probeer maar eens uit te leggen hoe bijzonder gewoon kan zijn.
OMA
Gelukkig heeft onze dochter nog twee oma’s. De opa’s zijn er helaas niet meer en die missen we ook heel erg, maar de oma’s zijn er nog, al wonen ze niet naast de deur.
Een kind van haar leeftijd kun je natuurlijk niet uitleggen wat een oma is, maar dat hoeft ook niet. Wij stellen ons zo voor dat als je een rij opstelt van twintig aardige grijze dames dat onze dochter vlekkeloos haar oma’s er uit zou pikken. Dat zal wel niet waar zijn, maar het is een aardige gedachte.
Feit is in elk geval dat het iets bijzonders is met oma’s en kleinkinderen en bij ons is dat niet anders.
Die van ons zijn allebei heel verschillend, bijvoorbeeld alleen al in kleinkinder-ervaring. Voor de ene oma is onze dochter het eerste kleinkind. Dus toen we haar tijdens een visite voorstelden om het avondeten te voeren, twijfelde ze. Want ze had al gezien dat dat eten bij ons volgens een bepaald ritueel ging. Zou dat wel lukken? Natuurlijk lukte dat; zonder geknoei het hele bordje leeg. Moeilijk te zeggen wie achteraf trotser was, de oma die al een heel gezin van haar zelf had grootgebracht, of onze dochter.
Voor de andere oma is die van ons kleinkind nummer acht. Dat betekent dat deze oma voor de achtste keer een kind de hemel in prijst. Slimmer, knapper en liever dan onze dochter heeft ze er nog niet een meegemaakt. Ik heb het haar al zeven keer eerder horen zeggen, maar ik luister er ook nu weer met veel plezier naar, niet in de laatste plaats natuurlijk omdat ik weet dat ze gelijk heeft.
Want voor kleinkinderen mogen oma’s heel belangrijk zijn, voor ouders zijn ze onmisbaar. Die trots op de eerste tandjes, de eerste stapjes, die angst bij de eerste hoge koorts, de zorg voor de opvoeding en de toekomst. Oma’s hoef je niks te vertellen. Die hebben het allemaal zelf meegemaakt. Oma’s mopperen op pappa en mamma, dat ze niet bij het eerste de beste kreetje moeten opspringen, dat ze best eens tien minuten achter elkaar mag huilen omdat dat goed is om de longetjes te oefenen. En vervolgens mag je spruit gerust met zijn vieze vingers aan de glazenkast waarvan jij nog haarfijn weet dat je er altijd voor op je donder kreeg.
Opscheppen over je kind, vergelijken met hoe je zelf vroeger was, horen dat het vanzelf allemaal goed komt. Vorige zondag waren we bij de ene oma, volgende week gaan we naar de ander.
LOPEN
Hoewel wij onmiddellijk bij de geboorte van onze dochter in de gaten hadden dat hier een zeer bijzonder kind ter wereld kwam, om niet te zeggen een wonderkind, hadden wij met elkaar afgesproken dat we geen wedstrijdje zouden houden met andere kinderen van ongeveer haar leeftijd of ze vroeg of laat was met kruipen, met lopen, met praten. Als ze maar gezond was, dat telde.
Maar het werd ons niet makkelijk gemaakt.
Dat begon al bij een visite aan het consultatiebureau, ergens rond de vierde maand. “Legt u haar hier maar even neer,” zei de dokter, maar dat kon toen al niet meer met onze dochter, die kon al zitten en wilde dus niet anders meer.
“Zo, zo, die is snel,” zei de dokter, “kan ze zich ook al zonder hulp omrollen?” Om te bewijzen dat ze dat inderdaad kon, kamikaze-rolde ze zich van de behandeltafel af. In een geoefende reflex kon ik haar nog net bij de lurven grijpen.
Wij wisten toen al dat ze snel was. Omdat ze nogal moeilijk was bevallen, had ze de eerste maanden onder controle van een kinderarts gestaan en die had ook al aan bepaalde reflexen gezien dat ze vóór haar eerste verjaardag zou kunnen lopen.
Zo’n mededeling neem je dan voor kennisgeving aan, maar als ze vervolgens na twee dagen buikschuiven en achteruit krabbelen meteen kan kruipen als de beste, begin je er zelf toch een beetje in te geloven.
Nu was het niet zo dat we haar meteen voor de atletiekvereniging inschreven, maar tijdens onze wandelingen door het winkelcentrum stopten we toch regelmatig onafgesproken voor de schoenenwinkel.
Als vanzelfsprekend groeiden we als jong gezin toe naar de mijlpaal van het eerste paar schoenen. En nauwelijks had onze dochter de eerste wankele passen, half opgetild aan één hand, gedaan of we zaten in de desbetreffende winkel.
“Kan ze al helemaal los lopen?” vroeg je juffrouw.
“Nee, aan het handje, maar ze staat wel al los.”
“Wij adviseren altijd dat ze eerst echt goed moeten kunnen lopen, voordat ze op schoentjes gaan lopen.”
Alsof we een klap in ons gezicht kregen, daar hadden we ons nu zo op verheugd. En over twee weken zou ze jarig zijn en de dokter had toch gezegd…
Goed, je kunt zo’n kind niet dwingen om te lopen, maar stimuleren mocht wél volgens de boekjes. En dat hebben we dan ook gedaan dat het een lieve lust was. Maar ons dochtertje – karaktertje van haar vader – had toch blijkbaar een ander tijdschema in gedachten.
Twee weken na haar eerste verjaardag kon ze ineens lopen. Eerst van de stoel naar de bank, toen een rondje om de bank en binnen een week het halve huis door.
Voor haar eerste paar schoenen zijn we speciaal naar Amsterdam gegaan.
NAAR SCHOOL|
Soms brengt mamma haar ‘naar school’. Dat wil zeggen naar de crèche of naar juf Raginia. Er zijn nog heel wat andere juffen daar en die zijn ook allemaal heel lief, maar juf Raginia is er altijd, die schrijft steeds stukjes in het schriftje en dat is dus onze juf. Twee middagen in de week gaat ze daar naar toe. Om pappa een beetje lucht te geven voor eventuele zakelijke afspraken, om ook te leren omgaan met andere kindjes, omdat ze het leuk schijnt te vinden en – maar dat zeggen we natuurlijk nooit – omdat heel af en toe opgeruimd ook netjes staat. En normaal gaat ze dus met pappa, maar sinds kort af en toe ook met mamma.
Dat kwam zo.
Toen het er op een zekere dag naar uit zag dat ik de afgesproken afhaaltijd niet zou halen, werd mamma telefonisch gecharterd. Geen probleem, met wat geschuif bij haar op de zaak en voor één keer kon dat best. Sterker nog, mijn vrouw wilde ook wel eens met eigen ogen zien of ze het naar haar zin had, zoals ik altijd beweerde.
Uitgerekend die middag was juf Raginia er natuurlijk niet, maar een nieuwe juf, een stagiaire waarschijnlijk, die mijn vrouw nog nooit had gezien. Nou is onze crèche er een waar je elk moment van de dag je kind naar toe kunt brengen en ook weer kunt halen. Maar de nieuwe juf zag een mevrouw die geen kindje bij zich had en ze wist vrijwel zeker dat geen van de haar toevertrouwde ukkies door deze mevouw was gebracht. Dus het kind vroeg logischerwijs: “Waar komt u voor mevrouw?”
Mijn vrouw, niet bepaald zonder zelfkennis, probeerde naderhand te omschrijven hoe ze reageerde. Hoe ze langzaam van tint veranderde en hoe ze nog net beleefd kon uitbrengen: “Ik kom mijn dochter halen.” Maar ik kon me moeiteloos voorstellen hoe het was gegaan. Mijn vrouw die met één blik hele pelotons fluitende bouwvakkers kan bevriezen contra een vastberaden peuter-oppas.
Maar het oppassende meisje, ze had net nog de film van Charles Lindbergh gezien, was niet van plan deze mevrouw zo maar zelf een baby te laten uitzoeken. Je hoort zulke rare dingen vandaag de dag. “Welke is uw dochter dan wel mevrouw?”
Het was maar een geluk dat mijn dochter haar inmiddels toch rood aangelopen moeder nog herkende en de situatie redde door luidkeels brullend de armpjes naar haar uit te steken. Anders had ik waarschijnlijk alsnog zelf mijn dochter moeten afhalen en daarna mijn vrouw van het bureau. Of andersom natuurlijk.
Dat overkomt mamma niet meer. Dus soms brengt mamma haar naar school.
AUTOOTJE
Dat mamma haar af en toe ook naar de crèche brengt, heb ik al verteld. En waarschijnlijk ook dat ze dat doet om daar haar gezicht te laten zien, zodat ze niet op een ongelukkige dag weigeren om haar dochter aan haar mee te geven.
En elke keer als mamma haar brengt, gebeurt er stomtoevallig wat bijzonders. Nou moet ik er bij vertellen dat mijn vrouw een hele maaltijd, inclusief toetje, smakelijk kan vertellen over de gebeurtenissen van een dag waarvan ik zou zeggen: “Niks bijzonders gebeurd vandaag.”
Vorige keer had mamma haar gehaald én gebracht en er was weer van alles loos geweest. Mamma vertelde het ’s avonds terwijl mijn dochter en ik tevreden knabbelden aan zelfgesneden en zelfgebakken frietjes. Ik wil niet te hoog opgeven van mijn kookkunst, maar ik sta bekend om mijn zelfgebakken frietjes en mijn macaronischotel. En ik ben er flink trots op dat mijn dochter sinds haar tweede tandje haar flesje melk of roosvicé laat staan voor mijn patatjes. Het is zelfs zo dat als ze moet kiezen tussen de Franse frietjes van die Amerikaanse firma met de Schotse naam en die van pappa, dat ze dan toch aan de laatste de voorkeur geeft.
Enfin, wij aten, mamma vertelde. Over dat jongetje van een jaar of drie dat luidkeels om zijn vader zat te brullen toen ze kwamen en dat ze dat allebei zo zielig vonden. Maar dat datzelfde jongetje ’s avonds ruzie zat te maken met onze dochter om een autootje. “Durf je wel tegen zo’n klein meisje,” had mijn vrouw gezegd, “vanmiddag zat je nog om je vader te piepen.” En ze had het autootje afgepakt, hoewel het jongetje daar de rechtmatige eigenaar van was.
Dus konden mijn dochter en ik dat autootje vandaag met hangende pootjes terugbezorgen. Tenminste, dat was de bedoeling. Daar sta ik bij het hekje van de peuter-kamer met haar op mijn arm en in de vrije hand het autootje. “Van wie is dit autootje?” Het eigenaartje komt op ons af, steekt zijn handje al uit om het te pakken en zegt: “De kleintjes moeten naar de andere kamer, hoor.” Op precies het verkeerde toontje. Nou was onze dochter net de vorige week van de baby-kamer, waar ze zich ernstig verveelde, gepromoveerd naar de peuter-kamer, dus dit was tegen ons zere been.
“Zo, zo,” zeg ik dan ook, “dan gaat dit autootje dus ook naar de andere kamer.” Gebrul. En verbeeld ik het me of zie ik een triomfantelijke grijns bij mijn dochter?
Ja hoor eens, normaal ben ik de redelijkheid zelve, maar jongetjes die mijn dochter lastig vallen, moeten oppassen. En dat zal nog wel even zo blijven.
BERENHUIS
Het begon allemaal op een visite bij oma. Op de bank door een stapel oude Margrieten bladeren. Het tweede stukje taart was net doorgekomen, onder zwak protest. Morgen dan maar een extra rondje op de hometrainer. Al bladerend stuit ik op een doe-het-zelf-reportage van een berenpoppenhuis. Een bouwpakket dat je kunt bestellen en vervolgens zelf moet schilderen, in elkaar zetten en aankleden. De blote berenfamilie wordt er bij geleverd. Voor de reportage in Margriet is alles natuurlijk piekfijn in elkaar gezet, geschilderd, leuk aangekleed en ook nog eens professioneel gefotografeerd. Echt heel leuk. Zeker voor een handige knutselaar. Omdat de termijn waarop je moet bestellen al een paar maanden verlopen is, kan ik het verhaal veilig aan mijn zwangere echtgenote laten zien, denk ik.
“Kijk eens wat leuk.”
Foutje. Mijn echtgenote verdient de kost als tv-producer en heeft dus van regelen en ritselen en het vinden van achteringangen en onmogelijke oplossingen haar beroep gemaakt. Dat de aanvraag-termijn verlopen is, zegt haar niets. Het lijkt haar stug als niet ergens in een magazijn een laatste exemplaar is blijven liggen. En volgens de beschrijving stelt de montage echt niets voor, dat moet zelf mij lukken. Met een paar goed gerichte telefoontjes…
Niet lang daarna wordt het pakket thuisbezorgd. Inclusief beren en duidelijke werkbeschrijving. Nog dezelfde week worden een paar potjes gif-vrije acrylverf aangeschaft. Zij was verantwoordelijk voor het aankleden van de berenfamilie en dat besteedt ze handig uit. Een lieve kennis doet dat voor haar, die kan toveren met restjes stof.
Het poppenhuis is nog niet af als de beren, keurig gekleed, terugkomen. Geen enkele zichzelf respecterende vader besteedt het schilderen en in elkaar knutselen van het poppenhuis voor zijn dochter uit. Zelfs een vader zoals ik, met twee linkerhanden niet.
Nu is het bijna Kerstmis. Wat zou het leuk zijn als onze dochter een berenpoppenhuis zou krijgen onder de kerstboom. Door pappa zelf in elkaar gezet. Haar eigen kleinkinderen zullen er later op zolder nog mee spelen.
Al bijna een jaar staart dat bouwpakket me aan. Stijf aangekleed zit de berenfamilie op de vensterbank op huisvesting te wachten. Mijn vrouw begint er al enige tijd nadrukkelijk niet meer over. En nu zijn de donkere avonden voor Kerstmis echt lang genoeg. De tuin is op orde. Er waren nog een paar klussen in huis te doen, maar ook dat is gebeurd.
Het aanbod op tv is groot, maar niet best. Ik heb toch alles over voor mijn oogappel? Wat houdt me tegen?
Achterin de garage vind ik een paar versteende verfkwasten. Die laat ik om te beginnen maar eens een weekje weken in een laagje wasbenzine.
Margriet wordt bedankt.
GOEDHEILIGMAN
Het had niet veel gescheeld of de personeelsvereniging bij mijn echtgenote op de zaak had een lid minder gehad.
Als alle soortgelijke verenigingen houdt ook deze zich bezig met het organiseren van klaverjas- en spreekbeurtavonden, van bedrijfsuitstapjes en dat soort activiteiten. Maar één keer per jaar hebben ze een hoogtepunt in Sinterklaasavond. De echte Sinterklaas is dan aanwezig en alle kinderen van personeelsleden mogen komen.
“Behalve die van ons,” zegt mijn vrouw. Dat is niet helemaal waar, in feite is er een leeftijdsgrens gesteld van 2 jaar.
“Maar het blijft oneerlijk,” zegt mijn vrouw. En wat haar betreft kan die personeelsvereniging kiezen: of haar schrappen als lid, of deze belachelijke regeling veranderen.
Zolang als ze kinderen wil, heeft ze dat beeld van Sinterklaasavond als toppunt van huiselijk geluk voor ogen. Ze ruikt nog de zeep in haar natte haren en de jeneverlucht in de adem van Sinterklaas. Beetje bang vooraf, opwinding en verwachting als ze bij Sint moest komen en in haar herinnering kreeg ze altijd precies wat ze wilde hebben. Hoe wist Sinterklaas dat toch?
Van mijn eigen jeugd weet ik nog wel dat mijn oudere zussen nooit te beroerd waren om het lied ‘Wie zoet is krijgt lekkers, WIE STOUT IS DE ROE’ luidkeels tegen me aan te zingen, waardoor ik menig avond tussen hoop en vrees doorbracht, want ik was best een braaf jongetje, maar natuurlijk niet een heel jaar lang en je weet maar nooit wat Sint zich het best herinnert. Maar ik ben het met mijn vrouw eens dat deze oer-Nederlandse traditie nooit verloren mag gaan, zeker niet zolang onze dochter nog klein is. Maar misschien is ze inderdaad nu nog wat te klein.
“Ja maar..,” sputtert mijn echtgenote.
“Zou ze het leuk vinden bij zo’n vreemde oude man op schoot?” vraag ik retorisch.
“Ja maar..,” af en toe is ze net het Duitse voetbalelftal, dat geeft ook pas op als het laatste fluitsignaal geklonken heeft.
“Zou ze niet bang zijn voor die enge schoensmeerzwarte Pieten?” Ik zie dat ze zich gewonnen geeft, maar de teleurstelling blijft. Een grapje dan maar?
“En hoe wil je haar uitleggen dat ze niets van vreemde mannen mag aannemen behalve als ze goedheilig zijn?”
We blijven thuis, onze eerste Sinterklaasavond als gezin. Maar we maken er een heel bijzondere pakjesavond van, ook al slaapt ze de hele avond door.
SYMBOLIEK
Dit jaar hebben we het zo kunnen plooien dat we alleen thuis zijn met Kerstmis. Met z’n drieën dus. En we verheugen ons erop. Al jaren achter elkaar ontvangen onze families ons met open armen, maken het warm en gezellig en feestelijk, geven ons het gevoel dat we bij elkaar horen. Kostbare avonden met je dierbaren. Maar dit jaar laten ze ons alleen, onze eerste Kerstmis als gezin.
De voorbereidingen zijn de voorpret. Blijmoedig sluiten we aan in lange rijen in de winkels. In de geest van de tijd doen wij het ook wat minder overdadig bij de maaltijden, maar we realiseren ons dat we bevoorrecht blijven in vergelijking met anderen.
Hét symbool van het feest, de boom, regel ik zorgvuldig zelf. Als negenjarige was ik daar bij ons thuis al verantwoordelijk voor en stelde ik veel eer in die klus. Die bomen kwamen van het bos-veldje van een onderwijzer van de lagere school. In mijn herinnering dwaalde ik uren over dat veldje voordat ik precies de juiste boom had, die de onderwijzer vervolgens omzaagde. Verser kon het niet. De boom met kluit is iets van de laatste tijd, dat kenden we toen nog niet. Toen waren er gewoon nog bomen genoeg.
Thuis gekomen kreeg ik dan van mijn zussen één voor één kritiek. Hij was te groot, te dun, te dik, maar nooit goed. Achteraf weet ik dat dat bij ons Kerstmis-ritueel hoorde. Mijn moeder vond hem altijd precies goed. Mijn vader timmerde de boom op een kistje, zodat hij recht bleef staan. Vervolgens prutste hij zuchtend en mopperend met de lampjes, die nooit, als echte kaarsjes, mooi rechtop wilden blijven staan. Ik hielp. Als alles stond en brandde, mochten de meiden de boom versieren.
Zo gaat het bij ons nu precies hetzelfde. Ik zoek in mijn eentje de boom uit en breng daarbij de handelaar tot wanhoop door tenminste een half uur te keuren. Thuis zet ik hem rechtop en worstel ik de kaarsjes erin. Geloof het of niet, het zijn dezelfde kaarsjes als die waarmee mijn vader al ruzie had. Als alles staat en brandt, mogen de meiden hem versieren.
Dat wil in ons geval zeggen, mijn vrouw versiert en mijn dochter kijkt ademloos toe en graait naar de lampjes, de ballen, het engelenhaar.
“Mooi hè,” zegt mijn vrouw, “allemaal voor het kindje Jezus.”
Dat begrijpt ze niet, want die kent ze niet. Ze begrijpt nu misschien alleen dat het feest is. Wiens verjaardag het eigenlijk is en waarom we die zo vieren, hoeft ze nu nog niet te begrijpen. Als we zo ver zijn, hebben we heel wat meer uit te leggen dan de symboliek van de kerstboom en het verhaal van een meneer en een mevrouw die een kindje kregen in een stal in een ver vreemd land.
Nu vieren we onze eerste Kerst als gezinnetje. Dit jaar mag het ons feest zijn.
DAAN
Daan kwam langs met zijn vader. Vaak hebben ze een stukje gefietst en dan vindt Daan z’n vader dat hij een biertje heeft verdiend en dan komen ze bij ons langs. Kan Daan ook leuk even met onze dochter spelen. En, afhankelijk van hoever ze gefietst hebben, misschien nog een biertje.
Wij kennen Daan van zijn begin af aan, van zwangerschapsgymnastiek dus en Daan is oké. Tenminste, wij vinden Daan oké want we moeten wel met hem lachen. Daan is zeker niet stouter dan onze dochter, maar hij bekommert zich wat minder om zijn presentatie. Bij twijfel, zal onze dochter eerst handje voor handje proberen hoever ze kan gaan, terwijl ze goed in de gaten houdt of iemand zijn hoofd schudt of ‘nee’ zegt. Daan gaat er gewoon op af en moet echt gestopt worden, bij levensgevaar.
Als er een schaal met koekjes staat, pakt onze dochter er een af, maakt dat vast goed nat en komt dan vragen of ze het mag hebben. Daan gaat zitten neuriën als iemand vraagt wie de schaal met koekjes heeft leeggegeten. Daan is stoer.
‘Het verschil tussen jongens en meisjes?,’ mijmeren de vaders wat voor zich uit. Wij, althans onze vrouwen, zijn allebei weer zwanger en de vraag speelt dus weer wat het wordt. Ik weet het, hij niet. Van zijn eigen vrouw niet, en van ons niet, want wij vertellen aan niemand wat we weten. Overigens maakt het niemand van ons officieel iets uit. ‘Als ze maar gaaf en gezond zijn.’
De kinderen zijn inmiddels aan een eigen kennismakingsronde bezig. Daan, groter en sterker, duwt onze dochter om. Zij, motorisch wat verder, prikt met een wijsvingertje in zijn oogje. Allebei brullen. Want je kunt het als ouders nu wel leuk met elkaar treffen, de kinderen hebben een verstandhouding van zichzelf. Maar als de tranen gedroogd zijn, zitten ze al weer braaf samen te duplo-en, elkaars bouwseltjes lief af te breken. Dat komt wel goed met die twee.
‘Gaan ze samen naar school, komt hij haar ophalen.’
‘Mag hij wel uitkijken, voor het verkeer.’
‘Wat later komt hij haar halen voor de disco en iets te laat thuisbrengen.’
‘Mag hij wel uitkijken.’
Vaders onder elkaar. We rekken het genoeglijke moment even en stellen de traditionele slotzin voor dit soort gesprekken nog wat uit.
‘Als ze maar gelukkig worden.’
Vanuit een ooghoek zie ik dat onze dochter Daan wijst waar wij de koekjes bewaren.
‘Ik zou het niet erg vinden als de volgende een meisje was,’ zegt de vader van Daan.
Dat wist ik wel.
IN DE SUPERMARKT
Een keer in de week gaan we naar de supermarkt. Dat moet gebeuren, maar we hebben er zeker geen hekel aan. Vanaf de allereerste keer vindt ze het geweldig stoer in haar speciale zitje in de winkelwagen, ook al zwaaide ze in het begin nog alle kanten uit door gebrek aan houvast. Tegenwoordig graait ze vanuit die positie geroutineerd in de vakken waar we voorbijkomen. We hebben inmiddels ervaring en een zekere routine en we kennen de weg.
Maar als mamma eens een keer meegaat moet alles meteen helemaal anders. Mamma opereert vanaf een boodschappenlijstje maar hanteert daarbij een andere volgorde dan de meneer van de winkel. De keren dat wij dus als gezellig gezinnetje boodschappen gaan doen, lijken we altijd tegen de stroom op te lopen, laten we altijd onze beurt voorbijgaan bij de slager en kiezen we altijd voor de langzaamste rij bij de kassa’s.
Mijn dochter en ik hebben al lang in de gaten dat we het beste stokstijf midden in de winkel kunnen gaan staan wachten op mamma die af en toe iets in de wagen komt gooien.
Zo raakten we aan de praat met een fotografe die blijkbaar kinderportretten stond te maken.
‘Lezen wij hier goed dat we altijd een gratis foto krijgen, ook al kopen we verder niets?’
Dat lazen we goed en mijn dochter zat al, want gratis, daar zijn we gek op. Ze poseert graag en in een vlot tempo werd een hele serie opnamen gemaakt. ‘Daar zit allicht een goede bij,’ dachten wij nog.
‘Zie je nog kans die gratis foto op te halen,’ vroeg ik mijn vrouw twee weken later, ‘maar laat je niets extra’s aansmeren.’
‘Oh ja, die foto’s,’ reageerde ze ’s avonds op de vraag of ze er nog aan gedacht had; let op het subtiele gebruik van het meervoud! ‘Ze waren allemaal even leuk.’
Gratis was een gepasseerd station, die had zich wat laten aansmeren. Nou kon het geen kwaad om wat foto’s van de vakman te betrekken, want wat we zelf zo bij elkaar kieken verdient maar hoogstzelden te worden ingelijst.
De gratis foto, die toch nog het eerst tevoorschijn kwam, was inderdaad schattig. Onze dochter op haar best: bolle toet, grote ogen recht de camera in en een verlegen lachje.
‘Ze hadden er deze vergroting van en nog een poster, maar die heb ik natuurlijk niet genomen.’
Zelfde lachje, truitje en achtergrondje, zelfde foto, maar dan groter.
‘En ze hadden ze ook in briefkaartformaat en als pasfoto’s.’
Zelfde dochter, zelfde foto, maar dan kleiner en nog kleiner, met twee sleutelhangers erbij.
Zelfs als we de oma’s en de dichtstbijzijnde familie een foto kado zouden doen, rekende ik snel, en als we twee exemplaren zouden inlijsten voor de werkkamer, één op haar bureau en één op het mijne, als we allebei een sleutelhanger zouden nemen, de vergroting natuurlijk in de slaapkamer en eentje naar de Margriet niet te vergeten, dan nog zat mijn dochter voorlopig zeer ruim in haar promotiemateriaal.
Maar inderdaad, ze waren allemaal even leuk.
SCHOOLSTRIJD
Het regionale dagblad had in de stads-editie een komkommer-reportage aan onze wijk gewijd. Niet omdat er iets gebeurd was, maar gewoon, omdat we aan de beurt waren. Argeloze passanten werden aangeschoten door ijverige journalisten, markante buurtbewoners werden geïnterviewd. Hoewel mijn dochter en ik op onze wandelingen regelmatig de plaats passeren waar de fotograaf zijn plaatje had geschoten, is ons niets gevraagd en zijn we niet gefotografeerd. We stonden dus ook niet in het artikel, wat weliswaar jammer is omdat we daar mamma leuk mee hadden kunnen verrassen, maar wat nu even niet terzake doet omdat we het ergens anders over willen hebben.
In het bewuste journalistieke werk werd namelijk onder meer aandacht besteed aan de bijzondere openbare basisschool bij ons in de buurt, die in de hele stad een goede reputatie bleek te hebben.
Zo goed zelfs, dat de er een wachtlijst gehanteerd moest worden, zo mocht onze verslaggever optekenen uit de mond van het hoofd van de school.
Dat moest ons zeker weer gebeuren. Verhuizen we naar een kindvriendelijke buurt, met een basisschool aan het eind van de straat, krijgen we een kind, blijkt die school vol te zijn. Zouden we dat kind elke dag een drukke verkeersweg over moeten helpen steken om haar naar de dichtstbijzijnde andere school te brengen. Dát zouden we dan nog wel eens zien!
Maar omdat je dat soort dingen eerst vriendelijk moet beginnen te vragen, spraken we af dat mijn vrouw zou bellen, vanaf haar zaak. Als dat niet werkte, kon ík altijd nog.
‘Tja,’ zegt ze ’s avonds, ‘ik heb haar op de wachtlijst kunnen krijgen.’
‘Dat betekent,’ zeg ik, warmdraaiend, ‘dat wij moeten wachten totdat een ander kind met zijn ouders verhuist, of dat ik elke dag met dat kind die drukke…’
‘Voordat je tegen mij begint,’ onderbreekt ze, ‘het is voorlopig. Voor inschrijving maken ze graag even kennis.’
‘Onze dochter moet naar school en wij worden gekeurd.’
‘Ik heb een afspraak voor je gemaakt met de directeur.’
En dan blijkt zo’n man natuurlijk gewoon mee te vallen. Niks aan de hand. Inschrijven is een formaliteit, ze staat al in de computer. Of ik de school nog even wilde zien.
Had ik misschien beter niet kunnen doen. Het is echt een heel leuke school hoor, waar mijn dochter straks naar toe moet, van die grote witte-bol lampen, ouderwetse platen aan de muur. Allemaal jassen aan de lage kapstokken. Maar dat jongetje, helemaal alleen op het bankje in de gang, die had wel erg veel straf voor zo’n klein jongetje. Vond ik tenminste.
Ik ben er thuis niet over begonnen, het duurt tenslotte nog een paar jaar. Maar ik ben er nog niet mee klaar. Ik kom hier nog op terug.
IETS VAN EEN ANDER
Sinds een paar dagen doen we alsof een van haar voetjes niet wil meewerken bij het aankleden en dus een ‘stout voetje’ is. Altijd en eeuwig moet dat voetje tegensputteren; bij de pyjamabroek, bij de sokken, bij de pantoffeltjes. Ze begint al te grinniken als ik streng naar het voetje kijk. Het loopt uiteindelijk altijd uit op klapjes en fysiek geweld en tegen die tijd ligt ze dubbel van de pret.
Waarom we dat soort flauwe geintjes verzinnen, weet ik niet, en nog minder waarom we er zoveel lol aan hebben. We willen ook niet dat ze allerlei kunstjes leert. Maar ze leert elke dag wat bij. En dat herhaalt ze dan, soms tot in den treure; en zo gaat het vanzelf. ‘Hiep, hiep, hoera’ en dan de armpjes in de lucht is er zo een. Overigens is die ook heel handig om truitjes en rompertjes uit te trekken. ‘Klap eens in de handjes’ natuurlijk, dat is een rasechte kinderklassieker. Soms begint ze ook zelf. Dan sjort en duwt ze net zo lang aan mijn handen totdat ik doe wat zij bedoelt. Dat zijn unieke momenten, dat je niet zou kunnen zeggen wie nou tevredener is: zij omdat ze iets heeft kunnen duidelijk maken of ik omdat ik haar begrepen heb.
Maar vandaag wilde ze iets dat ik niet begreep. Iets van een ander.
Van mijn vrouw kan ze het niet hebben, want de geintjes die die twee bekokstoven, heb ik meestal wel in de gaten. Dat gaat trouwens ook van ‘hop, hop paardje, met zijn vlasse staartje’ en ‘schuitje varen, theetje drinken, varen we naar de Overtoom…’, niks bijzonders dus.
Het is natuurlijk niet belangrijk, maar ’s avonds begin ik er toch over, nadat alle belangrijker zaken zijn gepasseerd.
‘Van de crèche,’ concludeert mijn vrouw, ‘maar wat doet ze dan precies?’
Ik probeer het zo goed en zo kwaad als ik kan na te doen. We zitten tegenover elkaar op de grond en ik trek aan haar gestrekte armen, waardoor ze voorover buigt en daarna duw ik aan haar armen waardoor ze achterover leunt. Even zit ik aan mijn vrouw te sjorren zoals onze dochter die ochtend aan mij, maar dan neemt ze de beweging over en neuriet, zo vals als alleen zij en onze dochter dat kunnen: ‘schuitje varen, theetje drinken…’
‘Natuurlijk. Zó gaat het. Ik wilde haar de hele dag voordoen hoe mijn moeder het altijd deed, maar ik wist niet meer hoe het ging.’
Ze heeft het nagevraagd op de crèche. Hoort bij de opleiding.
KNAP, LIEF ÉN HERSENS
Wat is ze mooi, wat is ze prachtig. Ik wist het op het moment dat ze geboren werd: dit wordt een bijzonder knap kind.
‘Daar kun je nu nog niets van zeggen, wacht maar af,’ suste mijn vrouw nog, maar mij maak je niks wijs. Een beroemd actrice wordt het, een veelgevraagd foto-model. Nou vooruit: televisie-omroepster. Sterker nog, als ik nu een paar telefoontjes pleeg, raakt over een paar dagen de brievenbus verstopt van de aanbiedingen. Ze kan zo terecht in de droge-billetjes-sector.
En líef dat ze is! De moeder van Daan geloofde haar ogen niet toen ze zag dat ik haar tijdens het verschonen rustig even onbewaakt op het commode-kussentje liet liggen om beneden een truitje uit de droger te gaan halen. Zij kan hooguit met één hand in de commode naar een vergeten stuk graaien, terwijl ze met de andere hand Daan onder controle houdt. Sterker nog, als ik ’s morgens m’n tanden poets, zit m’n dochter gezellig op de rand van de wastafel. Poetst ze ook zogenaamd haar tanden want ‘jong geleerd is oud gedaan’, al gaat het haar eigenlijk om het snoepen van de kindertandpasta, die best smakelijk schijnt te zijn. Ze vindt het leuk om papa met haar tandenborsteltje na te doen, ze gaat dus niet draaien op zoek naar ander amusement en ze valt er dus ook niet vanaf.
Ze is niet alleen erg knap en lief, mijn dochter, ze is dus ook nog bijzonder intelligent.
Mijn vrouw, die overigens helemaal akelig werd toen ze Elma voor het eerst op de rand van de wastafel zag balanceren, vindt dat ik misschien wat moet inbinden. Dat de mensen vast wel begrijpen dat ik als vader zo over mijn eigen dochter denk, maar dat ze het daarom nog niet met me eens hoeven te zijn en het misschien ook niet steeds hoeven te horen.
Ik begrijp dat, na enige discussie, en probeer het ook wat minder te doen.
Maar soms lukt dat niet. Zoals toen ik haar pap zat te voeren met een zus als toeschouwer.
‘Kijk nou toch eens hoe keurig ze met haar mond dicht eet,’ riep ik. Nou kan juist deze zus heel wat verdragen, qua ophemelen van haar kleinste nichtje. Ze vindt bijvoorbeeld dat onze volgende, voor onze eigen bestwil, wel wat lastiger mag zijn, want zo lief als Elma, dat is nauwelijks normaal. Maar hier werd volgens haar een grens overschreden.
‘Behalve etiquette,’ zegt ze, ‘- waar kinderen op deze leeftijd zich over het algemeen weinig van aantrekken – heeft dat ook wel een praktische reden. Als ze met haar mond open eet, valt de pap er uit.’
Slim van zo’n kind toch?
CONSULTATIEBUREAU
‘Zeg eens con-sul-ta-tie-bu-ro, dochter.’
‘Manamana,’ herhaalt ze, duidelijk verstaanbaar voor wie er een oor voor heeft.
Consultatieburo is altijd goed. Een zichzelf respecterend ouder zal het niet snel toegeven, maar het is natuurlijk best een veilig gevoel dat er een officiële instantie zo’n beetje over jou en je kind surveilleert. Ze laten je in hoog tempo opdraven ter controle en dat is toch telkens weer een soort ouderexamen. Weliswaar het soort examen waar je al een voldoende voor krijgt als je alleen maar je best doet, maar toch.
Wij hebben tot nu toe één her-examen gehad, de gehoortest. De eerste keer mislukte door gebrek aan medewerking van onze dochter, die niet wilde reageren op het gesis, gebel en gefluister achter pappa.
Sindsdien halen we allemaal dikke voldoendes. Zo lang ik er kom, heb ik trouwens geen van de ouders zien zakken. En als het gebeurd was, zou ik het gehoord hebben, want je krijgt als ouders ruimschoots de gelegenheid om ervaringen met elkaar uit te wisselen. Zoals we vaker zien in de medische en aanverwante sectoren, is men ook hier niet in staat om afspraken áchter elkaar te zetten; de wachttijden zijn lang, onbehoorlijk lang. Al moet ik zeggen dat de receptioniste, die tevens meet en weegt en de statistieken en grafieken bijhoudt, die ons begroet met ‘dag mooie meid’, dat die bij ons een potje kan breken. Sterker nog: het goed doseren van dit soort opmerkingen is de enige manier om muiterij in het broeierige wachtlokaal te voorkomen.
Via een goed gesprek met de verpleegkundige-voedingsadviseur wordt de spanning opgevoerd tot het hoogtepunt van de ochtend: de visite bij de dokter. Pappa vol vertrouwen, de dochter bláákt. De desbetreffende dochter vol wantrouwen, ze herinnert zich van vorige keren een paar venijnige prikken.
Nee, het is níet goed dat de dokter haar oppakt om op de behandeltafel te zetten, maar die doet dat toch. Haar hele gezicht straalt wil-niet-boos-bang. Ze wil die stethoscoop niet op haar borst en het geklop niet op haar rug. Ze verzet zich hevig, de lippen stijf op elkaar, ze wordt roder en roder, maar geeft geen kik. Tenslotte wordt het haar te machtig met dat enge koude ding om in de oren te kijken. Ze barst in hartverscheurend snikken uit, maar dan is het al klaar. Gelukkig is pappa in de buurt en zuignap-klemvast in zijn armen wordt ze getroost.
En daar is dat gevoel van machteloosheid weer, de angst voor die kwetsbaarheid. Niet nu, vanaf mijn arm heeft ze op haar manier alweer het hoogste woord tegen de dokter, maar vroeg of laat is pappa een keer niet in de buurt.
VERWACHTING
Broer of zus, daar doen we nog even stiekem over, wordt natuurlijk steeds vaker onderwerp van gesprek. De dochter moet toch op een of andere manier worden voorbereid, denken we. Straks is opeens de wieg vol en heeft niemand haar iets verteld. Die heeft natuurlijk geen idee van wat we haar steeds maar proberen uit te leggen, maar ze geniet van alle aandacht. En dat is natuurlijk ook een beetje de bedoeling.
De laatste loodjes van de nieuwe zwangerschap wegen zwaar. We zijn wel heel erg in verwachting in die zin dat we wachten. Van ons mag het komen. Als onze dochter een oortje op de mooie grote buik van mamma duwt om naar de baby te luisteren en daarbij twee armpjes om die dikke buik klemt, zie ik de blik van mijn vrouw afdwalen.
Zal het goed gaan, zal het zwaar zijn? Zal hij of zij gezond zijn, met alles er op en er aan? Net zo lief als de eerste, of lastiger. Zullen we er net zoveel van houden als van haar en kan dat wel, van twee kindjes evenveel houden? Heb ik genoeg luiers in huis?
Onze dochter geeft met een paar enthousiaste petsen op mamma’s buik te kennen dat ze iets gevoeld heeft.
Is het niet te vlug na elkaar? Heeft zij niet langer recht op pappa en mamma voor zich alleen?
Ze wordt zo’n echt meisje. Als we ’s avonds in de keuken staan te kletsen, gaat ze ook tegen de keukenkastjes staan en probeert ze het ene been over het andere te slaan. Ze trekt dan een mondje waarmee ze vindt dat ze mamma nadoet. Als we haar in de gaten hebben, grinnikt ze.
Zou ze jaloers zijn op de nieuwe baby, of zou ze daar nog te jong voor zijn? Zou ze mamma helpen bij verschonen en baden, zoals ze ook ‘helpt’ bij het ramenlappen en afstoffen.
Vanmiddag was ze nog zo trots op haar nieuwe lakschoentjes. Iedereen in het winkelcentrum die ze wilde bewonderen, kreeg ze ruimschoots onder zijn of haar neus gedrukt.
Ze is zo leuk, zoals ze nu is. Soms lief, soms stout. Missen we niet te veel van haar ontwikkeling?
Ze zucht maar eens diep, mijn echtgenote, een beetje melancholie en zwaarmoedigheid horen er wel een bij, zo op het eind van de zwangerschap. Onze dochter wordt nog maar eens lekker stevig geknuffeld.
Iets zegt me dan dat het tijd wordt om in te grijpen. Misschien zijn het de spartelende armpjes en beentjes van mijn dochter, misschien is het haar ietwat rood-paars aanlopende gelaatskleur.
‘Kom, kom,’ zeg ik tegen mijn vrouw en ik leg een arm om haar schouder, ‘niet zo somber.’ Ik zie dat mijn dochter al weer lucht krijgt en langzaam bijkleurt.
‘We krijgen er een baby bij, we hoeven deze niet in te ruilen.’
MAKKIE
Pappa’s ochtendhumeuren zijn legendarisch. Sinds mijn prille jeugd, zo lang als ik me kan herinneren eigenlijk, lijd ik aan een ernstige vorm van begin-fobie. Tot op de dag van vandaag kunnen mijn zussen smakelijk verhalen van anekdotes uit onze jeugd die verband houden met deze ziekte. Mijn jongste zus vertelt dan hoe ze zingend naar beneden kwam, door mijn haren woelde, die nat en stijf op mijn hoofd geplakt zaten omdat ze anders de gewenste vorm niet wilden aannemen en me tegelijkertijd een prettige morgen wenste, terwijl ze wist dat een prettige morgen voor mij onwaarschijnlijk was en door haar optreden zelfs onmogelijk werd gemaakt. Ik kan er nu nog giftig over worden.
En steeds als collega’s te laat op kantoor kwamen met het excuus dat ze door zieke of gewoon lastige kinderen in hun nachtrust waren gestoord, wist ik dat het vaderschap alleen al om die reden niet voor mij was weggelegd.
Zoals u inmiddels zult begrijpen, is het allemaal anders gelopen. Met mijn ochtenhumeuren is het nog steeds niet best, maar mijn directe omgeving heeft er mee leren omgaan. Sinds we elkaar kennen creëert mijn vrouw elke dag een broze vrede door me een kopje koffie op bed te brengen. Echt waar, elke dag! Pure liefde noem ik dat, sterke drang om ons huwelijk te overleven, noemt zij dat, ze houdt niet van grote woorden.
Mijn dochter kent dat soort overwegingen natuurlijk nog niet. Die doet nog gewoon waar ze zin in heeft of wat haar instinct haar ingeeft. Bovendien, als er iemand ’s morgens ongestraft door mijn haren zou kunnen woelen, is zij het wel. En met het instinct van mijn dochter richting haar vader is niets mis. Toen ze nog aan de fles was, werd ze door haar moeder na de ochtendfles wel naast mij in het ouderlijke bed gelegd. Het is herhaaldelijk voorgekomen dat we pas rond het middaguur samen wakker schrokken. Later, als ze naar onze smaak te vroeg wakker werd, liet ze zich overtuigen dat pappa nog zo heel erg moe was en dat ze nog een beetje moest slapen. Ze liet zich dan terug leggen en gunde me dat noodzakelijke kwartiertje en, geloof het of niet, soms zelf nóg een kwartiertje. Tegenwoordig roept ze dat ze wakker is en dan is het de bedoeling dat een van ons het licht komt aandoen, zodat zij de beren nog een half uurtje kan ‘voorlezen’.
Als ik zelf een dochter had kunnen uitkiezen, had ik deze genomen, dat zal duidelijk zijn.
Al met al valt het me mee, het vaderschap. Ik bedoel: ik doe het nog niet zo lang en dat ochtenhumeur is natuurlijk maar één aspect, maar dat het geweldig ingewikkeld is, kan ik niet zeggen; het komt toch voor het grootste deel vanzelf.
Dat moet wel een spectaculaire puberteit worden, houden mijn vrouw en ik elkaar maar voor. Wij weten het ook niet. De literatuur biedt wat dat betreft weinig houvast; de deskundigen vertellen bij voorkeur alleen maar van rampen en tegenspoed. Echtparen met probleemloze kinderen worden maar zo’n beetje aan hun lot overgelaten.
STOUT
Vanochtend was ze stout. Tegensputteren bij het aankleden, bordje pap niet lusten en als het op is, huilen dat ze nog meer honger heeft. Het begon eigenlijk al gisteravond. Ze huilt wel vaker even als ze moet gaan slapen, maar nu ging ze zo lang door met dreinen dat ik uiteindelijk een half uur naast haar bed heb gezeten om haar tot bedaren te brengen. Je weet dan niet wat er aan de hand is; het kunnen tandjes zijn of misschien wel een kinder-nachtmerrietje of een buikkrampje. Onwillekeurig maak je je zorgen. En dan plotseling slaapt ze in en voel je je toch een beetje beetgenomen.
‘Blij dat dat wonderkind van jou wat normale trekjes begint te vertonen,’ zult u zeggen, en u heeft gelijk, want het is natuurlijk niet meer dan normaal dat ze wel eens lastig is zonder aanwijsbare reden.
Maar vandaag kwam het gewoon niet uit. Ik had een afspraak buiten de deur en was al aan de late kant. Omdat mijn dochter daar geen boodschap aan had en gewoon de volle aandacht voor haar chagrijn opeiste, hadden we ons eerste echte conflict. Misschien heb ik mijn stem wel wat meer verheven dan nodig was, misschien heb ik haar wel wat kordater aangekleed dan gebruikelijk en misschien had ik wel wat te weinig geduld met het voeren van de pap.
In elk geval dreinde ze nog toen ik haar overleverde aan de oppas, die ze normaal heel lief vindt, maar waar ze nu ook niets van moest hebben. Ze wilde ook geen afscheidskus en toen ze er toch een kreeg, smaakte hij zout van de tranen.
En nu is het al weer bedtijd en sta ik in de file op weg naar huis, met een auto vol schuldgevoelens. Ik had liever moeten zijn, meer geduld moeten hebben. Ik had deze afspraak nooit belangrijker moeten vinden dan het verdriet van mijn dochter. Ik had het eerst goed moeten maken.
‘A-10 Ringweg Amsterdam, tussen de afslag Osdorp en de afslag Rai, 3 kilometer..,’ meldt verkeerscentrale Driebergen droog; dat is mijn file. Drie kilometer betekent dat ze slaapt voordat ik thuis ben. Risico’s nemen heeft nooit zin en nu dus ook niet. De medeweggebuikers gaan echt niet voor mij opzij, zelfs al zouden ze weten dat er in mijn geval echt sprake is van een noodgeval. En als puntje bij paaltje komt, kan ik het nog beter morgen goed maken dan nooit meer. Maar ik rijd natuurlijk toch veel te hard als de weg eindelijk vrij is.
‘Ze ligt er net in en ze is nog wakker,’ zegt mijn vrouw, die in één oogopslag heeft begrepen dat ze nu niet in de weg moet gaan staan voor de bij ons nog steeds gebruikelijke welkom-thuis-kus. Inderdaad ligt ze nog met de ogen wijd open. Achter de speen krullen haar mondhoeken omhoog in een brede grijns als ze me ziet. Dan zucht ze eens diep en draait ze zich om. Pappa is thuis, alles is goed, ze kan gaan slapen.
TACTIEK
Daan is weer geweest. Stoere Daan, die we nog kennen van de zwangerschapsgymnastiek.
En het had niet veel gescheeld of het was een knallende ruzie geworden tussen die twee, hun eerste.
En het had niet veel gescheeld of de wederzijdse vaders waren daar heel volwassen mee omgegaan. Aanvankelijk zag het er niet naar uit dat dit bliksembezoek anders zou verlopen dan alle andere. Terwijl de vaders elkaar de hand schudden ter begroeting, staan de twee spruiten op kniehoogte elkaar strak in de ogen te kijken. Ze praten allebei een enkel woord, maar niet tegen elkaar. Dan controleert Daan of onze dochter nog nieuw speelgoed heeft gekregen; niets bijzonders, dat valt tegen. Dan laat ze Daan zien wat onze poes allemaal verdraagt voordat ze wegloopt. Ondanks de meestal zeer hardhandige bejegening is het dier gek op onze dochter. Twee van die staarttrekkers is echter wat teveel van het goede en onder grote hilariteit vlucht de poes onbereikbaar onder de bank.
Als het er dan op lijkt dat de twee vreedzaam gaan zitten duplo-en, zoals altijd, raken de vaders verstrikt in een mannen-onder-elkaar-gesprek, zoals altijd.
Het genoeglijke samenzijn wordt wreed verstoord door een brul van Daan. Hij blijkt de emmer bemachtigd te hebben waarin onze dochter haar duplo-stenen bewaart en die wil haar emmer terug, maar Daan zal deze emmer nooit meer afstaan. Een pruillip laat hem koud, dat wordt nog wel anders, maar nu bereikt ze daar niets mee. Een vragende drein in mijn richting haalt ook niets uit, ik stel me neutraal op zolang er geen geweld wordt gebruikt. Ze realiseert zich dat ze het zelf moet opknappen en dat drie mannen gespannen op haar volgende stap wachten. Gezien het fysieke overwicht van Daan, als het er op aan komt, zal ze het van haar tactiek moeten hebben.
Eerst pruilt ze nog wat, om tijd te rekken, maar als het lipje wegtrekt, zie ik dat ze de oplossing al bekokstoofd heeft; Daan en zijn vader hebben dan nog niets in de gaten.
Alsof ze de belangstelling voor de emmer verloren heeft, dribbelt ze weg. Ze geeft zich gewonnen, lijkt het wel, want ze raapt een paar blokken op en komt die bij Daan in de emmer gooien. Dat maakt lekker veel lawaai, die blokken in zo’n lege plastic emmer. Daan, in de roes van zijn schijn-overwinning wat minder alert, wil dat ook wel eens proberen en zet de emmer neer om op zijn beurt een paar blokken te gaan halen en die lekker hard in de emmer te gooien. Daar heeft ze op gewacht: de emmer is weer van haar.
De spanning op de intens meelevende publieke tribune ontlaadt zich in een triomfantelijke kreet van mij. Tactische overwinningen zijn de mooiste.
Mijn vrouw die het allemaal hoofdschuddend heeft gadegeslagen, zal later beweren dat onze dochter het nooit allemaal zo uitgedacht kan hebben, maar mijn dochter en ik weten wel beter.
Als Daan en zijn vader het tuinpad aflopen, zie ik dat ze in een ernstig gesprek verwikkeld zijn. Het is hard aangekomen. Benieuwd wat ze voor volgende keer in petto hebben, qua revanche.
BEVOORRECHT
We zijn een bevoorrecht gezin.
‘Dat geeft niet,’ zou m’n moeder zeggen, ‘als je het maar weet en als je er maar dankbaar voor bent.’
We weten het, we zijn er dankbaar voor en we genieten er dagelijks bijna ongegeneerd van. We vinden het nog steeds heel bijzonder dat onze dochter zo voorspoedig opgroeit, dat afgezien van wat kleinigheden, alles nog steeds heel goed gaat. We beschouwen onszelf bepaald niet als perfecte ouders, maar we doen natuurlijk wel ons best. We houden de vakliteratuur een beetje bij, luisteren soms wel en soms niet naar de oma’s, proberen zelfs een beetje consequent te zijn in de opvoeding, voor zover je nu al kunt spreken van opvoeden maar vertrouwen vaak gewoon maar op ons instinct en hopen dat de rest goed komt door verschrikkelijke veel van haar te houden. Dus laat ik vooral niet suggereren dat er hier in huis geopereerd wordt volgens een vooropgezet masterplan. Veel, zo niet alles, komt aanwaaien; gewoon mazzel.
Bijvoorbeeld.
Het contract van mijn vrouw loopt een paar weken eerder af dan het zwangerschapsverlof eigenlijk zou mogen beginnen. Wij vinden dat ze die extra weekjes verdiend heeft. Ze is snel na de bevalling begonnen met werken en vindt nog steeds dat ze veel gemist heeft van onze dochter. Nu, met een dikke buik van nummer twee, wil ze de schade inhalen. En het wordt niet met zoveel woorden gezegd, maar ik ben daar niet speciaal bij nodig; ze willen gewoon een tijdje meiden onder elkaar.
Natuurlijk ben ik beledigd, maar niet heel erg. Ik heb een onvergetelijk jaar gehad met mijn dochter en ik had dat voor geen geld willen missen. Maar soms, na een hele dag poepluiers en gedrein, had ik ook wel eens het idee dat de wereld een beetje aan me voorbij dreigde te gaan. Dus als zich een klus voor langere tijd aandient, accepteer ik die, na uitvoerig familieberaad. Wat een luxe situatie: mijn vrouw kan zich op haar dooie akkertje voorbereiden op een nieuwe bevalling, onze dochter heeft mamma nog een tijdje helemaal voor zich alleen, en ik kan mijn banden met de buitenwereld aanhalen. Welk ander gezin heeft het zo voor het kiezen?
Maar het valt me zwaar. Ik mis haar al voordat ik bij ons de straat uit ben. Ik heb met opzet geen lijst met instructies willen achterlaten, maar ik twijfel de hele dag of ik dat toch niet beter wel had kunnen doen. Ik bel natuurlijk niet om te vragen hoe het gaat, zij belt natuurlijk niet om te zeggen dat alles goed gaat. Gelukkig werk ik voorlopig part-time.
Ruim voor de avondspits ben ik thuis, een file zou ik deze eerste dag niet hebben kunnen verdragen. Ben ik teleurgesteld dat ze me niet nodig gehad hebben, verongelijkt dat ze niet even gebeld heeft, jaloers omdat ze blijkbaar een heel gezellige dag hebben gehad met z’n tweeën? Natuurlijk verman ik me op tijd. Als ik ze gezellig op de bank zie zitten, samen een boekje aan het lezen, weet ik wat ik ben en hoe ik me voel: bevoorrecht.
ERG EN HEEL ERG
Vriend Daan moet natuurlijk niet denken dat hij deze rubriek kan overnemen. Het staat inmiddels vrijwel vast dat mijn dochter en hij later trouwen, of tenminste stevige verkering krijgen, maar voor het zo ver is, moeten ze allebei nog maar wat van hun vrijheid genieten. Toch is er weer wat gebeurd dat in de krant moet.
Onze dochter heeft vanochtend haar eerste echte ongeluk gehad. Nou ja ‘ongeluk’, ze struikelde, viel en schaafde haar kin flink aan de stoeprand. Niet zo ernstig natuurlijk, maar we waren nogal geschrokken, ook al omdat ze flink bloedde. Nadat we geconstateerd hadden dat de ambulance dit keer nog in de garage kon blijven, gingen we onder het slaken van veel ochs en achs druk in de weer met natte washandjes en jodium. Bij voldoende drama en misbaar is onze dochter meestal wel bereid om haar verdriet weg te slikken. Na een laatste hartgrondige snik en een heerlijk troostkoekje was het leed dan ook al weer zo’n beetje geleden en konden we wachten op mamma.
Het prettige van mamma is dat ze ongeoefend en zonder dat ze gewaarschuwd hoeft te worden, de hele tragedie nog een keer overspeelt. De WOND wordt opnieuw zorgvuldig bekeken, het kind nog eens hartgrondig beklaagd en zelfs het troostkoekje wordt herhaald. Om de show een beetje compleet te maken, slaakt het kind dan nog een zucht vanuit haar tenen en dan is dit hoofdstuk weer afgesloten.
Juist als we weer op de bank zitten met onze ternauwernood aan de dood ontsnapte dochter, gaat de telefoon. Aan de andere kant de moeder van Daan. “Daan heeft z’n arm in het gips.”
Niet van ‘moet je horen wat ons is overkomen’, of ‘er is een ongelukje gebeurd met Daan’. Nee, zonder inleiding de onheilstijding recht voor z’n raap. Daan is bij het spelen gevallen en daarbij zo ongelukkig terecht gekomen dat hij een scheurtje in een bot heeft opgelopen. Daar schrikken we van zeg. Zelfs onze dochter lijkt te begrijpen dat je zielig en zielig hebt en dat haar zielig toch even een klasse minder is dan die van Daan. Nou moet gezegd dat ook Daan een bijzondere acteerprestatie weggeeft met een enorme mitella om zijn nek. Hij is ook pas in staat om het meegebrachte Bert & Ernie kleurboek aan te pakken met zijn gezonde linkerhandje als onze dochter voorstelt dat ze het dan maar weer mee terugneemt naar huis.
Als we Daan een paar dagen later weer zien, lijkt het ergste leed al weer geleden. Op de vraag om het gips te laten zien, steekt hij in elk geval de verkeerde arm naar voren. Hij heeft er bij het slapen nog wat last van, maar voor de rest lijkt hij het hele voorval gelukkig al weer vergeten. Bij zijn ouders en bij ons is de waarschuwing echter harder aangekomen. We moeten nog beter op ze letten, nog voorzichtiger zijn. We kunnen het volgende ongeluk misschien niet voorkomen, hoe graag we dat ook zouden willen, maar we zullen het zeker proberen.
NOOIT MEER OP VAKANTIE
Een echte vakantie zat er dit jaar niet in. We hadden eenvoudigweg niet tegelijkertijd vrij. Maar dat gaf niet, hielden wel elkaar voor. Onze dochter was eigenlijk toch nog wat klein voor een buitenland en Nederlandse zomers zijn tegenwoordig ook onherkenbaar en we hadden toch niet voor niets al die uren in onze prachtige tuin gestoken? En we verheugden ons al op allerlei leuke uitstapjes. Nee, met ons hoefde niemand medelijden te hebben.
Toen we dan ook door een bevriend echtpaar werden uitgenodigd om een lang weekeinde in hun vakantiehuisje te komen logeren, hadden we daar wel oren naar.
Ruim van te voren begon mijn vrouw onze dochter dus voor te bereiden op ‘vakantie’. Die had dan natuurlijk geen idee waar ze het over had, maar we hadden de indruk dat het enthousiasme van mijn vrouw wel overkwam.
Maar op de vooravond van ons vertrek ging het mis. We hadden die dag alletwee bezigheden buitenshuis en onze dochter was naar de crèche. Tegen het eind van de middag belde mijn vrouw dat ze niet lekker was en of ik onze dochter dus wilde afhalen.
‘De vakantie-opwinding heeft toegeslagen,’ dacht ik op dat moment en dat dacht ik nog toen ik thuis kwam. Maar de voor alle zekerheid gewaarschuwde huisarts dacht er anders over. ‘Nierbekkenontsteking’ was de analyse en binnen een half uur lag ze in het ziekenhuis.
Daar ligt ze dan en het kan wel een week duren, zeggen de dokters. Wij redden ons wel, mijn dochter en ik, maar we vinden het zo zielig voor mamma. En we maken ons natuurlijk zorgen, over haar en over de nieuwe baby. Ze heeft veel pijn, hoge koorts en ze wil ons wel elke dag zien, maar ze kan ons gewoon niet zo lang verdragen. Onze dochter vindt het allemaal maar moeilijk. Ze wil best wel ergens naar toe, zeker als ze bij pappa voor op de fiets mag en ze wil ook wel even blijven. Maar als ze door alle gangen van het ziekenhuis gerend heeft en door alle beschikbare verpleegsters terug is gebracht, wil ze ook naar huis en wel met z’n allen. Dat mamma achterblijft begrijpt ze niet. Ons gezin is in staat van volledige ontreddering.
Maar we slaan ons er natuurlijk doorheen, we zullen wel moeten.
En alles komt gelukkig goed. De baby blijft lekker zitten waar hij of zij zit, de koorts zakt en mamma knapt weer op. Ze mag naar huis! We zijn zo blij dat we een hele bloemenkraam leegkopen voor een hartelijk welkom thuis. En als ze thuis is, kruipen we met z’n drieën tegen elkaar aan op de bank, we laten elkaar voorlopig niet meer los.
Achteraf gezien hebben we ons er kranig doorheen geslagen, door deze diepe gezinscrisis. Mamma in de eerste plaats natuurlijk, die had tenslotte alle pijn, maar wij toch ook, qua thuisfront.
Een les heeft onze dochter geleerd van dit alles: ze gaat nooit meer op vakantie, nooit meer.
WIEROOK
‘Natuurlijk ga ik mee. Tenminste één keer.’
‘Andere mannen gaan elke keer mee.’
‘Je zou niet eens willen dat ik zo’n man was.’
‘…’
We praten over zwangerschaps-yoga. U leest het goed. Ik stond er ook van te kijken dat het fenomeen niet ergens in de jaren 70 was begraven; samen met Jimi Hendrix. Maar volgens mijn vrouw, die er mee kwam, was het juist heel erg trendy, tenminste in onze contreien. En, wat belangrijker was, het werkte. Vrouwen die het hadden meegemaakt getuigden dat ze met deze methode beter bevielen.
Nou ben ik zelf een man met ervaring. Ik heb de geboorte van mijn dochter van zeer nabij meegemaakt en dat ging niet van een leien dakje. Het belangrijkste aandeel dat wij mannen in die gebeurtenis hebben, de aangifte op het gemeentehuis, staat in geen enkele verhouding tot de prestaties die onze echtgenotes leveren. Ik erken dat, en ik zal dan ook niet moeilijk doen – als ik al gedurfd had – over één of twee avondjes alternatief doen in het kader van het opbouwen van nieuw zelfvertrouwen bij mijn echtgenote. Erger dan de standaard puf-cursus van de kruisvereniging die we voor nummer één volgden kan het niet zijn; die leverde hoegenaamd niets anders op dan ergernis en onzekerheid.
De moeder van Daan gaat ook mee en er wordt verder niet één grap meer gemaakt in de auto.
Maar het valt me niet mee. Het is ergens in een verbouwde garage. Er zweeft een vaag achtergrondmuziekje en er geurt warempel wierook. Er zijn inderdaad veel mannen en ze liggen er inderdaad bij alsof ze vaker komen.
Misschien ga ik iets te stram op het van huis meegebrachte badlaken liggen, zoals ik ook iets te subtiel kreun als we in de auto stappen na afloop en iets te nadrukkelijk geen commentaar lever onderweg naar huis.
Maar de vochtige kou uit de betonnen vloer was dan ook direct in mijn rug getrokken toen ik was gaan liggen, zodat van lekker ontspannen meedoen eigenlijk geen sprake kon zijn. Later zag ik pas dat alleen de gevorderden op een handdoekje lagen, de rest, de beginners, lagen op twee, soms wel drie zachte slaapzakken.
‘Heerlijk,’ heeft mijn vrouw het gevonden. ‘Ze leren je echt te ontspannen, precies wat ik nodig heb.’
‘…’
‘Je hoeft volgende keer niet meer mee hoor, als je straks bij de bevalling maar niet in de weg staat.’
Ik ben inderdaad niet meer mee geweest, naar zwangerschaps-yoga, maar ik heb het volste vertrouwen in de goede afloop van de naderende bevalling. Zelfvertrouwen is immers het halve werk.
HIJ HEEFT GEEN NAAM
Of het aan de zwangerschaps-yoga heeft gelegen, weet ik niet, maar deze bevalling was bij wijze van spreken voorbij voordat we het woord hadden kunnen uitspreken.
‘Liever niet ook nog eens mijn bevalling in geuren en kleuren in de Margriet,’ had mijn echtgenote verzocht, maar zelfs als ik dat gewild had, was er niet veel te vertellen geweest.
Ze staat ’s ochtends op en belt de verloskundige dat er bevallen gaat worden. Ik bel de oppas voor onze dochter, die toch al zou komen, en vraag of ze iets eerder kan. Met de verloskundige komt tien minuten later – pakweg – 65 kilo kordaatheid binnen. Dan gaat het heel snel: de ambulance en de kraamverzorgster redden het niet op tijd en dus moeten we het met z’n drieën doen. Dat wil zeggen: m’n vrouw moet het doen, de verloskundige haalt en ik sta voornamelijk niet in de weg. Tien minuten later is mijn zoon geboren. Een jongen! En wat voor een! Een blozend, schreeuwend en puntgaaf brok levenslust.
Alleen…, hij heeft geen naam.
Gisteravond hebben we het er voor het laatst over gehad, mijn vrouw en ik. En weer zijn er geen knopen doorgehakt. In plaats dat de shortlist korter is geworden, is er op het nippertje een naam bijgekomen, een goede kanshebber bovendien.
En nu, nu de verloskundige naar een naam vraagt, staan we met de mond vol tanden. ‘Die hebben we nog niet.’
Honderden jongensnamen zijn de revue gepasseerd, terwijl we het over de dochter in vijf minuten eens waren. Twee of drie kwamen uiteindelijk steeds bovendrijven en werden kanshebbers. Maar we konden niet beslissen, vrienden en bekenden reageerden divers… En gisteravond was er dus die nieuwe naam bij gekomen; uit het niets in de Top Drie.
‘Hartelijk gefeliciteerd,’ belden ze van mijn werk. ‘Een zoon! Je zult wel trots zijn, hoe noemen jullie hem?’
‘Daar bellen we over terug.’
Je geeft je kind niet lichtvaardig een naam. Hij moet een leven lang mee, zo’n naam, en hij moet dus bij het kind passen. Daar hielden we het dan maar op, dat wel zou blijken hoe hij heette als we hem zouden zien. Dat moest dus wel fout aflopen.
En daar zaten we dan, door verloskundige en kraamverzorgster even met rust gelaten, man, vrouw en hun pasgeboren naamloze zoon.
‘Zeg jij het maar,’ zegt mijn vrouw, maar ze weet dat ze daar niet mee wegkomt. Ik probeer de namen die we bedacht hebben op mijn zoon uit en ik zie aan de onwillekeurige lipbewegingen van mijn vrouw dat die hetzelfde doet. Maar ze passen niet, de namen. Er valt een stilte, dan geeft mijn zoon een kik en tegelijkertijd schiet ons de laatste naam binnen, de naam van gisteravond. Die past wél; nu we hem noemen, zien we het ook!
We hebben een zoon, 3800 gram, hij heeft nu ook een naam en ze zeggen dat hij op mij lijkt.
UITERLIJK
Hoe het heeft kunnen gebeuren, weten mijn vrouw en ik nog steeds niet, maar het is gebeurd en nu is het waarschijnlijk te laat om er nog iets aan te doen. Bij onze dochter zou het ons nooit zijn overkomen, blijkbaar waren we toen toch wat alerter. Die is dan ook in het ziekenhuis geboren en is dus van meet af aan omringd geweest door allerhande deskundigen. En toen moeder en kind al weer thuis waren, leek het bij ons nog een zoete inval van doktoren, verloskundigen en kraamverzorgsters. Zelfs het consultatiebureau riep ons vaker op het matje dan nu het geval is met de zoon, maar dat kan ik me inbeelden. Bovendien waren we zelf tot de tanden toe gewapend met kennis; er ontbreken niet veel boeken over bevallen en opvoeden in onze boekenkast.
Als we een reden moeten aangeven – en we hebben natuurlijk naar oorzaken gezocht, want het zit ons wel dwars – dan is het misschien omdat de bevalling van onze zoon zo voorspoedig ging. Dan ga je er blijkbaar toch onbewust van uit dat de rest ook wel vanzelf zal gaan, te meer daar we een dochter hebben waarbij het toch ook allemaal min of meer is goed gekomen.
De hoofdschuldige is zonder twijfel en voor het gemak de kraamverzorgster. Zij had beter moeten weten en maatregelen moeten treffen. Dat neemt niet weg dat wij de ouders zijn en dus uiteindelijk verantwoordelijk. Eigenlijk is het verbazingwekkend dat we ons zo hebben laten overdonderen, want noch mijn dierbare echtgenote, noch ikzelf zijn op ons mondje gevallen om het maar eens zachtjes uit te drukken. Dat ontdekte onze kraamhulp meteen op de eerste dag, toen ze probeerde gebruik te maken van onze staat van ontreddering en vroeg om een vrije dag zonder medeweten van de kruisvereniging die haar uitzond. Ze vroeg het ons afzonderlijk, maar onafhankelijk van elkaar verklaarden wij dat haar probleem en dat van haar organisatie.
Een dag later kreeg ze nog eens de wind van voren toen ze met een stagiaire kwam aanzetten; extra drukte waar wij natuurlijk ook niet op zaten te wachten. Tenslotte was er de zaak van het vaatdoekje: na een jaar van gesteriliseerde speentjes en gekookt water hadden wij er wat moeite mee dat dochters mondje met hetzelfde doekje werd afgeveegd als waarmee het aanrecht en de toiletbril gedaan werden.
En waarschijnlijk omdat je niet wilt blijven zeuren hebben we de laatste kwestie maar laten passeren. Tenminste zo beredeneren we het achteraf. Markant is nog wel dat ik er in eerste instantie nog wel een opmerking over maakte. Zij beweerde toen dat ze volgens de laatste inzichten te werk ging en daarna heb ik het maar zo gelaten. Terwijl we de dochter steeds op haar zij legden, elke keer dat ze ging slapen op een andere zij voor het evenwicht, werd onze zoon op zijn rug te slapen gelegd. Bij haar zorgde mijn vrouw er wel voor dat de oortjes zorgvuldig onder haar gevouwen werden, bij hem was dat niet nodig, die lag immers niet op zijn oren. Daarbij vergaten we dat mijn zoon de neiging heeft om zich om te draaien, waarmee zijn oren dus in de knel of althans dubbel komen te zitten.
Die kale plek op zijn achterhoofd, daar maken we ons niet al te veel zorgen over, daar groeit vast wel weer haar op. Maar die flaporen, of dat ooit nog goed komt?
WENNEN
Misschien komt het wel omdat ik het rond zijn geboorte veel drukker heb dan toen de dochter kwam. Misschien komt het wel doordat zij er al was en hij dus toch nummer twee is. Iets wat we nou juist gezworen hadden dat ons niet zou overkomen. Maar een feit is dat mijn zoon en ik nog erg aan elkaar moeten wennen.
Begrijpt u mij vooral goed: laat niemand het wagen om ook maar één vinger naar dit mensenkind uit te steken, want het is natuurlijk wel Mijn Zoon; maar de echte vaderlijke gevoelens moeten nog losbreken. Nou zou ik niet een-twee-drie kunnen omschrijven wat dat nou zijn, ‘echte vaderlijke gevoelens’, maar als ik naar mijn vrouw en mijn zoon kijk, zie ik wel wat echte moedergevoelens zijn. Die twee kunnen in elkaar verdrinken en misschien, heel misschien, zijn wij daar wel een beetje jaloers op, mijn dochter en ik. Maar dat hadden we toch niet afgesproken en dat wilden we toch niet: de dochter die naar de vader trekt en de zoon naar de moeder? We willen toch een gezin zijn, bij elkaar horen? En als iedereen ons verzekert dat wij dat nou wel kunnen willen maar dat het zo nou eenmaal altijd gaat, dan willen wij het nog heftiger.
Aan de borstvoeding ligt het niet, want als we overschakelen op de fles en hij dus ook af en toe de kost krijgt van mij, gaat het niet meteen beter. Hij kijkt me onder het eten een soort van neutraal aan en zo kijk ik ook terug. En ondanks mezelf voel ik me toch een beetje verongelijkt als hij helemaal opklaart zodra zijn moeder in beeld komt.
Onze dochter heeft hetzelfde, alleen heeft die er natuurlijk heel wat minder problemen mee. Die kan het verschijnsel broer rustig bekijken, eens in zijn buik prikken, in een teen knijpen en vervolgens onverstoorbaar overgaan tot haar eigen orde van de dag. Ze begint al een beetje te brabbelen en zegt woordjes na. Om precies te zijn zegt ze alles na, behalve de naam van haar broer. In plaats van die te herhalen, zegt ze steevast ‘ja’ als we het voorzeggen. Is ze jaloers, vragen we ons af, accepteert ze haar broertje wel? Maar verstop ik me niet achter mijn dochter? Is de werkelijke vraag niet: accepteert de vader zijn zoon wel?
Hoe komt het dat ik niet precies weet hoe ik hem moet troosten, terwijl ik bij mijn dochter instinctmatig het juiste klopje kon vinden? Waarom laat ik hem gerust even huilen, terwijl ik al onder aan de trap stond als zij een beetje harder adem haalde dan normaal?
Mijn vrouw vindt dat ik me zorgen maak om niks; die denkt, nee die weet zeker dat alles goed komt.
En het komt goed op een manier waarvoor ik me bijna schaam. Op de televisie zien we een klein jongetje stage lopen bij een grote voetbalclub; na een proefwedstrijd wordt hij aangenomen. Mijn echtgenote ziet mij harder met de oogleden knipperen dan voor een contactlenzendrager noodzakelijk. ‘Wat moet onze zoon later worden,’ vraagt ze. ‘Dat mag hij zelf uitmaken,’ zeg ik en ik ga nog even naar de kinderen kijken hoewel we door de babyfoon horen dat er niets aan de hand is.
Mijn zoon wordt wakker van een dikke sentimentele druppel op zijn neus en voor het eerst lacht hij naar zijn vader, van oor tot oor.
VOORZICHTIG
Ze kan trappenlopen en dat doet ze op een manier zoals ze al haar avonturen beleeft: heel voorzichtig, stapje voor stapje. Ze wacht met een voetje op de onderste tree totdat een van ons achter haar komt staan en het commando ’toe maar’ geeft en dan begint ze aan de tocht naar boven. Rustig, tree voor tree, steeds achterom kijkend om te zien of we volgen. Af en toe een ‘hop-hop’-klopje op haar luier-kontje kan geen kwaad voor de voortgang, maar daar moeten we mee oppassen, want als ze moet lachen dan gaat het niet meer en wordt het alsnog gevaarlijk. Zaken die naar boven vervoerd moeten worden, een pop, de bal, worden onder aan de trap afgegeven en meteen als we boven zijn weer opgeeist; ze heeft handen en voeten nodig. Gelukkig maakt ze nog geen aanstalten om aan de weg terug, trap af, te beginnen. Om een of andere reden lijkt haar en ons dat toch lastiger en gevaarlijker. Boven aan de trap heb ik een hekje geknutseld volgens de adviezen van de veiligheidsfolder van het consultatiebureau. In het begin wilden we nogal eens vergeten om dat hekje achter ons dicht te doen; en als dat gebeurde, waarschuwden we elkaar dat dat toch wel levensgevaarlijk was. Inmiddels nemen we de moeite niet meer om dat hekje dicht te doen, onze dochtermaakt toch geen aanstalten om van de trap te vallen. Meestal is zij het nu die het hekje sluit, onderwijl op haar manier mopperend dat het levensgevaarlijk is om dat hekje open te laten staan met zo’n klein kind in de buurt.
Oma’s kunnen nog steeds een halve hartverzakking krijgen als ze zien hoe mijn vrouw haar voert. Mijn dochter klimt dan half uit haar hoge kinderstoel en gaat zitten op het gedeelte dat eigenlijk bestemd is voor haar bordje. Dat is mij overigens ook wat te gortig, bij mij moet ze gewoon blijven zitten.
Hoe gevaarlijk het er ook allemaal uitziet, op een of andere manier hebben we het volste vertrouwen in onze dochter, of, zo u wilt, haar engelbewaarder. Ze weet blijkbaar ook precies hoe ver ze kan gaan, want als ze op onbekend terrein een stoepje van tien centimeter hoog tegenkomt, kan ze die hindernis heel overdreven voorzichtig achterstevoren nemen.
Het echte gevaar schuilt in een andere hoek en ik realiseerde het me toen ik mijn zoon aan het verschonen was. Oeps, geen schone rompertjes meer, even halen in de andere kamer. Het zal mijn vader-instinct zijn geweest dat me waarschuwde nog even achterom te kijken terwijl ik de kamer uitliep. Met een wanhoops-sprint kon ik mijn zoon nog op het nippertje opvangen terwijl hij van de commode donderde. Wat bij mijn dochter kan, kan bij hem dus niet, dat wou hij maar even duidelijk maken met zijn kamikaze-actie.
Ervaring zegt niks bij kinderen; het wiel wordt per kind opnieuw uitgevonden.
POPPENMOEDER
Dat hadden we van te voren goed afgesproken: voor onze kinderen geen rollen-patroon-bevestigende opvoeding. Dit waren de jaren 90, wij waren een modern gezin en als onze dochter bijvoorbeeld stratenmaker zou willen worden, moest ze dat zeker doen. Onze zoon bijvoorbeeld verloskundige? Moet kunnen! Zo modern waren we zelfs dat de dochter op haar verjaardag tegelijk een levensechte pop kreeg en een plastic vrachtauto.
Voorlopig valt er nog weinig te voorspellen over haar toekomstplannen, want ze gooit net zo vrolijk de pop achteloos in een hoek om heel voorzichtig met autootjes te gaan spelen als andersom. Wij houden het er op dat ze zich nog een beetje aan het oriënteren is.
Soms denk ik ook dat je kunt opvoeden en richting geven dat het een aard heeft maar dat alles toch zijn beloop moet hebben. Zo ziet ze ons sinds de geboorte van broer steeds druk in de weer met een baby. Dat doet ze dus na met haar eigen baby, een akelig echt lijkende pop die kan drinken en plassen en waar je een hele vracht accessoires bij kunt aanschaffen.
Dus als ik op de bank zit om mijn zoon de fles te geven, trekt zij haar eigen baby voorzichtig aan de haartjes uit haar speelgoed-kinderwagentje, komt naast ons zitten en begint haar kind ook te voeren. Dat wil zeggen dat ze met enig geweld een koekje in de mond van de pop wil proppen.
Omdat ik beide handen nodig heb om mijn zoon te voederen, kan ik niet ingrijpen, maar moet ik het proberen met argumenten.
‘Dat wordt een rotzooitje schat,’ probeer ik eerst, maar dat is eigenlijk een domme opmerking. Natuurlijk wordt het een rotzooitje. Eten is immers altijd een rotzooitje, dat weet pappa toch ook. Ooit een baby netjes zien eten?
Toch valt het haar ook zelf op dat het niet echt vlot gaat dat voeren; het mondje van de pop, dat alleen bedoeld is voor een speelgoedspeen en een nep-flesje, is snel vol met koek. En mopperen helpt niet, ook niet als precies de toon aangeslagen wordt die pappa en mamma bezigen als zij zelf niet wil eten.
‘Pop wil niet meer eten, hè?’, zeg ik.
Dat heeft pappa goed gezien, maar daarmee is het probleem niet opgelost. Het probleem bestaat uit een half koekje en een onwillige pop. Komt het pappa misschien bekend voor? Wil mijn dochter mij via een rollenspel misschien iets duidelijk maken?
‘Tja, als popje niet wíl eten, dan hóeft ze ook niet,’ zeg ik. Het is er uit voordat ik er erg in heb. Hoe kan ik het zeggen?
Een moment van verstandsverbijstering misschien? Nooit eerder heb ik zo’n mooie smoes zo goedkoop weggegeven.
Misschien heeft ze het niet begrepen? Misverstand! Ze heeft het donders goed begrepen en ze heeft ook maar één woord nodig om dat duidelijk te maken. Vanonder de grond van haar hart komt het, diep uit haar tenen, zodat pappa zich deze uitspraak ook nog herinnert als hij weer van pas komt, namelijk bij de volgende warme maaltijd:
‘Ja!’
KERMIS
Pluck is op visite geweest. Omdat het bij ons kermis was en omdat haar vader en moeder en wij elkaar weer eens wilden zien. Pluck is wat ouder dan mijn dochter maar alleen al daardoor zeer interessant. Voor onze zoon nog niet, die moet eerst nog over zijn overdreven belangstelling voor flesjes met eten heen groeien.
Plucks vader, die misschien nog wel ongegeneerder trots is op zijn dochter dan ik op die van mij, heeft ons veel geleerd. Praktische dingen vooral, waarvan beginnende ouders meestal geen benul hebben, maar die desondanks door de vakliteratuur onvermeld gelaten worden omdat ze blijkbaar te zeer voor de hand liggen. Helaas wonen Pluck en haar ouders niet om de hoek, maar deze keer hadden ze de hele reis ondernomen omdat Pluck in de draaimolen moest.
Nou zijn draaimolens al zo oud als de weg naar Rome en elk kind moet er in zijn leven tenminste één keer een ritje op hebben gemaakt. Maar de vraag is toch wie je daarmee een plezier doet; de exploitant van de draaimolen in elk geval en de druk zwaaiende en fotograferende ouders langs de kant waarschijnlijk ook. De kinderen zelf, in elk geval de eerste keer niet echt, tenminste te oordelen naar de strakke gezichtjes en de witte knokkeltjes van het vasthouden. En ook de schaapachtig lachende vaders die mee moeten omdat het anders zo eng is, zouden dit nooit vrijwillig hebben gedaan.
Het was een prachtige kermis voor de twee meiden. Behalve in de draaimolen zijn ze nog in de mini-achtbaan geweest, hebben ze het touwtrekspelletje – altijd prijs – gedaan en begrepen ze met de beste wil van de wereld niet wat er nou eng was aan het spookhuis. En natuurlijk zijn ze ook een beetje misselijk geworden van de snoep.
En toen we alles gezien en meegemaakt hadden, mochten de pappa’s ook nog even. Dan zie je maar weer hoe kinderen je huwelijk veranderen. Van elke kermis, elk jaar, heb ik een foto van de schietsalon, waar ik zelf op sta met een geweer in de aanslag, een oog dichtgeknepen om te mikken en een trotse echtgenote achter me, aan wie absoluut niet te zien is hoeveel schoten ze op die ene treffer heeft moeten wachten. Dit jaar sta ik alleen op de foto, op het moment suprême moet er waarschijnlijk net een jas worden dichtgeknoopt of een snottebel worden afgeveegd. Op een soortgelijke manier valt mijn opmerkelijke prestatie op de Kop van Jut – ik sla ráák – in het water; mijn zoon valt temidden van de herrie zelfs pardoes in slaap.
Ik heb twee schatten van kinderen, maar mijn kermissen zullen nooit meer hetzelfde zijn.
OPVOEDEN
Nog vrij onverwacht is het opvoeden begonnen. Tot nu toe hebben we ons zo’n beetje kunnen beperken tot gevaren voorkomen, verdriet opvangen en voor haar natje en droogje zorgen en eerlijk gezegd waren we er trots op hoe het ging. Afijn, u heeft er in geuren en kleuren van kunnen meegenieten. Maar klaarblijkelijk is nu de periode aangebroken van Verbieden, Corrigeren, Boos worden. Van Opvoeden dus, en wel met een hoofdletter. We hadden gehoord en gelezen van peuterpuberteit en nu ondervinden we het aan den lijve.
Eten bijvoorbeeld. Er zijn dagen dat mijn echtgenote zonder meer bereid zou zijn om het schatje in de houdgreep te nemen zodat ik het eten er via een trechter in kan wurmen. Alle stadia van dreigen en flemen zijn dan al doorlopen. Weest gerust, we zullen nooit zo’n lijfelijk geweld toepassen, temeer daar we er van overtuigd zijn dat ze haar lippen zo stijf op elkaar kan houden dat zelfs die methode weinig kans van slagen heeft. De truc waar we de laatste tijd succes mee hadden, kwam eigenlijk neer op geestelijke mishandeling van onze zoon. Als we een lepeltje vol warm eten voor zijn neus hielden alsof we het aan hem wilden voeren, was zij wel bereid om het op te eten, al was het maar om haar broer te pesten. We zijn daar natuurlijk snel mee opgehouden, de jongen kon dat emotioneel niet aan.
Een ander groot probleem is slapen. Op sommige avonden lopen we tien keer om beurten naar boven omdat ze ligt te brullen nadat ze alle knuffels en spenen uit bed gegooid heeft. Laten huilen kan niet, daar worden we bloednerveus van en dan wordt haar broer wakker. Vreemd genoeg valt ze meestal in slaap als we uiteindelijk luidkeels hebben staan fluisteren dat het nu echt afgelopen moet zijn en dat ze de oogjes dicht moet doen.
Ze test ons uit en ze probeert hoe ver ze kan gaan en eigenlijk mogen we haar dat niet kwalijk nemen, want zo leert ze haar eigen en vooral ook onze grenzen kennen.
En wat zeggen de boeken? Dat ze zal eten als ze honger heeft en gaat slapen als ze moe is. Daar heb je wat aan zeg, als bezorgde en getergde ouders.
Nu al beginnen we haar broer te waarschuwen dat hij bij ons niet ver komt met zijn schattige lachje. Dat hij oma’s, oppassen en wie dan ook kan inpalmen met die charmante grijns, maar dat wij hem wel doorhebben.
Alhoewel, het zal maar zo’n lamme goedzak worden die eet wat hem wordt voorgezet en die gaat slapen als hij wordt neergelegd. Nee, dan toch maar liever wat van de pit van zijn zus, ook al komt dat zelden gelegen.
CYPERSE
We hadden ze al heel lang en ze kenden de buurt op hun duimpje. Ze wisten dat het gevaarlijk was op de drukke verkeersweg achter ons huis, maar ze hebben allebei niet opgelet tijdens hun avondkuier. De tweede keer wist de man van de dierenambulance al dat het er een van ons was. Onze poezen, in drie maanden tijd na elkaar heengegaan. Van de eerste heeft onze dochter geen weet gehad, die hebben we met z’n tweeën uitgehuild, maar van de tweede moet ze iets gemerkt hebben. Dat was toch ook haar vriendje, die kon ze zo lekker aan z’n staart trekken, zonder dat ie er meteen vandoor ging, of terug mepte.
We vertellen haar nog maar even niets. We wachten af of ze met vragen komt en dan praten we wel.
De tweede avond nadat het gebeurd is, kijkt ze bedachtzaam naar beneden vanuit haar hoge kinderstoel. Daar scharrelde de poes inderdaad meestal rond omdat er wel eens wat naar beneden viel, al dan niet met opzet.
‘Da nog buiten, hè?’ vraagt ze. Tranen gutsen mijn vrouw over de wangen. Ik hou het droog, maar ik besluit dan een kind van goed anderhalf niet te gaan uitleggen van het leven en de dood. Dat de poes nooit meer terug komt omdat hij tegen een auto is gebotst. Nu ik haar dat nog zo makkelijk kan besparen, doe ik dat. Verantwoord of niet, mooie gelegenheid of niet, ik verzin een smoes en leidt haar aandacht af.
Maar ik begrijp mijn echtgenote niet die nog geen week later begint over de kat van een collega. Een dikke cyperse, lief voor kinderen, maar de jongste was er allergisch voor, en dus moest hij weg.
‘Daar voel ik niks voor,’ zeg ik ferm. ‘Deze wil vroeg of laat ook een keer oversteken en je hebt er elke keer zoveel verdriet van en bovendien begint onze dochter het ook te begrijpen. En we hebben er net een uitgesnifd.’
‘We hebben een kat nodig voor de muizen,’ vindt ze.
‘En voor de vogels die in de tuin de bessen van de struiken pikken,’ begin ik toch weer te twijfelen.
‘Da moet drinken.’ Dat is Elma, die lijkt zich niet met de discussie te bemoeien en drentelt wat rond. Ze komt uit de bijkeuken met het lege drinkbakje van de kat boven haar hoofd. Dat hadden we nog niet opgeruimd. Maar ook bij leven en welzijn zal onze poes heus wel eens voor een leeg drinkbakje hebben gestaan.
Er knakt iets in mijn vrouw. De mand, het kussen, de drink- en eetbakjes, ze worden een soort van definitief achter in de garage opgeborgen.
Ik stel me ergens in het land een tevreden niezend en huilend jongetje voor, met op zijn schoot een dikke, luid spinnende cyperse.
FLITSEN
‘Ach jongen, die heb ik niet, geloof ik.’
Margriet heeft gebeld, of ik foto’s heb van mezelf vroeger met Kerstmis en dat moet ik natuurlijk aan mijn moeder vragen die onze jeugdfoto’s bewaakt als de schat van haar leven.
‘Wij maakten vroeger niet zoveel foto’s als jullie tegenwoordig.’
Dat klopt, zie ik, als we gezellig in de albums duiken, die we allebei al honderden keren hebben gezien. Met grote schokken schiet het door mijn jeugd heen en het is altijd stralend weer. Flitslampjes waren duur en onbetrouwbaar vroeger en dus werd ik door mijn vader op de foto gezet als het mooi weer was en als ik net een nieuw pakje had. Geen wonder dat menigeen zijn jeugd idealiseert: op de foto’s en dus in de herinnering is het altijd zondag en altijd schijnt de zon. Wij hebben foto’s van onze kinderen door weer en wind, modder en regen en alle seizoenen. Bij ons boven op zolder staat een hutkoffer boordevol foto’s die niet eens de albums gehaald hebben die mijn vrouw zorgvuldig bijhoudt. En dan tel ik nog niet de kiekjes mee die we al in de winkel als mislukt hebben afgekeurd, want dat kan tegenwoordig ook. Dat haalde je vroeger niet in je hoofd, elke overbelichte vlek werd met Velpon voor de eeuwigheid ingeplakt.
‘Maar ik weet het allemaal nog zo precies,’ zegt mijn moeder. ‘Als je vader het stalletje had opgebouwd, daar stond ik altijd even bij stil, dat staat in mijn geheugen gegrift.’
‘En dan ging ik de boom halen op het veldje van meester Eigenraam,’ val ik enthousiast bij.
‘Ja, ja,’ zegt mijn moeder, ‘of deed je vader dat?’
‘En elk jaar weer dat gemopper op de kaarsjes die niet rechtop wilden blijven staan.’
‘Nou, dat viel wel mee, geloof ik,’ herinnert mijn moeder het zich anders.
Maar dat weet ik nou nog precies, van die elektrische namaak-kaarsjes. Want afgezien van het feit dat ze niet rechtop wilden staan, waren ze wel van ouderwetse kwaliteit, want ik heb ze nu en ze doen het nog steeds, na al die jaren. En ze staan nog steeds niet rechtop.
En dat mijn zussen mij altijd pestten met de boom die ik zo zorgvuldig had uitgezocht. Dat hij te klein was of te groot, te kaal of juist te vol. En dat ik daar volgens mij toch iets van heb overgehouden, want nog steeds vergelijk ik de boom bij ons thuis met die van mijn zussen.
En we deden stichtelijke kersttableaus tussen de schuifdeuren. We liggen weer allebei in een deuk, mijn moeder en ik, bij de herinnering aan die ene keer, dat de ene zus bloedserieus de maagd Maria stond uit te beelden, terwijl de ander alles verstierde door als Joves – een opzettelijke verspreking van Josef, waarom ik me nog steeds kan bescheuren – moedwillig door de ezel te zakken, die door mijn jongste zus en mij onder een tafellaken werd gevormd.
Maar foto’s hebben we niet, we moeten het doen met onze herinneringen en die zijn niet altijd meer hetzelfde, na al die jaren.
Stil bladeren we een tijdje door; totdat we bij de kleinkinderen komen.
‘Maar het was altijd goed, altijd gezellig,’ zegt mijn moeder als we het laatste boek dichtslaan.
Dat herinner ik me ook.
MET DE BUS
We zijn op schoolreis geweest. Met z’n allen, met de bus. Sinds pappa en mamma weer af en toe tegelijkertijd werken, hebben we weer een crèche waar ze op die dagen naar toe kunnen. We hebben geboft met een vriendelijk, veilig en vertrouwd huis, vlak in de buurt. De kinderen voelen zich merkbaar op hun gemak, geborgen, maar niet opgeborgen. Met name onze dochter heeft uitgebreid de kans gekregen om te wennen en zich voor te stellen. Onze zoon is daar voorlopig nog makkelijker in, die gaat breed grijnzend harten liggen breken en wordt geknuffeld en gekroeld dat het een lieve lust is.
En een maal per jaar is er dus een uitstapje.
‘Met de bus,’ weet de dochter.
Voor de allerkleinsten is het babyzwemmen in het zwembad in een aangrenzend dorp. Friet en appelmoes naderhand, een ijsje en dan weer terug.
‘Met de bus.’
Reuze handig eigenlijk dat zo’n crèche dat met je oefent, als ouder en kind. Tenslotte zullen wij ook vroeg of laat het hele gezin in badpak hijsen en gaan recreëren in tropisch zwemparadijs, aan zee of plas. Daar is geen ontkomen aan en daar is waarschijnlijk ook niets mis mee, maar voor onervaren gezinnen niet zonder gevaar. Wij kijken ook wel eens naar Baywatch! En dan is het wat handig dat je eerst onder begeleiding van deskundigen wat kunt stuntelen met elkaar en collega-ouders en -kinderen. Zou u geweten hebben hoe je die vlinderzwembandjes aanbrengt op een kroelend mannetje? Juf Petra deed het duizend keer eerder. En die splinternieuwe, speciaal aangeschafte, heel erg stoere zwembroek van onze zoon, moet daar een luier onder of niet?
Onder ons gezegd en gezwegen: daar gaat géén luier onder; en als ik aan aqua-aerobics zou doen, zou ik na het babyzwemmen een half uurtje wachten totdat de zuiveringsinstallatie van het zwembad zijn werk heeft gedaan.
Interessant ook om bij dezelfde gelegenheid nou eens te zien wie er als ouder hoort bij het kind dat toch regelmatig met die van jou optrekt. En nog wel meteen in zwemkledij.
De zoon was in zijn element. Borstcrawl, stukje op de rug, kopje onder, het ging hem allemaal even vlot af. De jongen is geboren voor het water. En de friet was ook oké wat hem betreft.
Zijn zus heeft het modieuze badpakje dat haar moeder voor haar had aangeschaft niet aangehad. De labels zitten er nog in. Onze dochter houdt niet zo van water, vindt een badje op dat punt zo ongeveer het maximum. Misschien had ze al mee moeten gaan met de grotere groep, naar de dierentuin? Welnee, ze is ook dol op friet en toen het allemaal achter de rug was, werd het voor haar ook weer leuk. Toen gingen we namelijk.
‘Met de bus.’
WEET NIET
Hoe lang is het nou helemaal geleden dat je haar nog om een boodschapje kon sturen. ‘Waar is de speen van je broer’ konden we een paar maanden geleden nog vragen en dan dribbelde ze weg met twee handjes op schouderhoogte en negen van de tien keer kwam ze inderdaad met de speen terug, die ze overigens waarschijnlijk ook zelf had zoekgemaakt.
Die bereidwilligheid veranderde dra in ‘weet niet pappa’ en weer twee handjes in de lucht, maar dan de handpalmen een beetje vragend naar buiten gedraaid. Van ‘weet niet’ kwam al snel ‘ik hoef niet’ en dat leidt vanzelf naar ‘wil niet’.
Onze dochter heeft zichzelf en haar plek in ons gezin ontdekt en is nu druk aan het afbakenen geslagen. Ze heeft momenteel een periode dat ze eerst niet wil, zodat ze tijd wint om na te denken of ze misschien toch wil. Eten of niet? Slapen of niet? Broertje knijpen…? Nou vinden wij ook best wel dat het leven bestaat uit keuzen, maar voor een drummel als onze dochter is het nog wat vroeg om over van alles en nog wat te moeten beslissen. Dus gebeurt er een hoop omdat het beter, veiliger of gezonder voor haar is, of omdat wij het nou eenmaal willen, terwijl zij haar eigen besluitvorming nog niet heeft afgerond, als het ware. Dat frustreert en dat moet ze afreageren op haar omgeving. Wij begrijpen dat wel en we weten bovendien dat het over gaat. Althans, dat hopen we vurig.
Onze zoon echter, heeft het er maar moeilijk mee. Direct na eten vindt die zijn zus het leukste wat er is in zijn wereld. Hij moet altijd lachen met wat ze doet en kan stinkend jaloers zijn op wat ze allemaal kan en durft. Hij begrijpt dan ook niet dat hij niet mag mee-duploën terwijl hij al zo leuk dingetjes kan afbreken. Sterker nog: in een straal van een meter rond hem wordt alles speelgoedvrij gemaakt. Hij begrijpt niet dat ze gaat klikken bij mamma – ‘hij is vies’ – als hij zich geweldig amuseert in de open haard.
En tenslotte begrijpt hij niet waarom zij twee spenen heeft en hij niet één. Nu raakt hij op zijn beurt gefrustreerd.
‘Weet jij waar zijn speen is?’ vraag ik mijn dochter.
‘Weet niet pappa.’
Er valt even een besluiteloze stilte.
Mijn zoon kijkt naar mijn dochter en mij; zij kijkt naar hem en mij en ik vors mijn beide spruiten. Hij hakt dan de knoop door en zet het op een hard en monotoon brullen.
‘Hij is boos,’ constateert mijn dochter. Ze fronst, pakt dan haar eigen speen en duwt die met zever en al in de wijd open mond van haar broertje. ‘Zo, speen van mij.’
Daar vallen haar broer en ik inderdaad even stil van.
VAKANTIE
Hoe ging dat ook al weer, vakantie? Je boekt een reis omdat je van een geregeld leven houdt, of je gaat juist op de bonnefooi omdat je tenminste een paar weken per jaar wilt freewheelen. Je pakt respectievelijk je hele garderobe of het allernoodzakelijkste in. Je trekt de deur achter je dicht, en dan gá je.
Dan gíng je, want voortaan gaat vakantie anders, want je hebt kinderen.
De voorbereiding begint zoals hij altijd begonnen is: ruim een half jaar van te voren. Het verschil met andere jaren is alleen dat er ras na de start van de voorbereidingen ook daadwerkelijk geboekt moet worden. Niks ‘last minute’, niks bonnefooi, met kleine kinderen op vakantie vereist planning en coördinatie. Zegt mijn echtgenote tenminste en als ze dat niet van die behulpzame mevrouw van het reisbureau heeft, dan heeft een of andere ervaren vriendin haar dat wel ingefluisterd. In elk geval is er geen speld tussen te krijgen. Denk maar eens aan kwesties als: is er een flessenwarmer aanwezig of moet die worden meegenomen in een van de vier overgewicht hutkoffers? Is ter plekke een babysit-service en is het restaurant ingericht op kinderen die de tafelmanieren nog niet helemaal onder de knie hebben?
Een heleboel gedoe en geregel, moet ook mijn echtgenote toegeven, maar als je het nu allemaal goed uitzoekt en in elkaar steekt, heb je straks een zorgeloze vakantie. Zegt ze, hoopt ze.
En zodoende begon ik halverwege de winter te wennen aan het feit dat ik toen al wist waar ik een aantal weken van de zomer zou doorbrengen. Met m’n gezin natuurlijk; want de makkelijke optie, de kinderen achterlaten bij oma of een behulpzame zus, daar zijn we als ouders nog steeds niet klaar voor. Dat komt misschien nog wel nadat we twee weken op elkaar aangewezen zijn geweest in een hotelkamer in een buitenland, ver weg van ons eigen bedoeninkje.
‘Precies,’ zegt mijn echtgenote, ‘en daarom nemen we twee kamers met een tussendeur. Dat is wel wat duurder, maar dan zitten we niet de hele tijd met elkaar opgescheept.’
Soms denk ik wel eens dat ze in een vorig leven ook al een gezin heeft gehad.
En dan begint zo’n vakantie toch te leven. Dat de voorbereiding in orde was, daar durfde al niemand aan te twijfelen en dat werd nog eens bevestigd toen de kaartjes aankwamen. Alles was klaarblijkelijk in orde. En langzaamaan wordt het tijd om de koffers klaar te zetten. Steeds meer spullen ‘om niet te vergeten’ en stapeltjes stijf gestreken kleren worden er omheen klaargelegd totdat ik ze mag inpakken, de avond voor vertrek. Iedereen zijn eigen taak.
Voordat we lekker vroeg onder de wol kruipen, want vakantiegangers zijn charter-vee en dat wordt voor dag en douw op Schiphol verwacht, nemen we alles nog eens door en kunnen we maar tot een conclusie komen: niets is aan het toeval overgelaten, we hebben aan alles gedacht.
Behalve aan de wekker.
VAKANTIE (2)
Als alles goed gaat, gaan we dus op vakantie. Maar ‘als alles goed gaat’ is momenteel makkelijker gezegd dan gedaan. Blijkbaar zitten we nu in een periode dat ons de ene bijna-ramp na de andere overkomt. Begrijp me goed, wij zijn bepaald niet het soort ouder dat risico’s neemt met zijn kinderen. Als zo’n soort ouders al zou bestaan. Wij hadden bij wijze van spreken eerder een hekje voor de trap dan een trap. En als je bij ons de stekker van de strijkbout in een stopcontact wil steken moet je echt even zoeken. Maar we weten net zo goed als alle andere ouders dat het ongeluk in een klein hoekje zit, net als dat ene onbeveiligde stopcontact. En zowel zoon als dochter kunnen dat feilloos aanwijzen. Het verschil tussen die twee is dan dat zij ons quasi wijsneuzerig wijst op die lacune in de beveiliging, terwijl hij meteen op zoek gaat naar de bijbehorende breinaald.
Ik bedoel maar, zo vlak voor de vakantie is het een kwestie van heel houden, en dat was dus bijna mislukt.
Op een avond kort voor vertrek zit mijn dochter vlak voor het naar bed gaan gezellig met pappa te kwekken op het aanrecht. ‘Pappa helpen’ noemt ze dat zelf graag en met die goede wil doet het er verder niet toe dat dat ‘helpen’ meestal van de wal in de sloot is. We zijn dus samen groenten aan het schoonmaken of zoiets als ze ineens pardoes omlaag klettert. Een geoefend vader telt echter voor twee en in een reflex grijp ik haar nog net voordat ze de grond raakt. Hoewel ze niet kleinzielig is, huilt ze toch, maar dat knuffelen we af en al snel lijkt alles weer vergeten.
De volgende ochtend wil ze echter niet lopen en als we haar dat toch laten doen, hinkt ze. Ze wijst ook naar een minuscuul schrammetje op haar scheenbeen: ‘au’.
‘Verstuikt,’ denkt de dokter, ‘even aankijken.’ Maar ze blijft hinken en hoewel ik eerst nog geneigd ben te denken dat mijn dochter het acteertalent heeft geërfd dat in de familie aan haar moederskant zeer ruim aanwezig is, gaan we nog eens naar de dokter, die nu, grondiger zoekend, een flinke kneuzing constateert. Oordeel: het been ontzien, maar we mogen toch op vakantie.
Opluchting, schaamte dat we haar van aanstellerij verdachten en een extra verwennerij voor de gekneusde.
Van alle commotie zouden we onze zoon bijna vergeten. Dus die meldt zich aan de vooravond van vertrek met een hangerigheidje en verhoging.
‘Dat zouden wel eens waterpokken kunnen zijn,’ denkt Lonneke van de creche.
Nee toch?
‘Nee hoor,’ zegt de dokter, ‘daar hoef je niet voor thuis te blijven.’
Nu krijgen we wel iets ballorigs over ons, maar geen enkel risico met mijn zoon. ‘Wegwezen,’ zegt de dokter, ons uitzwaaiend met het recept voor een gezinsverpakking mentholpoeder, tegen de jeuk. Eventueel.
Dus we gaan, we gaan echt, met een gekneusd kind en een ander dat de waterpokken-bacil over Europa zal verspreiden. Maar we gaan.
VAKANTIE (3)
‘En de kinderen?’ vraagt mijn moeder als ik bel om te vertellen dat we op vakantie gaan. Met het vliegtuig nog wel.
‘Die gaan mee.’
‘O.’
Meer zegt ze niet. Maar ‘O’ is een samenvatting van ‘Zou je dat nou wel doen jongen’, ‘Ze zijn nog zo klein’ en ‘Wij gingen pas met jullie op vakantie toen jij al naar de lagere school ging.’ Tenminste dat hoor ik er in, maar ze zegt het allemaal niet. Want na negen kleinkinderen weet ze wel dat de dingen veranderd zijn en bovendien dat het ook goed kan komen met een andere aanpak dan die waarmee zij in haar tijd succes heeft gehad.
Maar ze krijgt me wel op de kast met dat ‘O’, want ik vind het eigenlijk ook een hele onderneming en een heel gestress. Sinds mijn jonge jaren, waarin ik met een slaapzak, een tandenborstel en een verschoning de wereld rondreisde, is wel het een en ander veranderd. Niet voor niets zijn wij de laatste twee jaar niet op vakantie geweest. Ik geef het toe, ik ben daar bijzonder truttig in: met mijn zwangerschappen wordt geen enkel risico genomen. Mijn kinderen worden niet geboren met behulp van koelbloedige stewardessen, na een dodemansrit in een buitenlandse ambulance, in een exotische kliniek of een onbekend hotelbed, maar in een ziekenhuis dat van te voren zorgvuldig gecheckt is op de reputatie van zijn gynaecologen of desnoods thuis.
Dat stadium is achter de rug, maar de zorgen zijn nog niet voorbij. En mocht er iets gebeuren daarginds op vakantie, dan zullen wij niet aarzelen om een tweede hypotheek te nemen om onze kinderen per privé-jet veilig thuis te krijgen, dat hebben we elkaar min of meer serieus beloofd.
Het zal zo’n vaart niet lopen. Straks op Schiphol ontmoeten we ongetwijfeld tenminste tien ouderparen die in hetzelfde vliegtuig moeten als wij en die kinderen meesjouwen wier oma ook alleen maar ‘O’ heeft gezegd. In dat vliegtuig worden we begeleid door stewards en stewardessen die datzelfde ‘O’ ook al eerder hebben gehoord. Bovendien heb ik wel zoveel vertrouwen in mijn kinderen dat ze niet als eerste in het vliegtuig beginnen te brullen.
Tenslotte schijnt het hotel waar we naar toe gaan qua kindvriendelijkheid in de vorm van een ‘O’ te zijn gebouwd.
Dat vertel ik mijn moeder allemaal niet, het zou haar bezorgdheid ook niet wegnemen.
In plaats daarvan vraag ik hoe het ermee gaat. ‘Goed, jongen,’ zegt ze, ‘heel goed. Alleen nu en dan wat last van mijn arm, dat is toch nog niet helemaal over.’
Nou had ik natuurlijk ‘O’ kunnen zeggen, waarmee ik bedoeld had ‘Dan had je ook maar op tijd naar de dokter moeten gaan’ of ‘Je hebt natuurlijk weer net de grote schoonmaak achter de rug’, maar dat zeg je niet tegen je eigen moeder. Trouwens, ik maak me zorgen.
ANDERSOM
Het was weer zo’n ochtend vanochtend. Hoewel ik weet dat ik daar hard, keihard voor wordt gestraft, draai ik me een keer te veel om. Ik krijg het gewoon niet voor elkaar om wakker te zijn bij de eerste por in mijn zij, om mijn moede hoofd meteen uit het kussen te tillen als de wekker afgaat, om mijn kinderen lief te hebben zodra ze zich melden. ’s Morgens hebben de wereld en ik gewoon tijd nodig om aan elkaar te wennen. Mijn echtgenote weet dat, maar ze is ook maar een mens en meer dan wat begrip en een dagelijkse kop koffie om over het ergste heen te komen mag ik redelijkerwijs ook niet verwachten. Soms kan ze het gewoon niet meer aanzien, zeker als het m’n eigen schuld is dat ik weer eens achter de feiten aanloop, zoals vanochtend. Dan is het: ‘ik ben weg hoor, moet op tijd op de zaak zijn’ en dan wordt verdere discussie gesmoord door het geluid van de dichtslaande voordeur.
Ze weet dat ik het red, ze weet dat ik ze aangekleed, gevoed en levend en wel op de crèche krijg en ze weet net zo goed als ik dat ik m’n lering trek uit haar meedogenloos gedrag, maar, zoals gezegd, de redelijkheid weet mij soms niet direct te vinden ’s morgens vroeg. Bovendien moet ik me nog scheren, douchen en het overhemd opnieuw strijken waar m’n zoon nu mee vandoor gaat.
Kinderen, mijn kinderen tenminste wel, leren snel om te gaan met de nukken van hun ouders. Dat wil niet zeggen dat ze er goed mee omgaan. Sterker nog, op mijn depressiefste ochtenden wordt het hardst in de pap gespetterd, het diepst in de plantenbak gegraven, het venijnigst in broertje geknepen en het achteloost in zusjes oog geprikt. De doerakken weten dat ik door mijn dikste humeur-mist heen besef dat ik het niet op hen mag afreageren.
Maar soms balanceren ze op het randje. Dan zitten ze allebei eindelijk vastgesnoerd in de autostoeltjes, iets te laat, maar nog best redelijk op tijd en dan blijken er twee luiers verschoond te moeten worden. Kan gebeuren. Maar dan, in de haast, ‘Hij zit in mijn stoel!’ We hebben inderdaad twee verschillende autostoeltjes en dus, vanzelf, een van haar en een van hem. Niemand heeft ons ooit gewaarschuwd.
‘Niet nú, dochter,’ moet ik uitgestraald hebben, want hoewel het er aanvankelijk op leek dat ze dit helemaal ging uitvechten, bracht iets, mijn getergde blik waarschijnlijk, haar op andere gedachten: ‘Morgen andersom.’
Ze weet dat ze schappelijk is door de zaak nu niet op het spits te drijven, en ze wil ook heus niet moeilijk doen en ze houdt erg veel van pappa en zo, maar ze wil wel recht en zekerheid en daarom zegt ze het nog maar eens, als we aankomen en uitstappen.
‘Morgen andersom.’
BROER EN ZUS
‘Ze gaan steeds meer op elkaar lijken,’ zeggen mensen die dat blijkbaar kunnen zien. Wij zelf hebben dat niet zo in de gaten omdat we er ook niet op letten. En als we er op letten valt ons juist op hoe verschillend ze eigenlijk zijn. Zij is een Pietje Precies. Van jongsaf aan zat ze al met knoopjes en drukkertjes te prutsen; uren kon ze daarmee zoet zijn, net zo lang priegelen met die kleine vingertjes tot het dicht was of goed zat naar haar idee. Tegenwoordig uit het zich bijvoorbeeld in de tafelschikking die door haar wordt bepaald. Dat is de stoel van pappa, die is van mamma en deze van mij en ginds moet hij. Wat hem betreft kan er meteen gegeten worden, hij is niet zo precies. Onze zoon loopt natuurlijk ook ruim een jaar achter en dus delft hij nog vaak het onderspit. Waar zij toch al zeer gericht kan meppen, vooral richting broertje, kan hij nog niet veel meer dan met zijn armen wild voor zijn gezicht maaien, zodat alles wat daar in de buurt komt een oplawaai krijgt, zoals een mamma die een kusje wil geven, of alle kanten uit vliegt, zoals het lepeltje met yoghurt. Aan zijn formaat en zijn groeitempo te zien zal het overigens niet meer lang duren of hij laat zich niet meer door zijn zus op zijn kop zitten, dan mept hij terug.
Niet dat de aanval als zelfverdediging in dit pacifistische gezin gepropageerd wordt, maar mijn beide kinderen lijken niet van het soort dat de andere wang toekeert als de ene net vol getroffen is; die gaan voor vergelding. We vertrouwen erop dat we met een evenwichtige begeleiding uiteindelijk een soort permanent staakt-het-vuren kunnen bewerkstelligen, maar voorlopig verbieden we hen elkaar te slaan of komen we streng tussenbeide als een en ander lijkt te escaleren.
Natuurlijk is het niet altijd ruzie, maar de ervaring heeft wel geleerd dat het op rustige momenten zaak is onmiddellijk te gaan controleren, tien tegen een dat ze bijvoorbeeld de linnenkast aan het uitruimen zijn. In het uithalen van kattenkwaad kunnen ze verrassend eensgezind zijn.
‘Broer en zus, hoe kunnen ze zo verschillend zijn en toch zo op elkaar lijken,’ verzucht mijn vrouw, half vertederd, half boos als onze dochter haar broer na veel geschreeuw en getrek om een autootje een dikke kus moet geven. ‘Het is vechten of vrijen.’
‘We moeten ze tegelijkertijd hun middagdutje laten doen,’ stel ik praktisch voor, ‘dan hebben we tenminste twee uurtjes rust en tijd voor onszelf en elkaar.’ De zoon is nog in een ander slaapritme dan zijn zus. ‘He nee,’ werpt ze tegen, ‘dat zijn nou juist de enige uurtjes dat we afzonderlijke aandacht voor ze hebben.’
Broer en zus. Man en vrouw. Vrijen of vechten.
ALLEEN VOOR DE GROTEN
Niet iedereen zit te wachten op de visite van een gezin met jonge kindjes, laten we eerlijk zijn. Niet iedereen heeft een gemêleerd bankstel waar een pap-spatje niet zo in het oog springt, een parketvloer waar een plasje melk vlot van is op te deppen of een vaste vloerbedekking waar een vertrapt koekje zich makkelijk laat uitpeuteren. Sommige mensen stellen zich van een zondags bezoekje iets anders voor dan het redden van vazen en koffiekopjes, het opbergen van afstandsbedieningen en het beschermen van huisdieren. Die verwachten een prettig gesprek, het ophalen van gezamenlijke herinneringen of een geslaagde dia-voorstelling. En als het op eten aankomt, hoeft menigeen niet echt aan tafel met kwijlende, jengelende en spetterende koters, die de nouvelle kwisien alleen pruimen als hij flink geprakt is. Wij ouders mogen onze medemensen dat niet kwalijk nemen. Wij mogen ons al gelukkig prijzen als wij nog moeders hebben die onze koters toch graag willen zien of zussen die ons desondanks willen ontvangen.
Daarom richten wij zelf onze huizen zo in dat een blinde olifant geen kwaad kan aanrichten en gaan we als jonge ouders onder elkaar bij voorkeur bij elkaar op visite als we sociaal contact zoeken.
Zo hadden we laatst weer eens de vader en moeder van Daan en Anne op visite. Van Daan en wie? Van Daan, dochter d’r vriend, u weet wel, en Anne, het zusje van Daan die pakweg net zo oud is als onze zoon, en die net als hij wat op de achtergrond blijft – of verbeeld ik me dat? – omdat Daan, net als onze dochter, nogal om de aandacht vraagt. En het was natuurlijk weer hartstikke gezellig. Zo goed kennen we elkaar inmiddels dat niemand er meer van opkijkt als een gesprekspartner midden in een zin plotseling opstaat om een broek te gaan verschonen. Ongelukjes met omgevallen kopjes zorgen nauwelijks voor paniek. En niemand heeft eigenlijk nog in de gaten wie nou met wiens kind op schoot zit.
Dochter en Daan spelen lief met elkaars autootjes. Anne en zoon zijn nog te klein om elkaar de moeite waard te vinden en zoeken dus aansluiting bij grote broer en zus. Maar daar vangen ze bot: ‘Alleen voor de groten,’ zegt onze dochter pinnig en daar is Daan het mee eens.
Zo gezellig, dan mag het best eens een latertje worden. Anne in een campingbedje naast mijn zoon, Daan op een matras naast mijn dochter. De kleintjes, moe getijgerd en -gekropen liggen al snel te ronken, maar ‘de groten’ redden het niet. Te vreemd, te opgewonden of gewoon ‘wil niet’; ze kunnen de slaap niet vatten bij elkaar op de kamer. En ze winnen het pleit: voor de helft in dekens gewikkeld, keert de visite huiswaarts.
Ze zijn wel groter dan de kleintjes, maar voor de eerste echte logeerpartij en een goed gesprek bij een helemaal leeggedronken fles moeten ze toch nog wat groter. Gelukkig maar, wij hebben niet zo’n haast.
PRIKKENDE OOGJES
Pappa moet op zakenreis, een hele week, van maandagmorgen tot en met vrijdagmiddag. En in een gezin waar iedereen net een beetje leuk op elkaar ingespeeld begint te raken, zit eigenlijk niemand daar op te wachten. Het zal voor iedereen zwaar worden, is de verwachting. Voor mamma die nu alles alleen moet opknappen en ook nog gewoon haar eigen besognes heeft, voor de kinderen die pappa heel erg gaan missen en natuurlijk ook voor pappa die daar ginds helemaal alleen en eenzaam op een hotelkamer moet zitten kniezen zonder zijn dierbaren. Maar we gaan niet zitten zeuren. Wat moet, dat moet, het is tenslotte maar een weekje en dat overleven we heus wel.
We zijn qua gezin nog niet zo ver dat kan worden uitgesproken dat mamma zich toch ook wel ergens verheugt op de avonden dat er niet gekookt hoeft te worden maar gewoon een onverantwoorde boterham achter het aanrecht kan worden genuttigd en dan een half uurtje na de kinderen zonder schuldgevoelens wegknikkebollen op de bank achter een saaie tv-serie. De kindjes zullen tot hun genoegen merken dat ze nog eens extra verwend worden omdat ze ook al tekort komen omdat pappa weg is. En pappa moet zich, ocharm, maar zien te redden met een week ongestoorde nachtrust, geen gehol en gehaast naar de crèche en rustige maaltijden zonder strijd en zonder afwas.
Elke dag bellen we elkaar, al is het maar even en beklagen we elkaar, want we missen elkaar gewoon. We zijn tenslotte niet voor niets een gezin geworden.
Maar het is nog maar even, een paar dagen, en dan nog één nachtje slapen en ik zal zien dat ik morgen wat eerder vertrek zodat ik in elk geval voor de avondspits en -file thuis ben.
Ze hebben achter het raam staan wachten, want ze staan klaar in de deuropening als ik de auto parkeer. De zoon ligt al in bed, maar onze dochter mocht opblijven tot pappa thuiskwam. Nadat ze eerst bijna is platgedrukt tussen haar ouders in, mag ze alleen bij pappa op de arm. Ze kan al zo heerlijk knuffelen, twee zachte handjes op pappa’s stoppelwangen. Wat moest ik eigenlijk daarginds, wat was eigenlijk belangrijker dan die drie thuis?
Een heel huwelijk lang ben ik nauwelijks één nachtje van huis geweest en nu laat ik ze maar liefst een week alleen.
Onze dochter begrijpt niet precies wat pappa mankeert. Traantjes kent ze van als je pijn hebt, of boos bent, maar we zijn nu toch weer allemaal bij elkaar?
Toch moet ze met twee kleine vuistjes in haar ogen wrijven. Prikt het soms ook bij haar? Ze hoeft in elk geval nog lang niet naar bed.
APPELTJE
‘Ik wil appeltje.’ Onze dochter is nog steeds geen fan van eten maar een verantwoord tussendoortje is aan haar wel besteed.
Ze mag ook best een appeltje; dat is goed en gezond en het is een kleine moeite om het even voor haar te schillen. Bovendien kan haar broer ook wel wat vitamientjes gebruiken, want die is achter haar aan komen kruipen, zoals altijd wanneer hij het idee heeft dat er wat te halen valt.
Maar het wordt tijd, vinden wij, om het woord ‘asjeblieft’ eens door te nemen. Net als ‘handje voor de mond als je moet hoesten’ en die zindelijkheidstraining waar we nog steeds op moeten terugkomen. Je moet toch ooit beginnen. Mijn vrouw zegt dat er ergens bij ons in de buurt een gezin woont met kinderen in dezelfde leeftijd als die van ons, die al ‘met twee woorden spreken’. Als dat waar zou zijn, zou dat betekenen dat wij nu al een opvoedkundige achterstand hebben opgelopen.
Bovendien, onze dochter en haar willetje kennende, zullen wij haar het woord eerst een kaar keer moeten presenteren voordat ze genegen zal zijn het in de praktijk toe te passen. Waarbij dan ook nog een belangrijke rol speelt hoe graag ze dat appeltje feitelijk wil hebben.
‘Je moet zeggen: mag ik alsjeblieft een appeltje.’
‘Jaahaa.’ Daar heeft ze nu even geen zin in, ze wil een appeltje.
‘Zeg dan,’ doe ik consequent.
‘Mag ik asjeblieft een appeltje,’ dat wil ze heus wel zeggen, en dat doet ze ook, maar het schiet niet erg op. ‘Geef nou!’
Niet helemaal correct, maar vooruit, ze heeft tenslotte gezegd wat ze moest zeggen. De volgende gelegenheid tot opvoeden zal zich weldra voordoen, ze heeft maar een klein stukje gekregen voor die halfslachtige poging.
En jawel hoor, daar is die volgende gelegenheid al: ‘Ik wil appeltje.’
‘Nee schat, je moet zeggen: mag ik a…,’ help ik haar.
‘a…appeltje?’ gokt ze, quasi niet begrijpend.
‘Nee, alsjeblieft appeltje.’
‘Ja.’
‘Zeg dan.’
‘Alsjeblieft appeltje.’
‘Alsjeblieft schat.’ Ze krijgt een heerlijk stukje want dit keer was het wel echt goed bedoeld.
‘Asjeblieft,’ accepteert ze dankbaar.
‘Dank je wel,’ probeer ik toch nog even te corrigeren.
Trouwhartig en goedgemutst kijkt ze me aan. Ze is even de kluts kwijt:
‘Asjeblieft.’ Maar ze vindt het reuze gezellig, woordjes oefenen met pappa. En het appeltje is heerlijk, en gezond.
Misschien zijn we wel wat te vroeg met onze lessen in welgemanierdheid, we hebben het in elk geval geprobeerd. Aan de andere kant, denk ik, als ik naar mijn zoon kijk die luidkeels zijn aandeel van het appeltje opeist, terwijl hij stevig aan mijn mouw sjort, aan de andere kant kan je niet vroeg genoeg beginnen.
DIERENTUIN
De vader en moeder van Pluck, Pluck zelf natuurlijk en wij met z’n allen zijn naar de dierentuin geweest. Naar de grote dierentuin, bij Pluck in de stad. Nou hebben we zelf ook een dierentuin bij ons in de buurt. Daarvan hebben we voor verloren middagen zelfs een abonnement. Een klein parkje is het maar, waar ze echter een wereld-attractie hebben: de boem-boem-aap. Dat is een oude chagrijnige chimpansee die voortdurend langs de tralies van zijn kooi loopt te ijsberen waarbij hij op een vat drumt: boem-boem. Af en toe staat hij stil, kijkt eens vals naar het publiek en gooit een handje zand naar de mensen. De toeschouwers hebben allemaal een abonnement, dus die weten dat van die aap, maar elke keer is het weer dolle pret en wordt er wel weer iemand geraakt door het zand. Onze dochter vindt dat allemaal schitterend en is nauwelijks voor die kooi weg te slepen. Dus wil een dierentuin in de ogen van mijn dochter iets voorstellen, moeten de apen van goeden huize komen.
De pappa van Pluck voelde die situatie feilloos aan en deed erg zijn best. Hij fungeerde als een soortement reisleider omdat hij en Pluck net deden alsof ze elke week in de dierentuin kwamen.
‘En dan komen we zo bij de krokodillen, he Pluck?’
En dan knikte Pluck van ‘Ja’ maar dan konden mijn dochter en ik heus wel zien dat ze geen flauw idee hadden. En inderdaad, als we dan de hoek omgingen bleken de krokodillen toevallig weer verplaatst.
Maar afgezien van de krokodillen, viel het ons niet echt tegen die grote-stad dierentuin.
We herkenden veel dieren. Bambi, olifant, zebrapaden en pappageiten. Er was een spannende, half-donkere smeermuizengrot.
En er waren heel veel apen. Grote en kleine apen en apen daar tussenin. Sommige apen konden bananen eten, andere klommen in de hoogste boom of in de ingewikkeldste klimrekken. Hier en daar zaten er een paar elkaar te vlooien. Maar geen aap die zich wat gelegen liet liggen aan het publiek, laat staan dat er eentje kon drummen.
Mijn dochter mopperde desondanks niet , maar begon nou toch echt haar vraagtekens te zetten bij die krokodillen. Als je zo’n moeilijk woord zo goed kunt uitspreken wil je er ook iets mee kunnen. En het was haar beloofd, steeds weer achter de volgende bocht. Er waren bijna geen bochten meer.
Op vakantie had ze zich een duidelijk beeld kunnen vormen van ‘de krokodil’. Een knalgroen opblaasgeval in de vorm van zo’n beest bij wijze van luchtbed.
Wat we uiteindelijk, na de allerlaatste bocht vonden, leek daar teleurstellend weinig op: die doodstil liggende vlekken in troebel water, met een bordje ‘krokodil’ ernaast.
Slechts met de grootste moeite en drie rubberen krokodillen uit de souvenirshop kon de pappa van Pluck de situatie en de reputatie van zijn stad redden. Een voor Pluck, een voor mijn dochter en een voor mijn zoon. Elma stak die van haar triomfantelijk in de hoogte. En ze sprak het woord nog maar eens uit: ‘Krokodil’; dat bedoelde ze nou.
SPROOKJES
De sensatie hing nog in de lucht, toen ik ze ging ophalen van de crèche, de spanning was voelbaar. Er was iets gebeurd vandaag en van opwinding kon mijn dochter nauwelijks uit haar woorden komen om het te vertellen.
Ze waren naar het bos geweest, schoot de juf te hulp. Een van de moeders had daar een hele grote paddenstoel gezien en dat waren ze met de hele groep wezen inspecteren. Rood met witte stippen was-ie.
‘Van Repelsteeltje,’ wist mijn dochter. Want dat hadden ze met z’n allen gezongen in een kringetje om die paddenstoel.
‘Ga weg,’ zei ik, ‘wonen er hier kabouters in het bos?’ Ze knikte heftig, zoveel was zeker.
Ik kon het haast niet geloven: ‘Heb je er een gezien dan?’
Nee, dat niet helaas. Ze waren niet thuis; zeker werken.
Blijkbaar heeft ze opeens de leeftijd van verhaaltjes vertellen, van voorlezen. Sommige sprookjes zijn anders dan toen wij jong waren. Zes maanden nadat de film in de bioscoop draaide, komen ze uit op video. De speelgoedwinkels staan vol met allerlei beweegbare plastic figuren die elke week wel een keer op de tv zijn tijdens een van die laat-je-ouders-maar-even-lekker-uitslapen uitzendingen. Pocahontas, PowerRangers, Spiderman. En Pipi Langkous is ook in de herhaling.
Gelukkig blijken de klassiekers zich naast die nieuwlichterij te kunnen handhaven.
De juf van de crèche wist nog van Repelsteeltje en vanavond onder het baden waagt pappa zich aan Roodkapje. En dan blijkt het toch nog tegen te vallen wat er zo is blijven hangen.
Wij doen de musical-versie. Dus eerst een stukje zingen. Van waar Roodkapje henen gaat, zo alleen. In het bos, waar de wilde dieren zijn, waar ze niet bang voor is, gaat ze grootmoeder koekjes brengen. Ook de volgende scene, de dialoog tussen Roodkapje en de wolf, die grootmoeder dan al heeft opgegeten, gaat me goed af. Mijn publiek is ademloos. Vandaar dat ze niet in de gaten lijkt te hebben dat ik aarzel bij het vervolg. Hoe moet het verder als zowel Roodkapje als grootmoeder zijn opgepeuzeld. Ze worden gered, dat is duidelijk, maar door wie ook al weer. De boswachter? De pappa van Roodkapje? Ik hou het op de laatste; pappa’s zijn immers helden.
En hoe gaat dat precies in zijn werk, dat redden? Ik heb wel eens plaatjes gezien van een wolf die aan zijn staart was opgehangen en toen oma en haar kleindochter uitbraakte, maar dat vind ik te dier-onvriendelijk om te vertellen. Het aannemelijkst lijkt mij dat pappa de buik van de wolf met een groot, scherp mes opensnijdt en oma en Roodkapje laat uitstappen, maar dat lijkt me weer veel te bloederig voor het slapengaan.
Het maakt mijn dochter nog niet zo veel uit. Die is al lang blij als uiteindelijk alles goed afloopt. Ze vindt het blijkbaar volkomen acceptabel dat grootmoeder en Roodkapje er ineens weer zijn als pappa de wolf een tik op zijn hoofd heeft gegeven. Zo gaat dat toch, in sprookjes?
Morgen toch even langs bibliotheek of boekwinkel, voor de officiële versie. Hebben ze recht op, hoort bij de opvoeding.
DE VIS IS DOOD
Er schijnt een bleek zonnetje door de ruiten en dat maakt wat soezerig. We gaan zo meteen fietsen of wandelen, ‘de frisse lucht op’.
Maar even is alles nog rustig, ze vechten niet, ze schreeuwen niet, ze zijn aan de duplo of aan het scharrelen.
‘Dahaaag,’ zwaait mijn dochter dan hard en duidelijk en nadrukkelijk haar broer uit. Ze is naast de bank komen staan. Was ik daarop dan toch even weggesukkeld?
We oefenen momenteel dat klikken niet zo leuk is en dat ze niet steeds hoeft te komen zeggen wat haar broer uitspookt. ‘Dat geeft toch niet,’ en ‘dat mag hij gerust’ zeggen we dan en houden onze zoon zelf wat strakker in de gaten. Maar ze neemt toch haar verantwoordelijkheid als oudere zus heel serieus; en daar gaat het haar natuurlijk om bij dat klikken. Dus dan wordt het: ‘Hij maakt iets kapot, maar dat geeft niet he?’
En nu speelt ze het zelfs nog subtieler met: ‘Daag.’
Bij een getrainde vader gaan dan de alarmbellen over. We zijn binnenshuis, dus waar kan hij dan naar toe, zodat zij het nodig vindt hem uit te zwaaien? Hoe ver kan hij komen? Mijn dochter ziet aan mijn gezicht dat ik de hint begrepen heb en gaat vast vooruit naar de trap. Daar staat hij inderdaad halverwege, de bocht iets te scherp genomen, te piepen omdat hij niet verder durft. Het hekje dat er al had moeten zijn, komt op zijn vroegst dit weekeinde. Als ik wil ingrijpen, maakt hij duidelijk dat dat niet de bedoeling is. Hij wil niet gedragen, hij wil geholpen worden. Hij wil op eigen kracht boven komen. En daar kan ik eigenlijk wel inkomen. Als je het toch met vallen en opstaan wilt leren, zoals onze zoon, dan baart oefening ook kunst, dus wil hij oefenen.
Aan ons, mijn echtgenote, mijn dochter en mijzelf de taak te signaleren en te anticiperen, de hekjes te verzorgen en de verwarmingsbuis te isoleren.
Want vanochtend zaten we nog twee joekels van blaren op een verbrand handje koel te houden met een zakje ijs. Wel een mooie gelegenheid om hem weer eens lekker op schoot te pakken en flink door te knuffelen. Dat komt er met die druktemaker toch al veel te weinig van. Hij laat zich gewoon niet pakken als hij geen zin heeft en het wordt daardoor al snel dollen.
‘De vis is dood, he pappa?’ kwam onze dochter toen nog tussenbeide. Dat is waar. Van de twee vissen, die Samsam heetten, hebben wij er vanochtend een aangetroffen die op zijn rug zwom. Die heeft de lunch niet gehaald. Maar daar hadden we het nu even niet over. Als ze soms jaloers is dat haar broer even bij pappa op schoot zit…
Nee, zo bedoelde ze het helemaal niet. Ze wilde juist aangeven dat groot ongeluk zelden alleen komt. Eerst hadden we dat gedoe met die vis en nu weer dit met die jongen.
‘Maar hij heeft heel erg pijn gedaan.’
DEPRESSIE
Als het maar blijft regenen, en de dagen willen niet langer worden en het is nog steeds te koud voor de tijd van het jaar, dan liggen de depressies voor het oprapen. Mijn gezin gaat er ook onder gebukt. Door een gebrek aan vitaminen en zon zijn we wat hangerig en klagerig, mopperig en jankerig.
‘Een zonnekuur,’ zegt mijn echtgenote, ‘dat is wat wij nodig hebben.’ Ze leest passages voor uit tijdschriften die ik zojuist gelezen heb of die ik zo meteen ga lezen. Dat van die zonnekuur had ik dus ook al gelezen, afgedaan als flauwekul en dat hoefde ik eigenlijk niet nog een keer te horen. Tussen ons in zitten twee kindjes speelgoed uit elkaars handjes te rukken. Maar elk brandje wordt vroegtijdig geblust. We laten niets escaleren.
Een hele rits warme zonsbestemmingen en korte stedenvakanties is de revue gepasseerd. Voor als we tijd en geld zouden hebben om te gaan, voor als we de lange vliegreis zouden aandurven met de kinderen of ze zouden willen uitbesteden bij wie dan ook. We hebben het geld niet, we durven het niet en we willen het niet. We blijven voorlopig nog wel even thuis, van binnen uit kijken naar de beslagen ramen. En soms werken we elkaar een beetje op de zenuwen. Maar daar gaan we inmiddels wel verstandig mee om, als gezin. We nemen afstand. Niet wiebelen, het golft vanzelf.
En dan gooit onze zoon roet in het eten van de vreedzame co-existentie, als het ware.
Midden in een zaterdagnacht zit hij luid gierend rechtop in bed naar lucht te happen. Met een vingertje trekt hij het boordje van zijn pyjama omlaag, hij snakt naar adem. ‘Pseudokroep,’ zegt de dokter van de doktersdienst als hij hem aan de draagbare telefoon heeft gehoord en hij stuurt ons de douche in. Stoom zal verlichting brengen, voorspelt hij slaperig.
Daar zitten we dan eigenlijk, ondanks de schrik, nog even lekker te stomen en te dampen, mijn zoon en ik. We bedaren allebei wat en hij krijgt weer lucht. En ik bedenk dat ik alleen even lekker met hem zit – althans langer dan twee seconden – als hem iets mankeert. Ik geniet desondanks van de troost die ik hem kan geven en hij mag voor één nachtje in het grote bed slapen.
Na drie moeizame nachten zit onze dochter ’s ochtends rood te gloeien in haar bed. Zij heeft natuurlijk recht op haar heel eigen ritueel van ‘och en ach’. Veel op schoot, lekker lang doorhuilen. En, vooruit dan maar, óók in het grote bed.
Tenslotte, we konden er op wachten, slaat mijn echtgenote rillerig de plaid om. Die hobbelt nog een dag door op pure onmisbaarheid maar gaat daarna beslist ook voor de bijl.
Griep over de volle breedte van mijn gezin en dus voel ik eens aan mezelf. In principe nooit te beroerd voor wat zelfbeklag, maar eigenlijk mankeer ik niks. Sterker nog: de we-moeten-wel-door-adrenaline heeft niet alleen de virussen uit mijn lijf verdreven. Ik ben in staat om de fiets te pakken en een netje sinaasappelen te gaan kopen.
De depressie trekt weg over de Noordzee.
BIJNA BOVEN
‘Hij is bijna boven,’ komt mijn dochter opgewekt melden. Wij ouders moeten het klikken niet stimuleren, denk ik, maar we zullen moeten toegeven dat het vaak bijzonder handig is als de een komt vertellen wat de ander uitspookt.
Een beetje in gedachten verzonken grinnik ik haar vriendelijk tegemoet: ‘Tuurlijk meisje’. Want ik raak in eerste instantie nog niet direct gealarmeerd.
Onze zoon kruipt weliswaar steeds vervaarlijker door het huis, maar hij kan nog niet lopen. Wel staan, ‘Een beetje wiebelig, he ventje?’ zou Stampertje zeggen. Dus het is niet erg waarschijnlijk dat hij de trap op kan. Maar als ik toch maar ga kijken voor de zekerheid, zie ik hem niet meteen en dat begint dus wel heel erg naar onraad te rieken. Ik kom nog net op tijd bij de trap om te zien hoe hij op het nippertje de bovenste tree haalt.
Op het bovenportaal aangekomen richt hij zich op en draait hij zich triomfantelijk naar me om, steekt twee knuistjes in de lucht en slaakt een soort oerkreetje. Loei-trots is hij op zichzelf, dat kleine machootje. Onder aan de trap gilt mijn dochter het uit van opwinding en bewondering voor dit huzarenstukje van haar broer. Zelf is ze niet zo heldhaftig, maar ze mag hem graag een beetje opjutten.
Als ik weer een beetje op adem ben en hem goed vast heb, probeer ik hem met veel misbaar en foei-foei uit te leggen dat pappa dit absoluut niet wil hebben en dat hij wel zal begrijpen waarom niet als hij dat kunstje nog eens flikt. Ik zie aan de brede vier-tanden-grijns dat ik geen enkele indruk maak met mijn preek. Hij heeft dolle pret en hij kan me bijna garanderen dat hij het bij de eerste de beste volgende gelegenheid weer zal proberen. Die gelegenheid komt een paar minuten later en deze keer gaat het inderdaad mis. Hij is pas halverwege de trap als zijn zus en ik hem tegelijkertijd betrappen. Hij schrikt van onze schrik en davert met veel kabaal naar beneden. Het klinkt gelukkig weer erger dan het is, maar op zijn voorhoofd ontwikkelt zich al een enorme bult. Later zal het moeilijk zijn een foto van een ongehavende onze zoon te vinden uit deze periode.
Hoe komt het toch dat het hem zo treft, vragen we ons regelmatig af. Hoe kan het gebeuren dat mijn zoon zijn handje flink brandt aan een verwarmingsbuis waar mijn dochter al twee jaar achteloos aan voorbij drentelt? Zorgelijk. Maar erger is misschien nog wel dat de nonchalance op de loer ligt. Met haar eerste schram zijn we twee keer bij de dokter geweest, als hij voor de zoveelste keer de tandjes door zijn lip valt, staan we geroutineerd klaar met een nat washandje.
‘Het is een echte jongen,’ zegt mijn echtgenote dan met nauw verholen trots.
‘Wat issie stout he?’ joelt zijn zus het uit.
‘Een ondernemend tiepje,’ spreken ze op de creche uit ervaring.
Soms denk ik dat ik me als enige afvraag hoe ik deze groot moet krijgen.
DE KAPPER
In mijn herinnering waren de bezoeken aan de kapper vroeger toch niet zo’n evenement als mijn echtgenote er nu van meent te moeten maken met mijn dochter. Omdat noch mijn vader, noch mijn moeder – gode zij lof – de neiging hadden lang zelf te blijven knutselen aan de kapsels van hun kroost, werden wij, neem ik aan, al op jonge leeftijd naar de dorpskapper gestuurd. Ik had dus dezelfde coup als alle andere jongetjes in het dorp. Maar toen ik me daarvan bewust werd, was ‘naar de kapper gaan’ al synoniem voor generatiekloof. In mijn herinnering werd het onderwerp toen al één keer per trimester door mijn vader en mij besproken. Meestal in hetzelfde gesprek als waarin mijn laatste rapport werd behandeld. Mijn rapporten waren niet in orde en mijn haar was te lang, zo kan ik deze traumatische periode misschien het kortst samenvatten. Maar toen ik zo klein was als onze dochter nu, zal mijn vader toch mijn haren hebben geknipt. Ik herinner het me niet, dus veel indruk, positief of negatief, heeft het niet op me gemaakt.
En zo gingen mijn dochter en ik ook om met deze aangelegenheid. Ik knipte gewoon haar haartjes op het moment dat ze in haar ogen hingen, niks bijzonders. De eerste keer de pony een beetje truttig kort en kaarsrecht, maar de volgende keer – afgekeken van een echte kapper – al met hapjes en in laagjes geknipt voor een professioneel resultaat. Het ging steeds een beetje beter, maar van het begin af aan heeft mijn echtgenote mij hierin niet willen steunen. Terwijl we normaal toch een lijn proberen te trekken in de opvoeding, bleven we hier van mening verschillen.
Dus zijn we onlangs, na wat formeel verzet, naar de kapper geweest. Niet naar de dichtstbijzijnde natuurlijk, maar naar ‘de beste’, met z’n allen, ik gepikeerd, zaterdagmorgen.
Op zich best een belevenis, die eerste keer dat mijn dochter naar de kapper gaat, dat wil ik toegeven. Die zit er bij alsof ze zich realiseert dat wie mooi wil zijn pijn moet lijden. En zij lijdt; als de föhn er aan te pas komt, dreigt er zelfs even paniek.
En achteraf moet ik schoorvoetend toegeven dat het meisje in de kapperszaak toch iets geleerd schijnt te hebben op de kappersschool. Dit resultaat was voor mij inderdaad onbereikbaar.
Het probleem is nu dat mijn vrouw er van uit gaat dat met dit succesje een trend is gezet. Het gaat er nog op uitdraaien dat ik de haren van mijn eigen zoon niet zou mogen knippen. Dat uitgerekend in mijn gezin een ongetwijfeld eeuwenoude traditie van vader op zoon wordt afgebroken. Tot nu toe heeft ze het in elk geval tegen weten te houden, terwijl het haar van de jongen al over zijn oren groeit.
Het laatste woord is hierover nog niet gesproken.
DE KNUFFEL
Voor een kind dat alleen de donkere nacht in moet, is er niets belangrijkers dan zijn of haar favoriete knuffel. Voor een gezin op de terugweg uit een exotisch vakantie-oord, dat zich op 10 kilometer hoogte realiseert dat er iets op die verre hotelkamer vergeten is, ook niet.
En al die lieve ooms en tantes die al op kraamvisite met kandidaten voor de felbegeerde functie komen aanzetten, hechten blijkbaar ook nogal waarde aan het verschijnsel.
Onze dochter heeft niet veel haast gemaakt met haar keuze. De hele vensterbank, de radiator van de verwarming en de stoel onder het schemerlampje staan vol pluche. Er is geen hiërarchie in de rangschikking te ontdekken, maar de twee beren die pappa op de kermis heeft geschoten staan het dichtst bij haar bedje. En er zijn er meer met een verhaal. De neushoorn, bijvoorbeeld, heeft ze voor haar verjaardag van Thomas gekregen en die heeft daarvoor een keuze moeten maken uit zijn eigen menagerie. En ze heeft natuurlijk geen twee bankrekeningen, maar wel twee leeuwtjes, omdat iemand van haar bank zich blijkbaar vergist heeft.
Natuurlijk hebben we wel suggesties gedaan naarmate het langer duurde, maar die werden genegeerd. En telkens als wij dachten dat zich een kanshebber had aangediend, verdween die weer uit de belangstelling.
De keuze is uiteindelijk gevallen op een beer. Niet erg verrassend, want ze heeft er een stuk of tien. Aardig is misschien wel dat het de enige berin in het gezelschap is. Dat is overigens niet meer te zien. Bij aankomst in ons huis droeg deze berin een leuk ruiten jurkje, afgezet met kant en daaronder eveneens met kant afgezet ondergoed. Schattig. Nu is ze helemaal bloot en dat is een ontluisterend gezicht. Want waar de jurk en het ondergoed hebben gezeten, heeft deze berin geen pels, maar stof. Alleen de handen en voeten en het hoofd zijn harig, de rest is geëpileerd zullen we maar zeggen. Maar uiterlijk is voor onze dochter niet belangrijk, deze berin is haar favoriet.
Alhoewel… Vannacht slaapt de berin beneden, op de tweede verdieping van de garage die mijn zoon voor Sinterklaas heeft gekregen. Een Lotus Esprit staat op haar buik geparkeerd. Een hardvochtige straf van de dochter ergens voor en zelfs als berin haar excuses maakt – een ideetje van ons omdat we bang zijn dat de berenmoeder anders midden in de nacht op andere gedachten komt – blijft ze beneden. Aan het hoofdeinde van haar bed verdringen zich een uittrekclown, beertje Padddington, een koe en een pinguïn.
En dan blijkt dat we als ouders een heel eind gekomen zijn. We maken ons geen zorgen over de eventuele verlatingsangst die onze dochter ons via haar beer voorspiegelt, haar slecht ontwikkelde gevoel voor solidariteit of haar vermeende emotionele armoede.
We denken dat het gewoon weer goed komt tussen bazinnetje en beer.
STAPPEN
We herinnerden ons nog goed hoe we toch min of meer de schoenenwinkel werden uitgelachen toen we daar voor het eerst met onze dochter kwamen. Die had toen net haar eerste vage loopbeweging gemaakt en wij, uiterst alerte ouders, gingen op schoenen uit. Als ze echt los kon lopen, moesten we maar eens terug komen, werd ons te verstaan gegeven. Met de zoon maakten we dus geen haast. De jongen wekte al vroeg de indruk zelfs geen slofjes aan zijn voetjes te kunnen velen, althans uit de kinderwagen te kieperen. Dus het onderwerp ‘schoen’ kwam pas ter sprake toen hij bij wijze van spreken en vlak daarna ook letterlijk de straat kon oversteken. In de tussentijd hadden we wel al wat stille wenken van de crèche gekregen. Dan kwam hij weer thuis met van die belachelijke meisjesachtige konijnenpantoffeltjes. ‘Ja, hij moet toch iets aan zijn voeten hebben als we naar buitengaan.’ Terwijl hij van ons en van zichzelf gerust op die dikke antislip-sokken naar buiten mag.
Je leert als ouder omgaan met dit soort signalen, maar je went er nooit aan. Je gaat toch denken. En zo word je vanzelf een gewillig slachtoffer van een hele aardige schoenverkoopster die ons routineus naar het duurste paar in de zaak toepraat: ‘voelt u eens hoe buigzaam die zool is.’
Mijn echtgenote voelt, ik voel, mijn zoon trekt een paar schoenen van een stellage en mijn dochter krijgt een ballon van de meneer bij de kassa. Terwijl ik me afvraag of dit nu ook ‘iets aannemen van een vreemde meneer is’, dreigt onze zoon de winkel uit te schommelen. Als dat ook al weer niet mag, zet hij het maar eens op een brullen. Ook daarmee leer je omgaan als ouder, ook in een volle schoenenwinkel op een zaterdagmiddag. Maar dat is op een of ander manier toch niet de juiste sfeer om te informeren of er niet iets minder prijzigs, maar even buigzaams in de zaak te vinden is.
Ze staan hem natuurlijk heel erg parmantig, zijn eerste paar schoenen, maar zelf twijfelt hij nog even. Nadat hij zich de nieuwe stappers welwillend heeft laten aanmeten door de aardige schoenenverkoopster, wordt er geen stap meer verzet.
’s Avonds thuis blijkt onder het eten dat de schoenen heerlijk tegen de kinderstoel schoppen. Dat pleit alvast voor ze. Na het eten wil hij dan ook al wel even erop staan. Meer nog niet, hij geeft gedoseerd toe, in kleine stapjes.
‘Hup naar boven jongetje, in bad,’ zegt mijn echtgenote. En dan vergeet dat jongetje dat hij aan het demonstreren was tegen zijn nieuwe schoenen en dat hij bovendien over het algemeen zogenaamd nog niet begrijpt wat zijn vader en moeder bedoelen. Sterker nog: hij loopt van de keuken naar de trap en hij begrijpt in overdrachtelijke zin dat ‘naar boven’ betekent dat hij die spannende trap op mag.
De eerste stappen in zijn nieuwe schoenen zijn meteen stappen in zijn ontwikkeling. Dat mag wat kosten.
KORT
Vandaag is de dag. Of toch niet? De omstandigheden lijken op het eerste gezicht ideaal. Mijn dierbare echtgenote zal zich niet eerder vertonen dan ergens halverwege de avond. Tegen die tijd liggen onze kinderen gevoed en gewassen en gestreken op bed. Ze slapen dan al en ze zal het licht niet aandoen om ze niet wakker te maken.
Ik hecht eraan om te benadrukken dat stiekem niet de normale gang van zaken is bij ons thuis. Als ik al zo flink ben om mijn echtgenote tegen te spreken, dan doe ik dat ook openlijk en ga ik de discussie aan. Als ik die dan verlies, weten we allebei weer waar we aan toe zijn. Meer dan ooit streven we ernaar de redelijkheid te laten zegevieren. We hebben tegenwoordig immers een voorbeeld te geven. Maar dat terzijde; bij grote aankopen en belangrijke beslissingen zoeken we de consensus. En zeker bij vergaande ingrepen aan de kinderen willen we eensgezind te werk gaan.
Dat ik nu dan toch besluit mijn eigen koers te varen, geeft aan dat het bij mij diep zit, heel diep.
Mijn zoon heeft nu eenmaal niet de schoonheid van zijn zus. Schoonheid in de zin van reinheid. Zij ziet er bijna altijd uit alsof ze net uit bad komt; een spoortje vocht in de buurt van haar neus is een ‘vieze neus’ die onmiddellijk moet worden afgeveegd. Hij heeft zelfs al weer een snottebel als hij net uit bad komt. Als ze waterpokken hebben, krijgt zij een pokje hier en daar en zit hij van top tot teen onder de spatten. Als ze allebei over dezelfde losse stoeptegel struikelen, krijgt zij een onzichtbaar verstuikinkje en hij een fraaie schram midden in zijn gezicht.
Dat geeft allemaal niks, het zal later vast wel bijtrekken en een beetje snot bij een knuffel maakt ons echt niet uit. Een leuke pet of trui maken ook al een heel verschil. Maar als we er zelf nog iets aan kunnen doen, moeten we dat niet laten, vind ik.
De schaar brandt in mijn handen. Het is me strikt verboden, maar de jongen loopt zo langzamerhand voor schoffie; z’n babyhaartjes hangen in z’n ogen. Hij is nu bezig aan zijn tweede boterhammetje. Zometeen moet hij weer ‘ui’, dat wil zeggen uit z’n stoel, en dan is er geen houden en knippen meer aan.
De eerste knip is meteen raak. Ik schiet misschien een tikje uit. Tot mijn verbazing vindt de jongen het allang grappig en dat geeft me moed.
Onder mijn handen speelt zich het klassieke verhaal af van de tafel, de poot die te kort was en de zaag. In ons geval: Mijn zoons babyhaartjes, een knip te kort en een schaar.
Vijftien minuten later is het over. De wolk met haren is gaan liggen. Een beetje beduusd en onzeker grijnzen mijn zoon en ik naar elkaar. Dit is vast wat mamma bedoelde. Hier heeft ze ons nog wel zo voor gewaarschuwd. Dit groeit niet in een week weer aan.
Oei!
RUZIE
Dát zag ik nou toevallig! Terwijl hij quasi achteloos achter zijn zus langs waggelt, geeft mijn zoon ineens een kort maar venijnig rukje aan haar haren. Negen van de tien keer zal het anders zijn, maar dit keer deed gaf zij werkelijk geen aanleiding. Ze zit heel lief op de grond met duplo te spelen. Ondanks het verrassingseffect, reageert ze zeer alert. Als in een reflex geeft ze hem een flinke soejang, zodat hij zijn wankele evenwicht verliest en omver dondert. Omdat haar wraak eigenlijk meer een schrikreactie is, komt de dreun veel te hard aan. Gebrul en gekrijs. In een stortvloed van tranen steekt hij zijn armpjes uit naar pappa voor troost. Veiligheidshalve begint zij ook maar vast wat te snikken, want die rekent op een uitbrander. Maar dit keer heeft pappa nou eens gezien wat er gebeurde en de schellen vallen me meteen van de ogen. Mamma is voorlopig nog niet thuis, de afwas is aan de kant, de krant gelezen en dus is het een uitgelezen moment voor een stukje opvoeding aan de hand van de dagelijkse praktijk. Dat vind ik tenminste en het deert me niet dat ik de enige ben die dat vind.
‘Eigen schuld, dikke bult,’ leg ik mijn zoon uit en ik droog nadrukkelijk eerst dochters tranen en daarna pas die van hem.
‘Jij moet dat zachtjes doen,’ vult mijn dochter aan en ze komt op hem af voor een kleine demonstratie. Hoewel ik het niet zo ver laat komen, schiet hij meteen in zijn verdediging. Dat betekent bij hem dat hij wild met zijn handjes voor zijn gezicht gaat wapperen. Zo weert hij een tissue voor een snotneus af en een onverdachte poging tot een kusje, maar ook agressieve of wraaklustige zusjes. Een effectieve verdedigingsmethode dus, maar ook een primitieve en daardoor misleidend. Mijn zoon schuilt op een gewiekste manier in de luwte die zijn zus voor hem creëert. Omdat zij nooit echt dingen stuk maakte of erg ongehoorzaam was, verwachten we dat van hem ook niet. En als hij het toch doet, denken we dat het wel snel zal overgaan; we verwarren baldadigheid met onbeholpenheid. Als hij gewoon weer eens niet luistert, hebben we de neiging te denken dat hij niet begrijpt wat we van hem willen; we verwarren onwil met onbegrip, stout met stom.
Dat ene rukje aan het haar van zijn zus zal verstrekkende gevolgen hebben voor deze jongen. Voortaan wordt de opvoeding wat consequenter ter hand genomen.
Mijn twee spruiten zoenen op mijn initiatief een vochtige vrede en gaan heelhuids uit elkaar. En is het nou toeval of niet dat hij de mooie toren omgooit die zij zojuist heeft gebouwd. Ik zie dat zij ook aarzelt; hij waggelt en zigzagt altijd zo, dus het kan best per ongeluk zijn. Ze haalt vast diep adem om verbaal flink uit te halen, maar kijkt eerst nog even naar mij, wat ik er van vind. Ik weet het ook niet en haal mijn schouders op. Voor de lieve vrede zullen we deze dan maar weer laten zitten.
Je kunt consequent ook overdrijven.
TREIN
De dochter is van goede wil, maar legt steeds de verkeerde stukken aan en is vervolgens boos als ik dat corrigeer. Maar we doen nou een keer wat pappa wil, want die heeft iets in zijn hoofd gezet. Zoonlief is helemaal niet van goede wil en breekt achter mijn rug, maar buiten bereik, het traject meedogenloos af. Het is onbegonnen werk om in dit gezelschap een beetje leuk spoorlijntje aan te leggen. Als ik de dozen met stukken rails, die hij van alle ooms en tantes gekregen heeft voor zijn verjaardag, goed bestudeerd heb, moet het mogelijk zijn om met behulp van onder meer telefoonboeken een ongelijkvloerse kruising te maken; en dat staat niet in de gebruiksaanwijzing. Even doorwerken en puzzelen dus als ze in bed liggen.
Aanvankelijk slaag ik in mijn opzet. Mijn zoon is na zijn middagdutje zo geïmponeerd door mijn constructie dat hij helemaal vergeet dat die eigenlijk per omgaande afgebroken moet worden. Zo kunnen zijn zus en ik bijna een uur lang allerlei lollige treinladingen over het ongewone traject laten rijden. Dan botst een rechtopstaande conducteur met zijn hoofd tegen een te laag gebouwd viaduct en veroorzaakt daarmee een kleine ravage. Dat is voor het jongetje het sein tot sloop. In een oogwenk is de schade onherstelbaar.
Misschien ook wat vroeg voor een eerste verjaardag, een trein? En ook wat erg rollenpatroonbevestigend? Het zal wel, maar het is naar mijn idee toch nog vrij onschuldig. Het kan erger: ik heb ik mijn vriendenkring een vader die eerst in de sportzaak de kleinste maat voetbalkicksen aanschafte en daarna zijn zoon pas bij de burgerlijke stand aangaf. Eerlijkheidshalve moet ik dan ook weer toegeven dat de zwart-witte echt lederen wedstrijdbal ook al voor onze zoon klaarligt. Die was – echt waar – al gekocht voordat we hoorden dat hij door kinderen in verre landen onder erbarmelijke omstandigheden werd gefabriceerd.
Maar als hij later een stijve hark blijkt te zijn, die liever gedichten schrijft en achter de meiden aanholt dan in korte broek achter een bal, dan zal ik dat vast en zeker respecteren. En wat zegt dat nou helemaal, zo’n trein? De cardioloog had er een toen hij een klein jongetje was, net zoals de cargadoor. Mijn zoon zijn vader heeft er overigens nooit een gehad, maar dat doet hier waarschijnlijk niet ter zake. En er zijn toch al sinds jaar en dag vrouwelijke treinmachinisten. De zoon en ik geloven sowieso niet in mannen- of vrouwenberoepen; dat is niet meer van onze tijd. Kinderverzorger of stratenmaker, de jongen moet gaan doen waar hij zijn hart en talenten in kwijt kan.
Maar ik ga dit mannetje natuurlijk geen levensechte plaspop geven voor zijn verjaardag. En ik zie zijn peetoom nou ook niet direct op zoek gaan naar een leuk bijpassend jurkje. Gelet op de manier waarop hij zijn trein behandelt, zouden pop en jurkje overigens een kort leven beschoren zijn.
Natuurlijk zou alles anders zijn, als hij er zelf om zou vragen.
Maar dat heeft pappa van deze kerel nog niet gehoord, hè vent?
DAGJE VRIJ
‘De jongen is ziek, er moet iets geregeld worden,’ belt mijn echtgenote naar de zaak. De crèche heeft de dichtstbijzijnde ouder opgeroepen en dat is zij. Dat hij verhoging heeft en dus opgehaald moet worden
‘Onmogelijk,’ zeg ik maar vast, terwijl ik ondertussen naar mijn agenda graaf onder de stapels papieren op mijn bureau. Want ik weet dat de volgende vraag zal beginnen met: ‘Zou jij…?’ Ik weet dat ze de oppas dan al gebeld heeft en dat de buurvrouw op visite is bij haar dochter of zoiets. Crèches zijn geweldige instellingen voor werkende ouders van gezonde kinderen. Ouders van zieke kinderen hebben een probleem extra. Ook al wordt een virus op de crèche opgelopen, het mag er niet worden uitgeziekt.
‘Hoe ziek is het jongetje eigenlijk?, laten we het daar eerst eens over hebben.
‘Dat valt wel mee, tandjes denk ik, of een verkoudheid.’ Gelukkig dan maar.
‘Kun jij niet…?’
‘Echt onmogelijk. Ik heb ternauwernood vanmiddag vrij kunnen krijgen.’
We wegen elkaars ‘onmogelijken’ even, terwijl ik in mijn agenda blader. Ik kan met wat moeite enkele afspraken verzetten, kan wat schuiven met vrije dagen en heb bovendien een baas met twee dochters die net iets ouder zijn dan die van ons. Haar agenda biedt ruimte voor overmorgen, dan is het alweer weekend en daarna zien we wel verder.
Geregeld! Weer een crisis bedwongen. Soms is het improviseren.
‘En dat gaat ons al met al best goed af,’ besluit ik blijmoedig in de avondspits naar huis. Op de achterbank een tas met dossiers. De baas mag niet mopperen en toch kan mijn gezin op me rekenen. Het is de laatste tijd weer regelmatig laat geworden, ondanks de goede voornemens. Ze lagen vaak al gewassen en gestreken op bed tegen de tijd dat pappa thuiskwam. Ondanks de aanleiding verheug ik me op een dagje thuis, alleen met mijn zoon. De tevredenheid glimt van mijn gezicht, zie ik in de achteruitkijkspiegel.
Al bij de voordeur hoor ik dat de zieke blijkbaar weer aan de beterende hand is. Druk wijzend en gebarend, kirrend en ‘kletsend’ hobbelt hij achter zijn moeder aan. Als hij in de gaten heeft dat zijn vader thuis is, verlegt hij gillend van de pret zijn koers.
‘Je ziet het,’ zegt mijn vrouw veelbetekenend, ‘schoolziek’. Bij het avondeten blijkt dat er aan de eetlust ook niets schort en we besluiten het morgenochtend even aan te zien. Als het zo gaat als het nu gaat, kan hij gewoon ‘naar school’ en hoef ik niet thuis te blijven.
‘Maar ik heb nu een vrije dag genomen,’ probeer ik ons dagje nog te redden.
‘Die hou je dan te goed voor een ernstiger gelegenheid,’ beslist mijn echtgenote namens mijn werkgever en daarmee is de kous af.
‘We hadden niet op je gerekend,’ klinkt het op de zaak, ‘ sorry van de rommel op je bureau. Alles goed met je zoon?’
Alles is goed. Maar ik had best een dagje op hem willen passen.
EVEN NIET
Ik zal de eerste zijn om toe te geven dat ik vanochtend niet echt met m’n allerbeste been uit bed ben gestapt, maar ik krijg ook van niemand in dit huis maar een greintje medeleven. Ik begrijp heus wel dat het niet meevalt om in deze tijd baby of peuter te zijn. Elk zichzelf respecterend virus weet jou te vinden, groeien gaat van oei, je kiezen breken door en niemand begrijpt je. Of ze begrijpen je wel, maar nemen je niet serieus. Maar probeer je eens in te denken in de situatie van jullie vader. Die heeft het warempel toch ook niet makkelijk. Voor de kost zorgen en de zorg dragen van een heel gezin, weliswaar samen met mamma, maar toch. Zojuist is de lekker dikke zaterdagkrant op de deurmat gevallen, maar de kans is groot dat die aan het eind van dit weekend ongelezen bij het oud papier terecht komt.
Mamma is naar de kapper….
En nu is het afgelopen. Niet meer aan haar haren trekken en niet meer hem duwen. Niet steeds met hetzelfde willen spelen als de ander. Geen likkoekjes meer of lange vingers en niemand krijgt meer limonade. Het moet zo langzamerhand klotsen in jullie buiken. Niet meer schreeuwen en nu onmiddellijk ophouden met huilen. Niet aan het tafellaken trekken.
‘Nou is pappa het goed zat,’ legt mijn dochter haar broer nog maar eens voor alle zekerheid uit.
Daar trap ik dit keer dus niet in. Normaal wil ik een leuk geintje best de situatie laten redden, en natuurlijk ben ik gevoelig voor ‘schattig’, maar nu ben ik het even goed zat.
‘Precies, maar dat geldt net zo goed voor jou, jongedame. Jij gaat hier lief met duplo zitten spelen en je broer komt bij pappa op schoot boekje lezen.’
‘Nee, ik wil bij pappa op schoot.’
‘Pas op, jij.’
Gelukkig weten die van ons nog steeds niet waarvoor ze dan wel zouden moeten oppassen, maar het eerste opvoedkundig verantwoorde pak voor de broek gaat nu zeer binnenkort uitgedeeld worden. Die dreiging begrijpen ze maar al te goed en er ontstaat dus een soort van gewapende vrede. Een geladen stilte die bij het minste of geringste tot ontlading zal komen.
Maar de ervaring heeft geleerd dat het ook kan werken. Als ik ze nu even uit elkaar kan houden en ik blijf zelf op de achtergrond, heb je een grote kans dat ze zo meteen leuk met elkaar aan het spelen zijn.
Misschien heel even een klein stukje krant…
De voordeur. Daar is mamma al. Een en al net -terug-van-de-kapper-welriekendheid. En ze heeft ook nog eens voor iedereen een aardigheidje meegenomen uit de stad.
Ik ben het met mijn dochter eens dat het moeilijk is om dan nog chagrijnig te blijven. Maar dat overdreven geknuffel en al die kusjes die mamma krijgt, steken toch een beetje. Ik ben vandaag niet verder gekomen dan een wapenstilstand.
‘Daar doe je het toch allemaal voor,’ laat mijn vrouw het zich welgevallen.
‘Misschien wel,’ geef ik schoorvoetend toe.
IN BAD
Er zijn van die verhalen van vroeger waar je eigenlijk niet meer mee kunt aankomen. Je hoort wel eens een voetballer, na een opzienbare transfer: ‘Wij hadden het vroeger thuis niet zo breed.’ Betekent dat een zwart-wit televisie in plaats van kleur, denk ik dan. Wij hadden vroeger helemaal geen televisie en we moesten onze tweedehands Morris Minor vaak aanduwen als we zondags een tochtje gingen maken. Maar we hadden het breed genoeg. Voor mijn moeder was het een bewijs van de vooruitgang dat ze in haar huwelijk niet één dag geldzorgen kende. Dat we op zaterdag allemaal achter elkaar in de keuken in het zinken teiltje in bad gingen, zegt niks over onze welstand. Dat daarbij het water hooguit twee keer ververst werd, zegt ook niets over ons milieubewustzijn, dat ging toen gewoon zo. Het zegt natuurlijk wel wat over onze leeftijd, net als dat kolengestookte fornuis in onze keuken, waar we ons met onze natte haartjes aan droogden. Al snel kregen wij ook een douche en centrale verwarming, in plaats van teiltje en kolenkachel. En rode pillen uit een glazen flesje in plaats van de lepel levertraan voor de weerstand en het dropje erna voor de vieze smaak.
Ik sta wat te mijmeren op vrijdagavond badavond. Mijn gezin zit in bad en ik wacht met de warme handdoeken totdat ze er uitkomen. Dan is het vlot afdrogen, nog een Danoontje en dan naar bed, of – in het geval van mijn echtgenote – wegdoezelen op de bank.
Voor de goede orde: ze zitten in drie baden; de kinderen elk in hun eigen badje. De zoon hoog, dwars over de wastafels onder de spiegel waarmee hij veel plezier heeft. Dat hebben we overgehouden uit hun babytijd; stop eruit en het water loopt zo weg. De dochter laag omdat ze sinds kort hoogtevrees heeft, vlak naast het grote bad, waar mamma inzit; kunnen ze elkaars rug wassen. Natuurlijk was het veel makkelijker om ze allemaal in hetzelfde bad te doen. Milieuvriendelijker ook, maar dat is helaas niet mogelijk. De jongen bijvoorbeeld, ooit toch een veelbelovend zwemmer, zal met geen geweld in het grote bad stappen. Zijn zus wil alleen in het grote bad als mamma haar vasthoudt, maar die wil weer dat het water warmer is. Zij moet alles wat hij ook moet en daarom baden ze tegelijkertijd, elk in hun eigen badje. Behalve voor de gezelligheid zit mijn vrouw daar dan ook nog bij om ze aan het idee van groot bad te laten wennen; je weet maar nooit voor later.
Wat zullen ze later zeggen over hun jeugd?
‘Wij hadden het vroeger zo breed, wij konden met zijn drieën tegelijk baden. Water had je toen nog genoeg.’
Genoeg getreuzeld. ‘Uit met de pret,’ besluit ik. ‘Afdrogen, haartjes kammen, een lepel levertraan en dan naar bed.’
Drie keer onbegrip.
‘…eh… een Danoontje en dan naar bed.’
PRATEN
Wij zijn geen ouders van ’tatata’ en ‘kroeliekroeliekroelie’. We hebben van meet af aan duidelijke taal tegen onze kinderen gesproken. Vanaf het moment dat we voor het eerste het echte stemmetje van onze dochter dachten te herkennen in een baby-kreetje, hebben we verlangd naar de dag dat ze kon praten. Natuurlijk verlangen we inmiddels wel eens naar het moment dat ze leert zwijgen, maar dat terzijde. Ze was niet speciaal vlot met praten en toen ze eenmaal begon, begrepen we ook waarom: ze heeft gewacht totdat ze hele zinnen kon zeggen. Nog steeds kan ze wat verlegen zwijgen als mensen in de winkel haar op een iets te kinderachtige toon aanspreken; ze weet niet hoe ze daarop moet reageren. Alleen af en toe ’s avonds als ze naar bed moet, doen we alsof ze een klein baby’tje is, inclusief ’tatata’. Ze mag ons ook graag corrigeren. ‘Pokkehandtas’ moet natuurlijk ‘Pocahontas’ zijn en ‘Zenuwstraat’ is volgens haar ‘Sesamstraat’.
Ooit dacht ik dat je met ze zou kunnen praten zodra ze kunnen praten, maar zo werkt het niet. Als ik met haar overleg dat de zeurderige huilbui heel vervelend is en dat ze daar nou eens mee moet ophouden, dan begrijpt ze dat donders goed, maar daarmee is het dan nog niet afgelopen. Ze kan nu alleen uitleggen hoe dat komt:’ Dat heb ik zojuist al geprobeerd.’ ‘En?’ ‘Het ging niet.’
Het leuke van praten is dat het de etalage van denken is. Soms hóór je haar denken. ‘Ik heb een speen. Ik heb twee spenen. Waar is mijn andere speen?’
Ook een goed, maar ingewikkeld onderwerp voor een gesprek is het verschil tussen jongens en meisjes. Omdat wij van elke soort één hebben, is het onderwerp bij ons al vroeg ter sprake gekomen. In de badkamer konden wij er van het begin af aan duidelijk over zijn. Ze kent het onderscheid en dat blijkt als we roepen: ‘Jongens, naar boven!’ ‘Niet jongens, ik heet een meissie.’ Dankzij het verschil kan mijn zoon papa’s allerliefste vriendje zijn en mijn dochter tegelijkertijd papa’s allerliefste vriendinnetje. Alleen de favoriete knuffel-beer zaait verwarring. Daarvan weet ze eigenlijk wel dat het een meisje is, maar omdat ze het jurkje en de kanten onderbroek al in een vroeg stadium uitgetrokken heeft en de blote beer niet echt duidelijk is vormgegeven, twijfelt ze: ‘Hij is mijn vriendinnetje.’
Met boterhamvlokken daarentegen is het allemaal weer heel duidelijk. Je hebt blauwe en rode vlokken, melk en puur chocolade, denk ik. Jongens- en meisjesvlokken dus.
Natuurlijk wordt ze ook opgevoed door invloeden van buitenaf. Met name de crèche komt nogal eens door. Zoals vanmiddag aan tafel. De boterhammen met pindakaas hebben mijn zoon goed gesmaakt en dat laat hij even duidelijk horen.
‘Niets gebroken, jongen?,’ probeer ik leuk.
‘Wat was dat manneke, een boertje?,’ schiet mijn echtgenote in de lach.
Zonder op te kijken van haar duplo-boerderij, met varkens, koeien, een paardje en inderdaad, kippen, doet onze dochter ook een duit in het zakje: ‘Boer wat zeg je van mijn kippen?’
TWEE KABOUTERTJES
Onze zoon zit wat je zou kunnen noemen ergens tussen tafellakentje en servetje. Hij is geen baby meer en hij is ook nog geen echte peuter. Op de crèche zit hij nog gewoon bij de kleintjes, de Pollekes, maar hij is een halve kop groter dan bijvoorbeeld Anniek, zijn vriendin-in-het-kattekwaad. Van mijn eigen vader weet ik dat er maar twee perioden in het leven van je zoon zijn, waarvan je ongestoord en betrekkelijk zorgeloos kunt genieten, dat is de baby-tijd en de tijd dat hij het huis uitgaat en alles zo’n beetje op z’n pootjes terecht lijkt te komen. Daartussenin krijg je, in mijn vader en mijn geval tenminste, te maken met de puberteit. Bij mij was dat een regelrechte ramp en wat onze zoon betreft, moeten wij nu reeds het ergste vrezen.
‘Maar,’ houdt mijn echtgenote mij voor, ‘wij moeten onszelf niet projecteren op onze kinderen.’ Dat klopt, voordat bij ons beide de puberteit in alle hevigheid losbarstte, golden wij allebei als uitgesproken brave kinderen.
‘Misschien gaat het bij onze hem andersom,’ spreek ik ons moed in. ‘Als we dit overleven, krijgen we de lieve, makkelijke jongen die we ons wensen.’
‘Ik hoef ook niet zo’n doetje,’ zegt zij, midden in een worsteling om zijn jas aan, sjaal om en muts op te doen.
De jongen háát die muts, net als ik. Het is een stomme muts. ‘Hij is twee kaboutertjes geworden,’ joelde zijn zus toen hij die muts voor het eerst op kreeg. Ze kan het al helemaal zo precies zeggen! Inderdaad heeft de muts twee punten, met één balletje per punt. Leuk voor een baby, kinderachtig voor een peuter. Zelfs op de crèche, waar ze toch echt wel wat gewend zijn, schoten ze in de lach toen ze hem er voor het eerst er mee zagen. Hij gaat helemaal over de oren en kan onder de kin worden vastgeknoopt. Overal waar we komen hebben ze commentaar op die muts. Volgend jaar zal hij niet meer passen, mag ik hopen.
‘Met die muts kweek je een doetje,’ zeur ik nog even door. ‘Je bezorgt die jongen in elk geval een jeugdtrauma.’ Ik kan me zo twee of drie verkeerde mutsen herinneren uit mijn eigen onverwerkte verleden. ‘Of anders zijn vader wel.’ Waar komen die generatieconflicten eigenlijk vandaan?
‘De jongen krijgt in elk geval geen oorontsteking,’ mijn echtgenote is onverbiddelijk als het om gezondheid gaat. ‘En jij doet ook je muts op.’ Als de dochter soms dacht de dans te ontsnappen.
‘Wij zijn drie kabouters,’ probeert die het ijs te breken. Ze kan al een beetje tellen!
‘Vier,’ probeert mijn echtgenote jolig te doen en trekt ook haar eigen ijsmuts over de oren.
‘Geintje,’ corrigeert ze haastig als ze ziet dat ik mijn jas weer uittrek. Er zijn grenzen, zó ga ik niet over straat.
‘Weet je wat, we kijken het even aan en dan mogen de mutsen morgen thuisblijven.’
Deze heb ik bijna gewonnen voor mijn zoon.
KWADRAAT
‘Je hebt eigenwijs en je hebt eigenwijs in het kwadraat,’ zei mijn opa altijd en dat laatste hebben wij, mijn dochter en ik. Een van de weinige zekerheden waaraan wij ons vastklampen in dit onzekere bestaan is dat wij zelf vrijwel altijd gelijk hebben. Op zichzelf is dat nog niet zo’n probleem, maar daar komt nog bij dat mijn dochter en ik bovendien de neiging hebben vol te houden dat we gelijk hebben als we dat helemaal niet hebben. We hebben dat allebei, ik heb het al jaren en zij heeft het van mij, waarschijnlijk.
‘Je hebt het of je hebt het niet,’ zei mijn oma dan altijd, omdat opa het altijd over haar had met zijn spreuk.
Wij hebben er in elk geval mee leren leven, al levert het bij ons thuis vanzelf nogal eens wat gekrakeel op.
Zoals op een ochtend van de week, onder het aankleden. Zij amper wakker, ik nog half bewusteloos, allebei navenant een beetje chagrijnig. Ze heeft nieuwe sokken en dat is gunstig, maar die zitten nog aan elkaar vast en dat is weer ongunstig. Het is balanceren op het randje, zo ’s ochtends. En meestal doe ik daar niet aan mee. Niet eens zozeer omdat ik geacht word de verstandigste te zijn, maar omdat ik weet dat ik me daar zelf mee straf. Als puntje bij paaltje komt, blijkt zij meestal meer uithoudingsvermogen te hebben om de strijd op het scherpst van de snede uit te vechten.
Meestal begin ik er dus niet aan, maar vandaag is iets in mij er helemaal klaar voor.
‘Kijk eens wat een mooie sokken, schat.’ Warempel er kan een grijnsje af.
‘Dat is Donald Duck,’ wijst ze op de stripfiguur, die in de sokjes is ingeweven.
En daar gaat het al mis. Wat begint als een gezellig vader-dochter-babbeltje, ontspoort al onmiddellijk en dreigt uit te lopen op een regelrecht conflict. Want dit is Donald Duck niet, dit is Daffy Duck, zoveel verstand heb ik ook nog wel van strips.
‘Nee schat,’ zeg ik dus, de verstandigste of niet, ‘dit is Dàffy Duck.’ Ik snap dat het verwarrend is, die eenden, maar Walt Disney zou zich in zijn graf omdraaien.
‘Nee, is niet Daffy Duck, is Donald Duck,’ meteen al op hoge toon.
‘Nee schat…,’ corrigeer ik, beter wetend, kalm.
‘Nee, nee, nee. Mamma!’
Dat is flauw, mamma er bij roepen. Zo kan je elke discussie winnen.
‘Ophouden jullie, daar heb ik geen zin in,’ komt mijn vrouw inderdaad tussenbeide. Ze spreekt ons allebei aan, maar de verwijtende blikken zijn duidelijk op mij gericht. Ik moet beter weten, ik ben een volwassen vent.
‘Is Donald Duck hè mamma?’ probeert mijn dochter nog steeds haar gelijk te halen.
‘Ja hoor schat, hele mooie sokken, heeft mamma voor jouw op de markt gekocht,’ gooit mijn verstandige echtgenote het over een andere boeg.
‘Ja,’ beaam ik volmondig om de wapenstilstand te bekrachtigen, ‘hele mooie sokken…, van de markt…, heeft mamma voor jou meegebracht….’
‘Je begint niet opnieuw hè, grote lummel,’ waarschuwt mijn vrouw.
…met Daffy Duck erop.’
UITGENODIGD
‘Gelukkig dat je weer thuis bent, mamma,’ fleemt mijn dochter met mijn echtgenote. Die is even de deur uit geweest voor een klein boodschapje en ploft neer op de bank. Het kopje thee is al ingeschonken en pappa heeft de kinderen intussen droog gehouden. Dus waarom mamma nou als een heldin moet worden binnengehaald, terwijl ze nauwelijks vijf minuten buiten de deur was? Zo hard regende het nou ook weer niet. Mijn vrouw begroet haar dochter alsof ze het kind door een langdurig verblijf in het buitenland uit het oog had verloren en op deze gedenkwaardige dag voor het eerst in jaren weer in de armen kan sluiten. Mijn zoon en ik kijken elkaar eens aan en halen onze schouders op en gaan maar door waar we mee bezig zijn, hij was iets aan het afbreken, ik las de krant. We hebben ook een soort kus gehad, als dat die naam mag hebben, terwijl we toch ook de hele dag lief zijn geweest.
Ze kruipen bij elkaar op de bank en hebben het meteen gezellig, met niets. Meiden onder elkaar. Gesprekken die nergens over gaan. ‘We gaan op vakantie en nemen mee…’ Het duurt nog een paar weken voordat we echt op vakantie gaan, maar die twee hebben al zoveel voorpret gehad, dat het alleen maar tegen kan vallen. Over de kleren die ze meenemen als het mooi weer is en wat als het weer tegenvalt. Wij gaan er gewoon van uit dat het zal regenen en hebben onze paraplu’s bij wijze van spreken al ingepakt. Of ze maken elkaar en onze zoon gek met allerlei lekkere dingen die ze ginds gaan eten, terwijl die arme jongen nul op rekest krijgt als hij alleen maar om een meergranenkoekje vraagt.
En nu hebben ze het opeens over haar verjaardag die, als alles goed gaat, over bijna een half jaar zeer uitbundig gevierd gaat worden. Zij gaat dan op een stoeltje staan en zing luidkeels ‘lang zal ze leven,’ tot en met het ‘hiep, hiep, hoera’ . Dan gaat ze mamma stilletjes vertellen wat ze allemaal voor cadeautjes wil. De laatste tijd hebben ze het dan steeds vaker over wie ze allemaal wel en niet uitnodigen. En als we wat beter luisteren, begrijpen we ook waarom. Ze wil eigenlijk niemand uitnodigen, twijfelt zelfs of haar broer wel een stukje van de hele grote taart krijgt, maar wil wel heel veel cadeautjes. Mamma vindt dat toch tenminste de twee oma’s uitgenodigd dienen te worden.
‘Als je nou eens uitnodigt, op wiens verjaardag je zelf geweest bent,’ oppert ze tegen mijn dochter en ze helpt een beetje: ‘Daan bijvoorbeeld’. Daar moet ze even over nadenken, maar dan vindt ze het ook een goed idee. Daan mag dan inderdaad komen en andere Daan, van de crèche. En allebei de oma’s natuurlijk en eens even kijken, wie nog meer? Plotseling zie je dat het haar te binnen schiet:: ‘Sinterklaas natuurlijk.’ Dat klopt, daar is ze op het verjaardagsfeest geweest, samen met mamma; heeft ze nog peperkoek gegeten en marsepein.
Maar zou die wel kunnen, eind juni?
TEGENSLAG
Dat hadden we al verwacht en voorspeld, dat we er op terug zouden moeten komen. Uit de praktijkverhalen van anderen en uit de theorieboeken voor ouders hadden we al begrepen dat het een hele klus zou worden, en nu we het allemaal zelf meemaken valt het ons inderdaad niet mee. We kunnen ons er niet aan onttrekken. In het begin hadden we nog zo iets van ‘dat regelen ze op de crèche vanzelf’, maar zo werkt dat niet. We nemen nu onze verantwoordelijkheid en inmiddels zijn we volop betrokken, of we wilden of niet. Zindelijkheidstraining. Aflevering Twee. Wat ons betreft zit er wat weinig schot in de zaak, maar we mogen niks forceren. We moeten ons enthousiasme vooral niet overdrijven. Nu al kan onze dochter ons wat achterdochtig aankijken als we het bleke plasje in het potje eendrachtig toejuichen en in optocht naar de wc brengen, waar we het dan ritueel doortrekken. Onze zoon er gewoon achteraan: geen idee waar het over gaat, maar altijd present als er wat te keten valt. Aan de dochter ligt het ook niet, die doet ons dat pleziertje graag. Ze geniet van de show en de aandacht en neemt bij voorkeur midden in de kamer pontificaal voor de televisie plaats. Maar met evenveel gemak en plezier gaat het nog in de luier. Het is ook moeilijk, denk ik, als je zoveel tegelijk moet leren en onthouden. Als je eigenlijk nog niet eens het verschil tussen poepen en plassen precies kent. En het valt al helemaal niet me als je moe bent en even niet oplet. Of je broertje probeert steeds de pot onder je uit te trekken als je net je best aan het doen bent.
In deze omstandigheden zit natuurlijk niemand te wachten op wat er gebeurd is. Het kind is op de crèche in de wc gezakt en ze kon er niet meer uit. Iemand had vergeten de bril omlaag te doen. ‘We waren wel erg geschrokken, maar moesten toch ook wel lachen,’ geven ze op de crèche ruiterlijk toe. Ze zal het nooit mogen weten, ze zal diep gekrenkt zijn in haar waardigheid, maar dat kunnen we ons nog wel levendig voorstellen. Laten we toch vooral niet alles al te serieus nemen. Veel te snel zijn dit alleen nog maar dierbare herinneringen.
We zullen de verantwoordelijke voor het incident dan ook niet te hard vallen, degene die vergeten is de bril omlaag te doen. Natuurlijk hebben we het een en ander wel uitgezocht. We weten dat het een hij is en een goede vriend van onze Elma en zijn naam is bij de redactie bekend. Maar we moeten natuurlijk wel allemaal bij de les blijven. Dit mag niet nog eens gebeuren. Deze tegenslag verkeert makkelijk in een terugslag; kunnen we opnieuw beginnen.
De volgende dag blijkt gelukkig dat de schade van het ongeluk beperkt blijft. Elma heeft onbekommerd weer plaatsgenomen. Zonder resultaat weliswaar, maar het ging om het gebaar, om het willen.
We denken dat we nu ergens halverwege zijn.
GELIJK SPEL
Mijn zoon en ik zijn boos. En we zeggen elkaar op luide toon de waarheid. ‘Ik ben het goed zat, ‘ leg ik hem op de hurken uit, om meer indruk te maken. Op voorhand steek ik alvast een waarschuwende vinger op richting zijn zus. Dit is haar favoriete herhaalzin, maar nu moet ze er zich even niet mee bemoeien. Sensatiebelust als ze is, blijft ze wel een beetje in de buurt. Ze gaat dit van het begin tot het eind, van voor tot achter helemaal meemaken. ‘Ga jij maar ergens spelen,’ stuur ik haar weg, ik moet mij nu op mijn zoon concentreren. Mokkend trekt ze zich een metertje terug. Zo vaak wordt er bij ons per slot van rekening niet opgevoed. Daar zit hem natuurlijk ook de kneep, schiet het door me heen, we zijn te zachtmoedig voor deze kinderen, te begrijpend. We begrijpen ze nog eens voor galg en rad.
Zoals vanmiddag. Als het te lang stil blijft, ga ik maar eens kijken in de keuken. Om onverklaarbare reden blijkt het taartje dat toch keurig was weggezet, opeens op de grond te liggen. Op twee chocola-met-slagroom toeten prijkt een betrapte grijns. En dan kan ik me voorstellen dat ze eerst even lekker proeven voordat ze me komen vertellen dat de taart per ongeluk door onze zoon is gevallen. Helemaal fout! Ik moet me niks kunnen voorstellen. Ze verdienen een fikse uitbrander, allebei, doet er niet toe wie het gedaan heeft. Liefst eigenlijk een pak voor de broek. Zonder eten naar bed. Een week lang geen Pocahontas, Bambi of Alice in Wonderland. Maar ik begrijp en mopper een beetje voor de sier, dan grinniken we samen wat en daarna gaan we gewoon over tot de orde van de dag. Pluk ik de jongen net op tijd uit de voorraadkast, waar hij altijd feilloos de aangebroken pakken weet te vinden. Ontfutsel ik hem de enige twee pandeksels die nog een handvat hebben van het tegen elkaar klengen. Vouw en stapel ik voor de zoveelste keer de theedoeken uit de lage keukenkastjes. Volg ik hem en het spoor limonade uit zijn tuitbekertje met een vaatdoekje. ‘Kijk nou een beetje uit,’ roep ik hem na. Hij hoort me, blijft staan, doet veiligheidshalve een stapje achteruit, steekt het tuitbekertje vooruit en draait het triomfantelijk ondersteboven en trekt daarbij de grijns waarmee hij veel te vaak wegkomt. Deze keer dus niet! Maar in tegenstelling tot zijn zus, die je volledig in tranen kunt krijgen door één wenkbrauw op te trekken, is hij niet te imponeren door een uitbrander. Zelfs een heuse tik op de vingers doet hem niks. Vooruit, naar bed dan maar! Terwijl ik aanstalten maak om het licht uit te doen staat hij nog steeds luidkeels terug te schelden.
‘Is het nu afgelopen?…’ Ik draai me om en kom terug naar zijn bedje. Als door de bliksem getroffen laat Simon zich in een vloeiende beweging van proteststand in slaaphouding vallen: kont omhoog, oogjes dicht.
Die geeft zich dus over. Alhoewel…Als ik zijn handje en de speen voor z’n mond wegtrek, zie ik weer die grijns.
We houden het maar op een gelijk spel.
BERENPOPPENHUIS
Had ik al verteld dat het berenpoppenhuis uit de Margriet af was? Nou, het is af! Helemaal op eigen kracht, zonder hulp van buitenaf, geschilderd, geschroefd en in elkaar gezet. Alleen het gedeelte waar mijn echtgenote voor zou zorgen, de kleertjes voor de poppen, is uitbesteed. Daar had ze al snel een handige vriendin voor gevonden. Daarentegen heeft ze mij wel erg en voortdurend gestimuleerd in het overige werk. Alles is zorgvuldig geschuurd en in de verf gezet, met slechts hier en daar een druipertje of een uitlopertje, maar in zijn algemeenheid vrij netjes. In mooie frisse, primaire kleuren. Het heeft er lang niet ingezeten dat het er ooit van zou komen, met dat berenpoppenhuis. Het was een idee van Margriet en mijn echtgenote, die het bestelde, en eerlijk gezegd hadden we verwacht dat ze het wel vergeten zou zijn, dat ze er nooit meer op zou terugkomen. En zo nee, dat het inmiddels wel zou zijn kromgetrokken op zolder. Maar niks hoor, dit soort dingen vergeet mijn echtgenote niet, alles was kaarsrecht gebleven en paste nog mooi in elkaar, behalve natuurlijk waar verf in de weg zat. Achteraf, nu het af is, kan ik twee dingen constateren: het viel wel mee en dit berenpoppenhuis is gebouwd voor de eeuwigheid. Mijn zoon kan het zonder problemen gebruiken als opstapje voor de vensterbank.
Het doet me een beetje denken aan de zeepkist die mijn vader vroeger voor mij maakte. Mijn vader was minstens even handig als ik, maar stond in de familie niet speciaal bekend als een knutselaar. Zijn zelf behangen kamers hadden altijd wel een bobbeltje en een vouwtje. Maar opeens was hij er toch maar die zeepkist. Een stoer degelijk product, zonder enige franje, maar gebouwd voor de eeuwigheid, net als mijn berenpoppenhuis. Hij heeft me mijn hele jeugd niet meer in de steek gelaten. Ik heb er nog een lamp en een toeter opgezet, en hij is nog mee geweest op een defilé voor Koninginnedag. Dat zijn maar een paar dingen die ik me zo spontaan herinner. Wat er uiteindelijk van die zeepkist geworden is, weet ik niet, nu ik er over ga nadenken. Zeker uitgegroeid.
De vrees van mijn echtgenote dat onze dochter een poppenhuis ontgroeid zou zijn, tegen de tijd dat ik het werkstuk voltooid zou hebben, bleek ongegrond. Ze vond pappa’s berenpoppenhuis heel erg mooi. Ze heeft er de hele middag dat ze hem kreeg en de volgende ochtend mee gespeeld. De berenfamilie heen en weer gerangschikt totdat ze uiteindelijk goed zaten. Toen hoefde ze het gezinnetje alleen nog maar ’s avonds naar bed te doen. En dat hebben die beren inmiddels ook zelf begrepen, heb ik het idee, want ze kijkt er niet zoveel meer naar om. Dat snap ik goed en dat is ook geen probleem. Er is duplo, video en er zijn puzzels, er is zoveel voor zo’n kind. Hij staat hartstikke goed op haar kamertje. En zoals gezegd, haar broer heeft er een hele functionele toepassing voor. Heeft pappa toch maar mooi gemaakt.
Misschien maak ik er later wel een zeepkist van.
VADERS ZOON
Het is vast en zeker waar dat de band tussen een vader en zijn zoon bijzonder is. Net zo bijzonder, maar dan anders, als de band tussen een vader en zijn dochter. Maar in het geval van mijn zoon en mij is het toch niet zo dat ik mezelf in mijn zoon terug herken, wat ook wel beweerd wordt. Integendeel eigenlijk, het jong blijft me verbazen. Als ik mijn eigen moeder mag geloven, was ik vroeger een buitengewoon gehoorzaam kind. Ik werd op een dekentje gezet en bleef daar zitten totdat ik weer opgehaald werd. Nu betwijfelen mijn zussen sinds jaar en dag of we mijn moeder op dit punt mogen geloven. En inderdaad, mijn moeder wil er tot de dag van vandaag niet van horen dat ik toch behoorlijk verwend werd als enig jongetje en jongste kind in een meidengezin, terwijl ik me dat gewoon zelf herinner.
In tegenstelling dus tot wat de overlevering van mij vertelt, is mijn eigen zoon buitengewoon ondeugend. Tegelijkertijd is het een regelrechte charmeur. Oma’s, oppassen, verzorgsters en niet te vergeten z’n eigen moeder, hij windt ze allemaal om zijn vinger. Weer iets wat ik me niet echt van mijn eigen verleden kan herinneren. Ze noemen hem allemaal ‘stout’, ‘ondeugend’, ‘ondernemend’ of ‘een echte jongen’, maar ze laten zich allemaal inpakken door die charmante grijns. Zelfs mijn echtgenote, die rechtvaardigheid en gelijke behandeling hoog in het vaandel heeft staan. Maar over de band tussen moeder en zoon is sinds Oedipus genoeg geschreven.
Ook bij vrouwelijke leeftijdsgenoten ligt hij erg goed. Hij had op een gegeven moment zelfs een soort van verkering op de crèche. Erg vroeg, vond ik. En typisch iets waar ik als vader wat later nog wel een adviesje of twee zou willen geven uit eigen ervaring, al valt te betwijfelen of deze jongen dat nodig heeft. Hij heeft in elk geval niet willen wachten tot zijn vader er klaar voor was. De hele dag hebben ze elkaar kusjes gegeven, toen hij terug was van twee weken vakantie. Zo erg hadden ze elkaar gemist. Naast elkaar gezeten bij de boterhammetjes, samen van de glijbaan. Schattig vond iedereen het en via de leiding lieten haar ouders weten dat ze wel eens kennis wilden maken met ons. Dat was er nooit van gekomen door de verschillende breng- en afhaaltijden. ‘Jongen, jongen, loop toch niet zo hard van stapel,’ had ik hem willen waarschuwen, ‘er komen nog zoveel vrouwen in je leven.’ Want, hoewel niet half zo succesvol als mijn zoon, ik heb zelf natuurlijk ook het een en ander meegemaakt. Vóór mijn huwelijk. Maar je kunt als ouder je kind niet alle leed besparen. Het zal een week na zijn terugkomst van vakantie geweest zijn. Ze zaten weer naast elkaar toen de chips werden uitgereikt. Ieder een eigen bakje. Maar Simon had dat van hem natuurlijk als eerste leeg. En of ze daar nou op afgeknapt is, of op zijn gezeur of hij wat chips van haar mocht, dat is niet duidelijk, maar ze is opgestaan en naast iemand anders gaan zitten.
Hij houdt zich flink, mijn zoon. Maar als zijn vader voel ik wat hij moet doormaken.
SPEEN
Eigenlijk zijn het ondingen, spenen. Als ik zo om me heen kijk in kinderwagens en crèches constateer ik dat het een wijdverbreid kwaad is. Negen van de tien baby’s en peuters krijgen ze op zeer jonge leeftijd door hun ouders toegediend ter troost en kalmering en moeten op latere leeftijd maar zien dat ze er weer vanaf komen. Ik denk wel eens dat het een complot is tussen de bond van tandartsen en orthodontisten enerzijds en de babyindustrie anderzijds. Zodra je je kinderen van de kwalijke gewoonte hebt afgebracht die je ze eerst zelf hebt bijgebracht, kun je ze meteen doorsturen naar de beugeldokter. Miljoenen aan ijzerwerk loopt er op de speelplaatsen van Nederlandse lagere en middelbare scholen. Hele generaties jongeren lopen met monden vol kaarsrechte rijen tanden. Ik zeg het nog eens: dat moet afgesproken werk zijn. Hoe het ook zij, ons gezin doet natuurlijk vrolijk mee aan die mallemolen. Persoonlijk heb ik nog wel geprobeerd onze dochter aan het duimen te helpen. Dat zou voor de scheven tanden niets hebben uitgemaakt, maar dan had ik tenminste een daad gesteld en de ene helft van de samenzwering – de plasticindustrie – een zware klap toegediend. Ik heb niets tegen tandartsen en orthodontisten, zou ook niet durven. Bovendien had ik dan een klein kapitaal aan spenen uitgespaard. Maar het is niet gelukt. En tot vorige week donderdag, de dag waarop zij officieel is gestopt, is er toch wel een klein wagonladinkje spenen doorheen gegaan. De laatste vakantie hadden we er tien bij ons. Een voor de zoon met ‘I love pappa’, en negen voor de dochter. Hij laat zich nog wel wat wijsmaken in het geval van een vermissing, maar zij laat ons rustig een heel hotel afbreken als er niet twee spenen zijn als zij wil gaan slapen. Meer dan eens hebben we de jongern zijn speen moeten afnemen omdat zijn zus niet zonder kon slapen.
Het keerpunt kwam toen we bij het verschonen van haar bed vier reserve-spenen vonden. Bleek ze een voorraadje te hebben aangelegd voor magere tijden. Toen zijn we gaan afbouwen, Hebben we voorzichtig uitgelegd dat er een dag zou komen dat ze zonder speen zou moeten slapen. Begonnen de onderhandelingen om de exacte datum vast te stellen. Haar derde verjaardag misschien, als ze een groot meisje werd? De eerstvolgende Sinterklaas? Wat we er dan voor over hadden, wilde ze graag weten. Een fietsje? Een Barbie? Het werd een spel van loven en bieden en we hadden eigenlijk de indruk dat onze dochter de zaak een beetje traineerde.
En opeens was het over. Ze had een beetje een ruwe lip. Van het fietsen, dacht mijn echtgenote, maar ik meende de contouren van de speen te herkennen en op de crèche waren ze het met me eens. Die avond bracht mijn vrouw haar naar bed en ze bleef wat langer weg dan gebruikelijk. Toen ze beneden kwam, deelde ze mee dat onze dochter voortaan zonder speen sliep. Officieel en in goed overleg. Gewoon geruild voor een of ander onooglijk knuffeltje uit haar rijke voorraad. Hogeschool opvoedkunde, toegeslagen op het juiste moment.
En óf ik trots ben op mijn twee meiden.
VAKANTIEWASJE
Elk gezin ontwikkelt in de loop der tijd zijn eigen ritueeltjes. Wij hebben iets met in bad gaan, of beter gezegd: met nat worden in zijn algemeenheid. Kort samengevat komt het er op neer dat onze kinderen water eigenlijk alleen geschikt vinden voor Samsam, de goudvissen, en om met hele kleine beetjes tegelijk uit een bekertje te drinken. De mens is geen vis, redeneren die van ons, en is dus niet geschikt om te zwemmen of in bad te gaan. Ze hebben dit van hun moeder, die daar natuurlijk inmiddels redelijk over heen is gegroeid. Dat wil zeggen, ze gaat uiteraard wel in bad, maar zwemt nog steeds niet graag. En als we de overlevering mogen geloven, zit het aan moeders kant nog veel dieper. Haar vader bleef ’s zomers ook altijd aan de droge kant van de duinen. Aanvankelijk liet het zich aanzien dat bij ons alleen onze dochter dit fobietje geërfd had. We herinneren ons nog goed de parmantige zwempartij van onze zoon op zijn eerste schoolreisje, hij was toen ternauwernood een half jaar oud. Achteraf gezien blijk dat ook de laatste keer geweest te zijn dat hij het ruime sop koos. Als we nu naar het zwembad gaan, zoals onlangs op vakantie, hebben we zelfs moeite om hem uit de kleedhokjes te krijgen.
Over dat zwemmen ga ik me niet druk maken, dat werkt toch alleen maar averecht. En als ik naar de parmantige schoolslag kijk die hun moeder vandaag de dag in het water legt, weet ik dat het uiteindelijk goed komt.
Maar ze moeten natuurlijk wel in bad. Zo niet elke dag, dan toch wel om de andere dag. Douchen gaat niet. Dat hebben we natuurlijk geprobeerd, maar het gekrijs leverde burengerucht op. Bij een van ons in het grote bad lukt een enkele keer, als toevallig alle mutsen goed staan. Dus gaan ze allebei nog in het babybadje. Voor onze zoon zetten we dat dwars over de wastafels op de badkamer en voor onze dochter moet het vervolgens op de grond, want die heeft inmiddels ook een beetje hoogtevrees.
Natuurlijk hebben we zelf ook verzonnen dat je dan het kleine badje in het grote bad moet zetten en ze zo langzaam moet laten wennen. Daar trappen die van ons helaas niet in.
Het gaat om het resultaat en we hebben redelijk schone kinderen, maar vreemd is het wel een beetje. Dat valt des te meer op als je in een vreemde omgeving komt, in een hotel bijvoorbeeld, op vakantie. Dan wordt het improviseren en laat dat maar aan pappa over. Ze hebben dan weliswaar geen kinderbadje daar in Spanje, maar ze hebben wel zo’n ding waar al heel wat grappen over gemaakt zijn. Met warm en koud stromend water en het is niet om je voeten in te wassen, maar het is wel op geschikte hoogte om even vlug een kindersnoet te wassen.
Onze dochter is in alle staten als ik dat probeer. ‘Toch niet in de WC,’ snikt ze tegen mamma die op het gebrul afkomt.
Die eerste dag is het een nat washandje geworden.
KONIJN
Als mijn moeder vroeger ‘nee’ zei, dan was het ‘nee’. Behalve soms. In feite had ze twee verschillende ‘nee’s’. Er was een ‘nee’ waarvan je als kind wist dat je net zo goed ophouden kon met zeuren, dat was het onvoorwaardelijke nee, en dan was er het ‘nee’ met mogelijkheden. Dan hoorde je als kind iets in haar stem dat hoop gaf. Een onverbiddelijk en onherroepelijk ‘nee’ had mijn moeder bijvoorbeeld gereserveerd voor de voortdurende roep van ons kinderen om een huisdier, een hondje om precies te zijn. Dat was nee en dat bleef nee. Een hond, dat gaf alleen maar viezigheid in huis. En hoewel ze dat het ergste vond, zei ze er altijd meteen achter aan dat dat nog niet eens het ergste was, maar dat ze nu al kon voorspellen dat zij na een paar maanden degene was die het dier zou moeten uitlaten. Het was ‘nee’ en het bleef ‘nee’. ‘Al ga je op je kop staan,’ was haar vaste slotopmerking en dan was de discussie gesloten. Een kanariepietje kreeg ik en dat was eigenlijk omdat ik die van een oom kreeg voordat mijn moeder het kon weigeren. Toen wij dat beestje op een zondagavond met de pootjes omhoog in zijn kooitje vonden, verdacht ik mijn moeder ernstig van een soort ‘opgeruimd staat netjes’. Het gaf namelijk een beetje rommel op de keukenvloer, met zand en zaadjes, en wie moest dat altijd opruimen?
Konijnen hadden we wel, maar die kwamen niet binnen. Die zaten in een hok achter het huis. Maar als je het als jongetje eenmaal hebt meegemaakt dat je vlak voor Kerstmis om een boodschap wordt gestuurd en daarna de kooi leeg vindt en een dag later de pan vol, dan leer je wel af om een emotionele binding met zo’n beestje op te bouwen. Een jaar na die schokkende ervaring kon ik mijn vader al helpen met de slacht.
Ter compensatie van al dit onverwerkte jeugdleed heeft een bonte stoet van huisdieren mij in mijn zelfstandige jaren gezelschap gehouden. Ik heb vele vogels gehouden, inheems en uitheems, hamsters, cavia’s glad- en ruwharig, konijnen die gewoon in de kamer mochten rondlopen, een geit, een lamme eend, hondjes en poezen, veel poezen. En met die poezen is het afgelopen. Toen we de laatste in de dierenambulance afgevoerd hebben zien worden, besloten mijn vrouw en ik dat het maar even genoeg geweest moest zijn. Een jeugdtrauma werd genezen verklaard. Toen mijn dochter en mijn echtgenote dan ook voor de etalage van een dierenwinkel een schattig hangoordwergkonijntje stonden te bewonderen, meende ik even flink te moeten zijn. ‘Dat is nu even leuk, maar straks sta ik het hok schoon te maken en die beesten gaan om de haverklap dood en dat geeft allemaal maar verdriet en ze zijn trouwens te klein om met Kerstmis op te eten.’
Moet de geschiedenis zich nou blijven herhalen? Ga ik mijn zoon straks nog naar de kapper sturen omdat zijn haar te lang is?
RINGETJE
Soms kan ik me zelf flink laten schrikken. Ik ben een typisch kind van de jaren ’60 en ’70. ‘Vrijheid, blijheid’ is het motto en wat mij betreft: ieder z’n meug. Inmiddels ben ik een jaartje of wat ouder, flink wat meegemaakt, goed om me heen gekeken, overal geweest. En mijn hippie-principes zijn in de loop der jaren natuurlijk – of moet ik zeggen helaas? – danig genuanceerd. Op één na: tussen mij en mijn kinderen zal geen generatiekloof ontstaan, hooguit een greppeltje. Sinds het weekeinde weet ik het niet meer zo zeker.
Er kwam een neef op visite. Zijn vader had een motor gekocht. Splinternieuw en wat hem betreft van een verkeerd type en een verkeerd merk in de verkeerde kleur. Maar niettemin was hij niet te beroerd om achterop te stappen voor het eerste echte tochtje. Bij ons langs. Bijna negentien en de pret van zo’n volwassen man in z’n midlife-crisis niet willen drukken. Een prima neef dus, niks mis mee. Wij zien deze neef met enige regelmaat en we hebben de evolutie van zijn uiterlijk redelijk kunnen volgen. Haardracht, kleding en overige uiterlijke versieringen volgen de mode op de voet. Dat wil zeggen de mode die bij zijn muzikale voorkeur hoort; heavy metal, geloof ik, of in elk geval hardrock. Dus is zijn haar met flinke klodders gel alle richtingen uit geboetseerd, hult hij zich bij voorkeur in doortimmerd leer, en groeit het aantal ringetjes in zijn oren per keer dat we hem zien. ‘En het is zo’n leuke jongen om te zien,’ zou z’n oma zeggen.
Dit keer verraste neef ons met een ringetje door zijn neus. Een zogenaamde piercing. Op zich een prima piercing, maar ‘getverderrie’, dacht ik spontaan. Zelf word ik al nerveus van een te strak zittend horlogebandje. Hoe moet dat als je verkouden bent en als je straks moet solliciteren. Ik schrok dus van me zelf. Want waar bemoei ik me mee en wat verandert zo’n ringetje nou helemaal aan een prima neef?
Toch mijn eigen zoon even apart genomen. Als ik me al druk maak om zo’n onnozel ringetje, dan staat ons qua generatiekloof nog heel wat te wachten. Nu al springt zijn haar alle kanten op, maar dat komt omdat we het gisteren niet gekamd hebben nadat hij uit bad kwam. En een neusring zie ik hem niet zo snel nemen, want hij kan nauwelijks velen dat zijn snottebel afgeveegd wordt. Maar deze jongen inschattende, verzint hij wel iets unieks. Elke nieuwe generatie regelt zijn eigen generatiekloof, daar doe je als oude generatie niks aan.
Maar nu het nog kan, neem ik het zekere voor het onzekere: ‘Jij neemt geen ringetje door de neus, de lip, de wenkbrauw, navel of andere akelige plaats, hè jongen?’ De vraag is met opzet wat ruim geformuleerd, omdat hij in een ‘nee’-periode zit en dus op alle vragen ‘nee’ zegt. En inderdaad: hij schudt zijn hoofdje er bijna af.
Dat is dan afgesproken.
NEE
‘Kom jij eens hier jongetje.’
‘Nee.’
‘Jawel, kom eens bij pappa zitten.’
‘Nee, nee.’
‘Hier komen en zitten en blijven zitten, zo.’
‘Nee, nee, nee.’
‘Wij moeten eens praten, jongen, want zo gaat het niet langer.’
‘Nee.’
‘Met je motoriek is niets aan de hand…’
‘Nee.’
‘… maar je verbale vermogens blijven duidelijk achter.’
‘Nee.’
‘Nou mamma vindt van wel. Enig idee hoe dat komt?’
‘Nee.’
‘Omdat jij en ik niet genoeg met elkaar praten. Zegt mamma. Want pappa krijgt natuurlijk weer de schuld, maar dat is niet eerlijk.’
‘Nee.’
‘Toen je zus zo oud was als jij, zegt ze, waren we steeds aan het kletsen. Bijvoorbeeld tijdens het verschonen. Waar haar neusje zat, en haar oortjes en de tandjes. En dat kon de kleine meid dan ook al snel nazeggen. Jij hebt daarentegen vast geen idee waar je neus zit.’
‘Nee.’
‘Sterker nog, het interesseert je niet eens.’
‘Nee.’
‘Zoveel is duidelijk. En ik begrijp je ook wel. Mannen onder elkaar hebben nu eenmaal wat minder woorden nodig. Een blik van verstandhouding, een knipoog, een glimlach. Dan hoef je toch niet veel te zeggen?
‘Nee.’
‘Zie je wel, je bent ook niet echt dom.’
‘Nee.’
‘Dat je je mond niet kunt aanwijzen wil nog niet zeggen dat je hem niet kunt gebruiken, toch?’
‘Nee.’
‘Geen vuiltje aan de lucht.’
‘Nee.’
‘Maar je moeder maakt zich zorgen. Moeders maken zich altijd zorgen. En ook dat is niet helemaal onbegrijpelijk. Want op jouw leeftijd mag je inmiddels wel wat meer kunnen zeggen dan dat ene woord…’
‘Nee.’
‘Dat woord bedoel ik. Vooruit jongen, een beetje je best doen. Daar is mamma met een koekje. Laat eens horen wat je kan.’
‘Jaaa, koek!’
DRAMA
Van hun vaste plek in de woonkamer zijn Samsam verplaatst naar de keukentafel. In de woonkamer staan ze veilig en onbereikbaar, maar goed zichtbaar opgesteld. Via de eettafel kan ons kroost daar de dagelijkse voedering van nabij volgen. Eerst krijgen onze goudvissen te eten en daarna onze kinderen. Dat heeft geen reden, zeker geen opvoedkundige, dat is gewoon zo gegroeid. Dat hun woonkom nu op de keukentafel staat heeft wel degelijk een bedoeling. Een opvoedkundige zelfs. Ze moeten verschoond en dat is, besliste mijn echtgenote bij aanschaf, mannenwerk. Maar ze wil dat soort dingen niet steeds hoeven vragen, dus als wij de vissen plotseling op de keukentafel vinden, weten we dat ons niks gevraagd is, maar dat er wel iets van ons verwacht wordt. De vissen staan zelden langer dan een week op de keukentafel voordat ze verschoond worden. Zulke dingen worden bij ons snel tot ritueel verheven, want laten we eerlijk zijn, zo gek veel gebeurt er nou ook weer niet in een alledaags gezin als dat van ons. Dus mijn dochter op een stoel aan de ene kant en mijn zoon in zijn stoel aan de andere kant van de gootsteen waar het hele evenement zal plaatsvinden. Zij becommentarieert elke stap als een volleerd verslaggever. De verhuizing van Samsam naar hun tijdelijke verblijfplaats, de maatbeker; het wassen van het huis, het poetsen van de witte steentjes, het plukken van de takjes groen en tenslotte de herinrichting van de kom. Om het voor har broer ook een beetje spannend te houden zetten we de maatbeker met Samsam tijdens de hele operatie maar net buiten bereik van zijn graaiende handjes. Zoals gezegd, eigenlijk een klusje van niks, maar wij vinden het toch heel genoeglijk. Waarom we dat dan nooit eens uit onszelf kunnen doen, vraagt mijn echtgenote zich af.
Tenslotte water in de kom, niet te warm, niet te koud, en dan kunnen de visjes weer terug verhuizen. Honderd keer gaat het goed, vandaag gaat het mis. De kleinste van de twee, sam, springt zo uit het theezeefje, waarmee hij van maatbeker naar kom vervoerd wordt, de gootsteen in en verdwijnt door de afvoer. Paniek! ‘Daar gaat-ie,’ gilt mijn dochter, ‘daaag,’ zwaait mijn zoon. Met een ongekende tegenwoordigheid van geest houdt het hoofd van dit gezin in deze stresssituatie het hoofd koel. Een steelpannetje gegraaid en onder de afvoer gehouden, zwanenhals losgedraaid en warempel, daar ligt hij tussen het prut en hij leeft nog.
‘Daar is-ie weer,’ constateert dochterlief opgewekt. ‘Daaag,’ zwaait haar broer als we kleine sam onder de kraan hebben afgespoeld en bij grote Sam in de kom hebben terug gedaan. De vis lijk het drama overleefd te hebben en zwemt weer lustig rond. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. ‘Pappa is een held.’ zeg ik dus zelf maar, je redt niet elke dag een leven tenslotte.
‘Wat maken jullie weer een rommel,’ vindt mijn echtgenote die op dat moment de keuken binnenkomt.
NAAR BUITEN
Een prachtige dag. En dus gaan we naar buiten. ‘Waar de vogeltjes fluiten’, heeft onze dochter van horen zeggen. Haar broer is meteen enthousiast. Pakt zelf z’n laarsjes, stribbelt voor zijn doen nauwelijks tegen als de jas aan moet en is bij wijze van spreken eerder buiten dan dat de deur open is. Geef die jongen een schepje, een hoopje aarde en een grindpad, of, nog dommer, een zandbak en een zwembadje en hij is in zijn element en binnen de kortste keren onherkenbaar. Als wij dat zo inschatten wordt hij later landschapsarchitect of tuinman. Hij heeft de bloembollen sneller opgegraven dan dat zijn vader ze verstopt heeft. Aan de manier waarop zijn zus haar laarsjes aantrekt, de linker aan de rechtervoet en de rechter aan de linkervoet terwijl ze heus wel beter weet, en aan het blinken van die laarsjes, kun je zien dat we wat haar betreft net zo goed op een flat hadden kunnen wonen. Met een leuk balkonnetje om af en toe een frisse neus te halen en de geraniums te luchten. Zij wil ook wel een schepje vasthouden, maar wel een beetje van zich af, zodat de jas niet vies wordt en elk zanderig handje wordt onmiddellijk gemeld.
Tenminste, zo is het de laatste tijd. We hebben haar ook wel eens niet kunnen vinden in de zandbak, terwijl ze er toch in zat. Was ze één geworden met de materie, moest ze eerst schoon gespoten worden met de hogedrukreiniger voordat ze in bad kon. De natuur, vindt ze tegenwoordig echter, laat je aan je voorbijtrekken, op de televisie of in het stoeltje bij mamma achter op de fiets. Daar wandel je doorheen met twee handen stijf in de zakken en verder is er niks aan. Ruim een half uur houdt ze het vandaag uit en dan staat ze te drentelen bij de achterdeur. Fluistert mijn vrouw iets in het oor. ‘Ze wil Winnie the Pooh kijken,’ overlegt die met mij. Dat is de laatste aanwinst in onze videoverzameling. We hebben pure romantiek om te huilen, Bambi, avontuur met een historische achtergrond, Pokkehandtas – nee pappa, Pocahontas – en de psychedelische klassieker Alice in Wonderland en sinds kort dus Winnie the Pooh. Een houterige film over een beer die gek is op honing. En daarmee is meteen het hele – hele lange – verhaal verteld. De zoon wordt al na vijf minuten kriegelig, maar de dochter wil deze film nu voor de tweehonderdste keer van voor tot achter helemaal zien.
Een stralende dag, zoals we er toch al veel te weinig hebben in ons land , een uitgelezen kans om wat kleur op het bleekneusje te krijgen en onze dochter wil nog voor de middag video gaan kijken. Zeker ook nog limonade en chips? Nou, gráág als het ons niet uitmaakt. Maakt het ons iets uit? Mijn vrouw en ik kijken elkaar weifelend aan. Wij zouden het vroeger vast niet gemogen hebben, als we toen al video hadden gehad, maar is dat een argument? Een ouderpaar in dubio. Ze mag kijken, haar broer krijgt een ochtend lang alle aandacht, we schieten heerlijk op met werkjes in de tuin en straks gaan we een heel eind fietsen.
HET VADERSCHAP
Hoe het me al met al bevalt, het vaderschap, als ik na een paar jaar de balans opmaak. Of het al begint te wennen. Vrienden die me van vroeger kennen, die weten dat er jaren waren dat ik niet stond te trappelen, stellen me de vraag. Een warme zomeravond, een goed glas en dan gaan de gesprekken wat verder. Een avond dat je zou vergeten dat je ze hebt, zo lang geleden zijn ze al gaan slapen en zo zoet dromen ze.
Het went natuurlijk niet, gelukkig niet. Ze worden nooit vanzelfsprekend, ze worden nooit vergeten. En het bevalt me best, al met al. Ik zal nooit wennen aan de kwetsbaarheid, die ze in huis hebben gebracht, maar ik draag mijn nieuwe verantwoordelijkheid eigenlijk met trots en tevredenheid. Ze maken het leven belangrijker en dat ze het gecompliceerder maken neem je dan graag op de koop toe. Soms moet je daarover praten om het je te realiseren, zoals nu met vrienden op het terras, soms moet je het meemaken, zoals vanmiddag met mijn dochter.
We zijn met z’n tweeën wat rond het huis aan het scharrelen. Ze gaat zo haar eigen gangetje en zoekt zelden het gevaar, in tegenstelling tot haar broer. Die doet zijn middagdutje, dat zij nu al af en toe wil overslaan, mamma doet een boodschap en de vaderlijke waakzaamheid staat op een bedenkelijk laag pitje. Af en toe komt ze zich melden met een vraag of een mededeling en af en toe richt ik me op van mijn klusjes. En dan opeens is er alarm. Als ik haar zoek zie ik haar niet meteen en als ik haar roep, hoor ik haar niet. Ik loop om het huis heen en nog niets. Alle rampen zijn ons in die paar ogenblikken al overkomen. Wat er ook gebeurd is, het is in elk geval mijn schuld. Ik zoek allang niet meer systematisch maar ren in beheerste paniek door het huis en de tuin. Zij moet tegelijkertijd de tegenovergestelde route volgen, want we missen elkaar steeds op een haartje na. Tot mijn enorme opluchting hoor ik haar dan krijsen, ‘pappa, pappa’, in paniek, ze is me kwijt. Even later heb ik haar vast, kan ik de traantjes drogen. ‘Maar meisje toch, pappa laat jou toch nooit alleen.’ Vanmiddag was daarmee de kous af en namen we nog een koekje. Vanavond schieten me de dagelijkse journaalbeelden door het hoofd. Close-up van een kind alleen in een eindeloze stroom vluchtelingen, ergens in de wereld. Wat had haar vader haar kunnen beloven? Een veel te zware gedachte voor een mooie zomeravond, het zal van het tweede glas wijn komen. Maar dat is nou eenmaal mijn vaderschap. Het went nooit en het bevalt toch.
KWEBBEL
Vanuit het stoeltje achter op de fiets, het zitje op de achterbank van de auto en vanaf schoot, vlak voor het slapen gaan, becommentarieert onze dochter de wereld. Ze heeft leren praten en dat zullen we weten. De spraak onderscheidt de mens van de dieren en de kleuter van de baby. Kunnen praten is eigenlijk een hele verzameling kunstjes. Al pratend kun je bijvoorbeeld zeuren, grapjes maken, liegen, vertellen, vragen en commanderen. Ze beheerst alle variaties van de spraak.
‘Daar werkt mama.’ Klopt. Terwijl haar broer gewoon vrolijk wuift naar voorbijgangers, wijst zij het gezelschap, ons gezin, haar publiek, op de diverse bezienswaardigheden die we passeren tijdens ons zondagse fietstochtje. En daar zijn we inderdaad wel eens samen mamma gaan ophalen van late dienst.
‘En daar is Jezus geboren.’ De kerk waar we een half jaar geleden de kerststal hebben bewonderd. Voor sommige grote verhalen is ze nog een beetje te klein. Maar blijkbaar heeft het diepe indruk gemaakt.
Tegenover de kerk nog een favoriete plek.
‘Pappa, pappa, de ijssalon!’ Alsof we er nooit komen. Alsof ze ons daar vanochtend in bed al niet op heeft voorbereid. (‘Pappa, wat wil jij, aardbei of kiwi, pappa, wat wil jij?’ ‘Rust, schat, even rust.’ ‘Dat hebben ze niet.’)
‘IJs.’ De eerste woordjes van onze zoon zijn allemaal eetbaar. Hij kan bij ijs zelfs een gebaar maken: tong uitsteken en met het vuistje voor zijn mond heen en weer. Zo schattig dat het vaak wat oplevert.
‘Ja, weet je nog schat, daar heb je vorige week op de bank geplast en toen dachten ze dat het van de regen kwam.’
Nul punten voor opvoedkunde en een vernietigende blik van mijn echtgenote, maar de boog kan niet altijd even strak gespannen zijn. Normaal kwijt ik me heel wel van mijn vaderlijke taak in zake zindelijkheidstraining en begroet ik alles wat in het potje wordt gedeponeerd in plaats van in de luier met gepast gejuich. Maar een geintje moet kunnen op zijn tijd.
‘Mogen wij een ijsje?’ De psychologische schade blijkt mee te vallen, ze hoort niet wat ze niet wil horen en komt ter zake.
‘Nee,’ vindt mamma, want we gaan zo eten.
‘Pappa zegt van wel.’ Een regelrechte leugen, want pappa zou niet durven. Maar je kunt het altijd proberen, denkt ze, en in het geval van ijs is het ook weer niet zo verschrikkelijk moeilijk om mijn dierbare echtgenote op andere gedachten te brengen. De boog kan immers niet altijd even strak gespannen zijn.
Alle kleertjes kunnen in de was, maar zo’n heerlijke dag verdient een uitgebreide evaluatie ’s avonds op de bank op schoot. Eigenlijk is het al heel laat, maar je moet jezelf ook een beetje moed inspreken voor zo’n donkere nacht.
‘Monsters bestaan niet, hè pappa?’
‘Nee hoor, meisje.’
‘En een lieve ijsbeer is een knuffel.’
En dat is de laatste waarheid van vandaag, want voor echte ijsberen moet je oppassen.
KUREN EN STREKEN
Terwijl wij voor onze kinderen normaal gesproken een soort van uitwisselbaar zijn, beginnen ze ons nu afzonderlijke taken toe te bedelen. Het heeft ze nooit uitgemaakt wie wie te eten gaf, in bad deed of naar bed bracht, als hun natje en droogje maar stipt op tijd werd aangereikt. Maar momenteel wordt het niet geaccepteerd als ik me ’s ochtends als eerste meld. Nu is het bekend dat ik ’s ochtends qua uitstraling niet kan tippen aan mijn dierbare echtgenote en dat is dan ook de reden dat zij meestal als eerste opstaat, maar in het weekend hebben we als modern ouderpaar de taken verdeeld en doe ik dus ook een ochtend. Ik ben dan misschien niet de vrolijkste, maar ik doe daar toch ook niet bijzonder moeilijk over. Mijn kinderen wel, terwijl ik ze net zo vlot aankleed als hun moeder, terwijl er helemaal niets aan mijn ontbijtpap mankeert en terwijl ze van mij ook zelf hun tanden mogen poetsen. Pappa is gepikeerd. En van mijn zoon kan ik het me nog enigszins voorstellen. Als zijn moeder corvee heeft, mag hij altijd een uurtje in het ouderlijk bed, als hij om 6 uur wakker wordt. Van mij niet. Zes uur ’s ochtends is wat mij betreft nacht en dan moeten kleine kindjes nog slapen. Onze zoon incluis. Oogjes dicht en stil zijn totdat pappa terugkomt. Zeven uur op zijn vroegst en bij voorkeur half acht. Dat is natuurlijk niet zo leuk, dat snap ik. Mijn dochter zeurt gewoon omdat dat ’s ochtends bij mij lekker veel effect geeft.
Dus terwijl het de bedoeling is dat mamma eens lekker mag uitslapen, is tijdens mijn ochtenddienst het hele huishouden vaak in alle vroegte al in rep en roer. Met alle gevolgen voor de diverse humeuren. Niet zelden staat iedereen tegen iedereen te schelden en te mopperen. En dan moet het weekend nog beginnen.
Bij uitzondering toon ik mij vandaag de verstandigste: ‘Genoeg. Pappa moet ook niet zo hard praten.’ Als ik me al bezorgd maakte om de gemoedsrust van mijn kinderen, had ik me de zorg kunnen besparen. De dochter gooit welgemoed nog wat olie op het vuur. ‘Maar mamma moet ook niet zo hard praten.’ ‘En jij moet niet altijd zo zeuren en dreinen,’ reageert die, nu ook gepikeerd. ‘Ik zeg het niet tegen jou, ik zeg het tegen pappa.’
Dat is nieuw. Stout kennen we, maar nu is ze voor het eerst brutaal. Gelukkig beschikt dit gezin nog over voldoende zelfkennis en zelfbeheersing. Hoewel haar broer staat te genieten, laten we het bij een quasi-ernstige waarschuwing, want als we nu de boel op het spits drijven, kunnen we het weekend net zo goed overslaan.
Nog dezelfde avond realiseer ik me dat ik het allemaal niet zo persoonlijk moet opvatten. Mamma, de zoon, een washandje en een stukje zeep zijn luidruchtig in een onoverzichtelijke strijd gewikkeld. In dezelfde tijd zou ik ze allebei in bad gedaan, gewassen en gestreken hebben. Ieder z’n specialiteit.
ALLEMAAL SAMEN
En toen gingen we eindelijk met z’n allen. Zo druk was het de laatste tijd dat dit gezin nauwelijks in zijn ideale opstelling geopereerd heeft. De zoon alleen met pappa op schoolreis, dochter alleen met mamma. Hij en pappa even snel naar de autowasbeer, zij en mamma in de tussentijd boodschappen doen op de markt. Als mama en haar broer samen nog even een tukje doen, kunnen mijn dochter en ik even rondprutsen in de tuin. Heel waardevol en genoeglijk die wisselende één-op-één contacten, maar mijn echtgenote en ik waren het er over eens dat er ook weer eens aan teambuilding gedaan moest worden. Plannen, agenda’s op elkaar afstemmen, afspraken verschuiven en nog waren het uiteindelijk Lisa en Erik-Jo die de zaak moesten forceren. Hen was ooit door hun vader en moeder beloofd dat ze met die van ons naar dat sprookjespretpark in het Zuiden van het land mochten en zij weigerden langer te wachten.
Om een lang verhaal kort te houden: we hebben het geweldig gehad. Wat onwennig, zo met z’n allen; steeds om je heen kijken of iedereen er nog is. Maar ook heerlijk rustig: er zit thuis niemand te wachten met het eten.
Inhoudelijk was het themapark duidelijk wat te hoog gegrepen voor die van ons.
De wolf, ons welbekend van Roodkapje, in zijn goeie pak voor de deur van de zeven geitjes, was een regelrechte schok voor onze dochter. Met Roodkapje zelf was alles dan wel in orde, die liep met haar oma door het park, hier en daar een praatje makend met de mensen, maar de geitjes verkeerden duidelijk in levensgevaar. Toen we aankwamen bij de dode mevrouw die zich ergens aan geprikt had, durfde ze al nauwelijks meer te kijken en gedurende de hele droomvlucht langs elfjes en trollen hield ze haar handen stijf voor de ogen en haar hoofd in de schoot van mamma. Onze zoon, ogenschijnlijk wat stoerder, had de ogen dan weliswaar stijf opengesperd, maar die kreeg ook pas weer praatjes bij de friet.
Aan de andere kant konden we, allemaal bij elkaar, elkaar ook trots onze vorderingen van de laatste tijd laten zien. De zoon, die een week geleden nog teentje voor teentje het water van het zwembad in moest worden gekletst, moest en zou zijn moeder in het pierenbadje demonstreren dat zijn watervrees over was. En de dochter, die zojuist nog in een grote boog om Hollebollegijs heenliep, zwaait gierend van de pret naar pappa vanuit de wild rondzwiepende kookpotten van de kannibalen, waar ze mamma met moeite in heeft meegekregen.
Vijf minuten nadat we de poort van het park achter ons gelaten hebben, slapen ze al op de achterbank. Doodmoe, beetje misselijk, beetje plakkerig, temidden van de souvenirs. ’s Avonds met natje haartjes in de schone pyjama’s, moet dan nog even orde op zaken worden gesteld.
‘Wij zijn allemaal samen, hè pappa, en de boze wolf mag niet binnen.’
‘Dat moest-ie eens durven schat, dan zal pappa hem eens mores leren.’
Dat is voor nu afdoende, we kunnen gaan slapen.
DE MEIDEN
Gisteren mijn zoon en ik op schoolreis naar het zwembad, vandaag mijn dochter en haar moeder naar de dierentuin. We hebben het verdeeld en het is dan logisch dat mamma naar de droge dierentuin gaat, de kinderen hebben hun watervrees niet van een vreemde.
Nou weten de jongen en ik wel dat wij gisteren maar een halve dag gingen en dat de meiden samen vandaag de hele dag op pad zullen zijn, maar met verbazing en wat onze zoon betreft met stijgende verontwaardiging zien we de voorbereidingen voor de reis. Er gaan koekjes mee, limonade en een verschoning en tenslotte vraagt mamma nog wat zakgeld om daar iets te kunnen kopen als dat nodig is. Wij hadden gisteren alleen onze zwembroek bij ons.
De dierentuin waar ze naar toe gaan, is voor onze dochter bekend terrein. Ze hebben er een grote aap die steeds op een vat slaat, de boem-boem-aap. Naar aanleiding van een vorige reportage over dit natuurverschijnsel, had een aardige mevrouw ons geschreven dat die aap Mike heette en als we wilden, konden we hem achter de coulissen een handje geven. Mijn zoon en ik zouden van dat aanbod zeker gebruik gemaakt hebben, maar de meiden hebben hun twijfels over de aaibaarheid van die kwaaie aap.
Als de bus vertrekt, is al duidelijk dat dit uitstapje een geheel ander karakter zal hebben dan dat van gisteren; ‘bus, patat, ijs,’ herinnert mijn zoon zich. De ‘groten’ hoeven niet meer bij hun ouders op schoot en kruipen dus gezellig bij elkaar. Dat geeft de moeders de gelegenheid om hetzelfde te doen en hoewel de deuren en ramen al gesloten zijn, horen we bij wijze van spreken het gebabbel nog als de bus al de hoek om is.
Uit het verslag ’s avonds blijkt dat beeld aardig te kloppen. Ze hadden twee kaartjes gekregen voor de dierentuin-trein, een voor mamma en een voor mijn dochter. Maar die was twee keer geweest met haar vriendinnetjes en mamma had in de tussentijd kennis kunnen maken met de moeders van die en die, hele aardige mensen. Dat zouden mijn zoon en ik niet verzonnen hebben, moet ik schoorvoetend toegeven, wij waren gewoon met z’n tweeën gegaan. De dochter had ook helemaal alleen van de hoge glijbaan af gedurfd. Mamma had weliswaar haar hart vastgehouden, maar niettemin. Haar broer en ik worden er bijna boos om, dat hadden wij niet in ons hoofd gehaald.
Een heerlijke dag heeft ze gehad, vertelt ze ’s avonds op schoot in haar nachtpon. Alleen de aap deed niet boem-boem, hij zou toch niet ziek zijn.
‘Je kunt niet alles hebben,’ had mamma gezegd, en kijk, dat had pappa er nou niet bij laten zitten, dat hadden we even nagevraagd.
Mijn echtgenote, met wie ik natuurlijk niet voor niets getrouwd ben, zegt het voordat ik het zelf zeg: ‘Maar ik wil ook weer eens wat met z’n vieren. Zonder sterke verhalen. Gewoon het hele gezin samen.’
DRIE JAAR
Moe maar voldaan zitten we op de bank, mijn echtgenote en ik. Zij met haar gedachten nog helemaal bij het ellenlange boodschappenlijstje in haar hand, ik nog een beetje duizelig van het opblazen van een paar dozijn ballonnen. Morgen wordt onze dochter drie en dat is niet niks. Wij denken om een of andere reden dat dit de eerste verjaardag is die ze bewust meemaakt en die ze zich later dus ook als zodanig zal herinneren. We willen er voor haar en natuurlijk ook voor onszelf een geweldige dag van maken. Met het versieren van de kamers en haar stoel heeft dit gezin al zoiets als een traditie ontwikkeld. Zij haalt de slingers van zolder en begint vast met ophangen ‘omdat het anders morgen nog niet klaar is’. Als ik dat overneem en overdoe, begint ze aan de ballonnen. Als alles hangt, is die ene ballon die zij heeft opgeblazen duidelijk te herkennen aan zijn omvang: hoewel ze haar ogen dicht doet tijdens het blazen, durft ze nooit zover te gaan dat een knal tot de reële mogelijkheden behoort. Maar ieder z’n eigen kwaliteiten: het zal de gasten morgen aan niets ontbreken, al zouden ze allemaal blijven eten en slapen. Het is toch weer een flinke lijst met mensen geworden die we er graag bij willen hebben. Eigenlijk heeft alleen Sinterklaas het laten afweten. Elma had hem uitgenodigd omdat ze ook op zijn verjaardag was geweest, maar de oude heer vond het toch wat bezwaarlijk zo midden in het jaar.
Zekerheidshalve een laatste controle. Slingers en ballonnen hangen op broertjes-vriendelijke hoogte, witte wijn, bier en Fristi staan nu al koud en de fiets, hèt cadeau, staat te blinken bij haar stoel.
‘Zit er wel een bel op?’ vraagt de zus, tante, die nog even belt voor de voorpret en om te overleggen over een cadeautje. Natuurlijk zit er een bel op. Ik herinner me net zo goed als zij het verhaal van de step die zij ooit kreeg voor haar verjaardag. ‘Autoped’ zeiden wij trouwens tegen dat ding. Er mankeerde niets aan die step, dat kon je rustig aan mijn vader overlaten. Er zat een rem op en zo’n wegklapbaar zitje over het achterwiel. ‘Een prima autoped,’ concludeerde mijn dolgelukkige zus dan ook, ‘alleen een beetje jammer dat er geen bel op zit.’ Nog voordat de eerste tantes op vlaai-visite kwamen, was mijn vader naar de plaatselijke rijwielhandel geweest om die bel alsnog aan te schaffen.
Wij hebben niets aan het toeval overgelaten en dat blijkt de volgende ochtend. Ze is verjaardag-vroeg wakker, weet niet hoe ze moet kijken als we haar toezingen, is even stil van de fiets en vindt de taart met drie kaarsjes en een Winnie The Pooh van marsepein zo prachtig dat we hem nog niet mogen aansnijden.
Alleen een beetje jammer dat het hele huis zo mooi versierd is, behalve haar kamertje, ‘maar dat kan mamma straks nog even doen.’
DE SCHEIDING
Telefoon. ‘Met Mieke van Villa Kakelbont.’
Onmiddellijk en automatisch treedt alarmfase 1 in werking. Villa Kakelbont is de crèche van die van ons en die hoeven normaal gesproken niet te bellen. En als ze toch bellen terwijl ze mijn zoon en dochter onder hun hoede hebben, moet ik toch met grote vreze vrezen dat zij uit het hoge klimrek gekletterd is of dat hij een fles bleekwater voor ‘mima’, limonade heeft aangezien. Mijn hartkloppingen moeten aan de andere kant van de lijn te horen zijn geweest, want ze stelt me meteen gerust. Dat ik niet hoef te schrikken, want er is niets aan de hand, maar ze willen eens praten.
Als mijn vader vroeger zo’n telefoontje kreeg, kon ik de klok gelijk zetten op tenminste twee weken huisarrest, maar dat terzijde.
Het probleem was dat onze zoon in het najaar ‘naar beneden’ zou verhuizen, naar de groten. Zijn hartsvriendin zou tegelijkertijd verhuizen, want die is van ongeveer dezelfde leeftijd. En nu waren er twee opties: of ze zouden naar verschillende groepen gaan, of ze bleven samen, maar dan zouden ze in de groep van onze dochter belanden. Dat druiste een beetje in tegen de crèche-politiek die gebiedt om nooit broers en zussen in dezelfde groep te zetten. De oudste voelt zich dan vaak verantwoordelijk voor de jongste.
In het geval van onze dochter willen we haar dat inderdaad nu nog niet aandoen, we kunnen zelf ternauwernood de verantwoordelijkheid over haar broer aan. Tegelijkertijd vinden we het ook zielig om vriend en vriendin te scheiden, we vrezen dat het zijn hart zou breken.
‘Waarom zoeken jullie dat nou niet leuk even zelf uit,’ denk ik in een flits, maar ik zeg het natuurlijk niet.
‘Wat vinden jullie?’
De stemmen staken, begrijp ik. De leidsters van de groten willen bij voorkeur aan het principe vasthouden dat broer en zus apart moeten. De leidsters van onze zoon en zijn vriendin stemmen voor de innige vriendschap.
Veel later, dezelfde dag, zijn mijn echtgenote en ik er nog niet uit. Wij willen niettemin in het komende gesprek bij voorkeur met een gezamenlijk standpunt komen. Wij hebben dan al overwogen dat mijn echtgenote uit eigen ervaring weet dat het helemaal niet leuk is om als oudste zus steeds op je kleine broertje te moeten letten, maar dat het nog veel minder is als je ouders zich met je verkeringen bemoeien. Dat onze dochter recht heeft op een onbekommerder crèche-tijd. Dat we ons met z’n allen wel druk maken om onze zoon maar dat niemand zijn vriendin wat gevraagd heeft. Die schijnt soms een heel weekend bij te moeten komen van de inderdaad wat dwingende liefde van mijn zoon.
Via een goed gesprek op de crèche met onze knieën tegen de kin vanwege de kleine stoeltjes komen we eruit. We laten ons misschien een beetje bij de hand nemen. We zijn het helemaal eens met de beslissing, maar lopen toch wat weemoedig naar huis.
‘Ik hoop dat het een mooie nazomer wordt,’ zegt mijn echtgenote.
Ik snap wat ze bedoelt; dan zien ze elkaar nog eens bij de zandbak
MEISJES VAN DRIE
‘Meisjes van drie gaan niet meer op het potje,’ deelt onze dochter ongevraagd mee.
Daar kijken we van op. Blijkbaar heeft er na de grote verjaardagsviering ook nog een goed gesprek plaatsgevonden op de crèche. Op zich verlopen de ontwikkelingen op het zindelijkheidsfront zeer voorspoedig. ’s Nachts gaat nog een luier om ‘voor de zekerheid’, maar overdag gaat het bijna nooit meer mis. Een heel enkele keer in opperste opwinding, of als we iets te lang gewacht hebben met de melding. Maar vaker gaan we nog ‘voor de zekerheid’ voor niks dan dat we te laat zijn. Het is inmiddels zelfs al zo dat niet het hele gezin meer bij elkaar hoeft te worden geroepen om haar productie van commentaar te voorzien qua vorm en grootte. We gaan er met andere woorden opvoedkundig correct en dus positief stimulerend en vooral niet dwingend mee om. Dat ze de voorkeur gaf aan het potje boven de grote wc, verbaasde ons niets gezien onze ervaringen met het kinderbadje in plaats van het grote bad. En hoewel niet altijd even smakelijk, omdat ze bij voorkeur onder of vlak voor het eten gaat en wij nog niet kunnen of durven zeggen dat ze het maar even moet ophouden, is het omspoelen feitelijk een karweitje van niks. Vroeg of laat zou het goedkomen, wisten we. En dat is nu, blijkbaar na wat hulp van de dames van de crèche. Voortaan hangt ze, nog wat wiebelig, boven die grote-mensen-wc. Trots en groot.
We hebben gemeend het ijzer te moeten smeden nu het heet is. We hebben het onderwerp ‘badje’ ter sprake gebracht.
‘Meisjes van drie gaan ook niet meer in het kinderbadje,’ opper ik.
‘Nee,’ bevestigt de dochter. We kunnen onze oren niet geloven.
‘Vanavond gaan wij lekker spannend in het grote bad,’ probeer ik.
‘Ja,’ zegt ze. Mijn vrouw ik kijken elkaar wat ongelovig aan.
‘En je broer gaat met jou samen in het grote bad,’ wordt mijn echtgenote overmoedig.
‘Ja,’ brult mijn zoon want die had allang de woorden ‘spannend’ en ‘lekker’ opgevangen en als zijn zus durft, dan durft hij ook.
En zo gebeurt het. En als we drie dagen later zelfs de shampoo uit hun haren mogen spoelen met de handdouche, durft mijn vrouw het kinderbadje al bij het grof vuil te zetten. Weer een dag later hebben we al ruzie omdat ze er niet meer uit willen.
Het lijkt maar een momentje in een mensenleven, de derde verjaardag, maar bij ons is het een mijlpaal.
En het houdt maar niet op.
Meisjes van drie willen opeens best een koket paardenstaartje en een jurk en een rokje. Allemaal dingen die mamma al lang zo leuk zou vinden, maar waar tot nu toe geen soebatten aan hielp.
‘Meisjes van drie zijn groot hè pappa?’ wil ze daags na haar verjaardag nog maar eens bevestigd hebben.
Maar als het aan pappa ligt liever niet te snel te groot.
1000 KUSJES
Pappa zit in een lolstoel, en dat komt omdat de dochter de ‘r’ niet kan uitspreken en omdat er een ongelukje is gebeurd. Tijdens een zakenreisje in Engeland worden op een nogal onbenullige manier wat botten en botjes gebroken. Dat was slikken, eh… schrikken, voor het thuisfront, maar hoe erg het allemaal is, dringt pas door als ik na een paar dagen links en rechts flink ingepakt word thuisbezorgd. Mij kunnen ze voorlopig afschrijven, constateert mijn echtgenote praktisch en het logeerbed wordt naar beneden gesjouwd. Het bankstel opzij geschoven om vrij baan te maken voor de rolstoel.
‘Pappa heeft heel elg au,’ constateert Elma de volgende ochtend bezorgd. Daar had mamma haar gisteravond al op voorbereid, maar nu ze het met eigen ogen aanschouwt, valt het haar niet mee. Ze staat er een beetje bedremmeld bij. Of ik me niet aanstel, heeft mijn zoon dan al uitgeprobeerd. In vol enthousiasme dat papa weer thuis is, neemt die een flinke aanloop en stort zich boven op me. Gevolg is een tweestemmig gebrul, ik sla hem onbedoeld met het gips om de oren en van de onverwachte beweging doet alles me nog eens flink pijn.
Daar staan, annex liggen we dan. Hoe moet dit verder? Hoe gaat het eigenlijk als mijn kinderen pijntjes hebben? Dan wordt het afgekust. Soms moet er jodium en een pleister aan te pas komen. Maar de gemiddelde huilbui kussen wij af. En zeg niet dat het niet echt helpt, dat het psychologisch is, want als we bij onze dochter niet precies raak kussen, is de pijn gewoon niet over. Bij onze zoon ligt het wat anders. Die is niet erg huilerig uitgevallen. In feite is hij gespecialiseerd in de korte-afstand-huilbui. Twee, drie uithalen, een traan of wat en het is over. Meestal is een prik in de buik dan voldoende om een vette grijns tevoorschijn te toveren en over te gaan tot de orde van de dag, of, in zijn geval: de wanorde van de dag.
Pappa is ook niet echt huilerig, maar best wel een beetje zielig en misschien moeten we het toch eens met kusjes proberen. Op hetzelfde moment dat ik het overpeins, schiet het m’n dochter ook te binnen.
‘Pappa ik ga jou heel veel kusjes geven.’
‘Ja,’ stemt haar broer enthousiast in. Die is niet erg kusserig uitgevallen. In feite is hij gespecialiseerd in de lange-afstands-kus. Even de lippen tuiten en gillend van de lach hard weglopen als iemand in zijn buurt komt om terug te knuffelen. Maar hij snapt ook wel dat kusjes in dit extreme geval kunnen helpen en als zijn zus zich wil opofferen…
‘Graag schat,’ zeg ik, ‘duizend kusjes kan pappa wel gebruiken.’
Ze is meteen begonnen en ze houdt het nog steeds vol. We hebben ze niet geteld, maar het zijn er vast al meer dan 1000. Maar wat het belangrijkste is: het gaat al weer een stuk beter met me.
WEEKENDJE WEG
Een lekker lang weekend er op uit, hadden we gedacht. Met z’n vieren. De vakantie was wel wat erg vroeg gevallen dit jaar en dus al bijna vergeten zodat we echt wel aan een herhaling toe waren. Een beetje luxe wilden we, want dat hadden we verdiend vonden we zelf en niemand sprak ons tegen. Het werd een suite met een hemelbed en twee kinderbedjes in een kasteeltje/annex hotel in het Limburgse heuvelland. Toe maar, toe maar. Voor de kinderen al op voorhand een geweldig verhaal, ‘we gaan logeren in een kasteel, net als de koningin.’ Laat het hoofdstuk voorpret maar aan mijn echtgenote over. De koningin is ons goed bekend, die woont in het bos bij ons vlak in de buurt en daar komen we vaak langs op onze toertochtjes. Heel spannend dus, misschien wel iets té spannend. Normaal sukkelen ze na een half uurtje in de auto wel in slaap, maar nu blijven ze de hele lange weg naar het Zuiden wakker, klaarwakker. Omdat we laat vertrekken, omdat we voor drie dagen net zo veel inpakken als voor drie weken, liggen ze pas in hun onwennige hotelbedjes tegen de tijd dat ze normaal hun halve nachtrust er al op hebben zitten. En dan slapen ze natuurlijk nog lang niet.
De volgende dag zien vier paar dikke ogen aan het ontbijt hoe de regen gestaag met bakken uit de hemel valt. Mag de pret niet drukken, vinden we. Pet op, paraplu op en hup, naar het sprookjesbos. Daar is het onder deze omstandigheden natuurlijk lekker rustig en dus staan we overal mooi vooraan. De zonnige kant moet nu maar even van onszelf komen. Jammer dat het kabouterdorp stuk is. De tientallen kleine mannetjes, onder wie we duidelijk Pinkeltje en Spillebeen herkennen, staan stokstijf in de regen, hoe hard we ook op de knop drukken.
Maar ’s middags breken de wolken zowaar een beetje en vinden we zo’n terrasje waar Limburg z’n reputatie aan te danken heeft. Onderweg terug naar ons kasteel groeit het vertrouwen in de goede afloop van ons weekend. Dan geeft onze zoon eens lekker over over zichzelf, de bekleding van de auto en zijn zus. Dat is niet prettig, maar die dingen gebeuren, denken we dan nog. Maar donkere wolken pakken zich opnieuw samen boven ons en onze tijdelijke burcht, letterlijk en figuurlijk, als we fris gewassen en gekleed aanschuiven in het restaurant van het hotel. We zijn goed voorbereid met leesboeken en een Pooh-kwartet en het bedienend personeel doet z’n best, maar slechts met veel gesis, gedreig en geknijp kunnen we de maaltijd enigszins redden en de ons omringende gasten ontzien. Onze dochter moet tussendoor zelfs even op de gang worden toegesproken. Halverwege het dessert geven we op.
‘Wat zijn jullie vervelend,’ verzucht mijn echtgenote veel later diezelfde avond. Niemand slaapt dan nog.
‘Ze zijn zelf ook vervelend,’ hoort ze mijn dochter nog net tegen mijn zoon fluisteren.
Soms is opvoeden oorlog en we moeten nog twee dagen.
VERSCHILLEN
Die van ons kunnen natuurlijk al lang lopen, maar toch worden ze soms nog per wagentje vervoerd. Dat vinden ze zelf vaak makkelijk en comfortabel; dan zijn ze liever lui dan moe. In sommige onoverzichtelijke situaties vinden wij het handig omdat ze vastgebonden zitten en er dus niet vandoor kunnen en we ze niet onwillig aan één arm door het winkelcentrum hoeven slepen. Wij hebben een dubbele buggie, die we om dit soort redenen zullen blijven gebruiken totdat hij uit elkaar valt of totdat ze er uit barsten. Het valt ons op dat neutrale toeschouwers dat vaak prachtig vinden, twee van die kleintjes naast elkaar. Zeker als ze bij toeval even lief zitten, bijvoorbeeld omdat ze slaperig zijn, net een ijsje hebben, of anderszins afgeleid zijn. Soms denken mensen zelfs dat ze een tweeling zijn. Wij kunnen ons dat niet voorstellen, wij vragen ons vaak verbijsterd af hoe we twee zulke verschillende kinderen hebben kunnen krijgen. Vaker dan lief naast elkaar zitten, is het duwen en trekken in de kinderwagen. Altijd moet de een het kleurpotlood dat de ander net heeft, de schoot waar de ander net op wil, het kusje dat de ander net versierd heeft. Wij willen dat helemaal niet, wij willen onze aandacht niet doseren, wij willen knuffelen wie ons voor de voeten komt. Wij willen liefde en vrede in ons huishouden. Wij geven toch zeker zelf het goede voorbeeld?
Zoals vanmiddag aan tafel. Simon steekt zijn lege bordje vooruit voor een vijfde of zesde boterham. Gezien het formaat, de vorm en het gewicht van de jongen, hadden we twee boterhammen geleden al moeten ophouden. Dus hij krijgt niks.
‘Nee jongen, basta!’
‘Ja, pasta.’ Chocopasta is momenteel favoriet.
‘Nee, op.’
‘Nee op,’ herhaalt hij, maar hij bedoelt het anders.
‘Ja op,’ we laten ons heus niet in de war brengen, ‘genoeg gezeurd.’
‘Anders word je veel te dik,’ doet zijn zus een ongevraagde duit in het zakje.
‘Jij moet je er niet mee bemoeien en niet zo treuzelen.’
Zonder al te veel overtuiging produceert de zoon een piep, maar hij wordt hartelijk in zijn gezicht uitgelachen.
Dan schiet zijn zus haar broer onverwacht te hulp, hadden we haar maar niet moeten schofferen.
‘Nee hoor, dat moet je zo doen.’ Ze knijpt haar ogen dicht, trekt haar gezicht in een grimas en produceert een luid kunstmatig gehuil. Het lijkt angstig veel op het kunstje waar we vaak genoeg zijn ingetrapt. Even denken we zelfs een traantje in een ooghoek te zien blinken. Even bestudeert hij zijn zus in stille bewondering en een ogenblik later geeft hij een perfectie imitatie van de voorstelling van daarnet. Ook bij hem ontbreekt de traan nog maar net.
Dan opent hij zijn kraaloogjes en kijkt triomfantelijk de kring van het gezin rond. Even is het stil, maar dan schieten we met zijn allen in de lach.
Nee, een tweeling is het niet, maar broer en zus zijn het wel en kinderen van ons ontegenzeglijk ook.
KNOEIEN
‘Zo, even lekker knoeien en dan gaan we verder eten.’
Zucht. Alweer een kans op een rustige, regelmatige maaltijd verkeken. Onze dochter weet haar droge humor perfect te doseren en pappa ligt in een deuk. Mijn slappe lach zal zeker niet helpen om de orde en netheid te handhaven, maar ik kan het even niet helpen. Mijn zoon heeft maar een klein zetje nodig om van gewoon ondeugend tot volledige anarchie te vervallen en mijn echtgenote, die zojuist bezig was om tussen de mayonaise een mond te vinden voor een hapje appelmoes, trekt haar handen van hem af. De ervaring leert dat we ze nu een minuutje moeten laten uitrazen en dan pas met strakke hand weer de leiding kunnen nemen.
De ervaring leert ook dat een van de grootste problemen van de opvoeding de voeding is. En op dat terrein hebben we inmiddels genoeg ervaring om onze kinderen te behoeden voor ondervoeding. Dat klinkt misschien wel makkelijker dan het geweest is. In onze wanhoop hebben we onze dochter wel eens willen dwingen te eten. Tevergeefs natuurlijk, zoals we ook al in de vakliteratuur hadden gelezen. De zoon daarentegen was naar ons idee rijp voor een streng dieet toen hij opeens kieskeurig werd. Kieskeurig zijn ze allebei nog steeds. Met name bij de warme maaltijden wordt elke hap zorgvuldig gecontroleerd op de juiste samenstelling qua vlees en groen. Daar kan ik mij persoonlijk iets bij voorstellen. Van mijn eigen jeugd herinner ik me dat ik pas wilde eten als mijn moeder me verzekerd had dat het boerenkool was wat me werd voorgezet. Beide hebben ze hun specifieke eigenaardigheden. Terwijl zij na de laatste hap nog wel eens te verleiden is tot een allerlaatste hap en daarna tot een slothapje voor oma, is zijn laatste hap zijn laatste hap. De volgende hap laat hij gewoon uit zijn mond vallen. Maar al met al zijn we er inmiddels van overtuigd dat ze over het algemeen voldoende binnen krijgen, zodat we ons meer en meer kunnen concentreren op de tafelmanieren. Te beginnen bij de basis. Bijvoorbeeld dat er binnen geen vogels zijn en dat de kring van broodkruimels rond Simon dus door pappa of mamma moeten worden opgeruimd. Of het dus wat minder kan. De dochter mag inmiddels al af en toe een mes, ook al weet ze nog niet precies hoe dat moet, maar de zoon is daar nog veel te happig op. Dat is ons nog even te duur in pleisters.
We hebben nog een lange weg te gaan, denk ik als onze zoon zijn zus vol raakt met een goed ingemayonaisde friet. Tijd om in te grijpen.
Ik herinner me dat ik mijn zus vroeger aan tafel tot walgende wanhoop kon drijven door haar hartelijk toe te lachen met een open mond vol halfgekauwd eten. Ik herinner me niet hoe ze me dat hebben afgeleerd. Waarschijnlijk ben ik er gewoon mee gestopt toen niemand meer hoefde te lachen.
GROTER DAN KLEIN
Mijn zoon en ik nemen samen de week door. Een bewogen week mogen we wel zeggen. Een week eigenlijk waarin hij groot is geworden. Nou ja, groot; groter dan klein in elk geval. Na een paar keer ‘wennen’ is de overstap van de Pollekes, de kleintjes, naar de Monkies, de groten op de crèche definitief. Niemand vond het leuk en toch is het gebeurd. Bij het wennen heeft hij zich nog flink gehouden. Een keer moest hij maar huilen toen zijn eigen juf wegging en de hele eerste dag heeft hij met een klein snoetje de hand van zijn nieuwe juf vastgehouden. De juffen van de Monkies zijn zeker even lief, maar tot nu toe heeft hij elke morgen even hartverscheurend gehuild als ik hem bij ze achterliet. Ik zie ook wel dat het alweer over is als ik buiten langs het raam loop en naar binnen kijk, maar leuk is anders. Zo erg is hij op zoek naar herkenningspunten en houvast, dat hij zich zelfs vastklampt aan de benen van de vader van zijn vriendin, die hij ook al achter heeft moeten laten. Ik herinner me niet dat mijn dochter zo’n grote moeite had toen ze overstapte. Maar die was dan ook niet zo lang bij de kleintjes geweest en die heeft bovendien wat meer van een binnenvettertje.
Enfin het is hard, maar het moet nu eenmaal even en een goed gesprek kan helpen.
‘Hoe was het vandaag, jongen?’
‘Zij mij slaan.’ Blijkbaar eerst even de lopende zaken doornemen.
‘Heb heb jij hem geslagen?’
‘Ja, maar…’
‘Je mag je broer niet slaan.’
‘…hij heeft mij eerst geslaan.’
‘Jij mag je zus niet slaan.’
‘Nee.’
‘Nee.’
Een goedkoop succesje om te beginnen. Zonder vergaande maatregelen te moeten treffen, volledige overeenstemming bereikt.
Verder met ons therapeutisch gesprek.
‘Was het leuk op school?’
‘Ja, leuk.’
‘Diana lief?’ ‘Ja.’ ‘Sandra lief?’ ‘Ja.’
De jongen is duidelijk van slag af, want normaal is iedereen stout.
Een laatste controle: ‘Pappa lief, zusje lief, mamma lief?’
Driemaal ‘ja’, het zit dieper dan ik dacht.
‘Bij haar geweest.’ Hij gaat nu echt vertellen.
‘Hij is helemaal niet bij mij geweest,’ reageert zijn zus verbaasd en obstinaat. Dit gesprek raakt kant noch wal.
‘Morgen weer?’ vraag ik.
‘Nee!’ dat is duidelijk weer onze zoon. Morgen hoeft hij ook niet, we hebben een lekker lang weekend onder elkaar voor de boeg en we zullen hem eens lekker verwennen. Te beginnen met een dikke knuffel nu, gevolgd door een flinke stoei- en smijtpartij, ‘keten’ noemen we dat.
Als ik hem later in bed leg, heeft hij nog een laatste mededeling. Ik haal de speen uit zijn mond om hem te kunnen verstaan, ‘wat zeg je jongen?’
‘Wellerus pappa.’ Twee warme handjes om mijn hals en een hele natte kus.
Klein groot ventje, nog geen twee jaar. Ik trek een stoel bij en blijf even naast zijn bed zitten. Net als vroeger, toen hij nog klein was.
ALLEEN
‘Als je alleen bent…’ begint de dochter.
Het is de laatste treuzel voor het slapen gaan. Haar broer ligt al op een oor. Maar soms moet je ook de angst voor het donker wegkletsen.
‘Als je alleen bent…’
‘Maar jij bent niet alleen, meisje.’
‘Maar als je alleen bent….’
‘Pappa is hier, mamma is hier en je broer en wij laten jou heus niet alleen.’
‘Ja maar als je alleen bent…’
‘En als wij weg zijn dan is er altijd iemand om op jou te passen.’
‘Ja maar pappa, maar, maar, maar….’ nou moet ik haar toch echt eens laten uitspreken. ‘Als je alleen bent dan komt een boze beer en die doet aargh.’ Ze kromt haar handjes als klauwtjes en kijkt heel eng.
‘ Dat zou wel eens heel goed kunnen, schat en daarom laten we je nou net nooit alleen.’
‘Ja, nee.’
‘Ja’ van: blij dat jullie ook van die kwaaie beer weten en ‘nee’ van: ik moet er inderdaad niet aan denken om alleen te zijn als die beer binnenkomt.
Even is het stil en ik denk weg te kunnen met een ‘welterusten meissie’.
Te vroeg.
‘En de boze wolf komt niet in een huis van steen.’
‘En wat hebben wij voor een huis?’
‘Van steen.’
‘Precies, trouwens wij zijn geen biggetjes en dus die wolf heeft hier niks te zoeken.’
‘Nee, wij zijn kindjes en geen biggetjes.’
We kunnen gaan slapen en ik ben zo vrij om de ouders met houten huizen even hun eigen probleem te laten oplossen. Maar zeker als ze biggetjes hebben, moeten ze oppassen.
Het is vast niet toevallig dat deze discussie gevoerd wordt op de vooravond van het eerste weekend dat haar ouders alleen zullen doorbrengen. Lieve vrienden met leuke dochters komen logeren en passen op. Dat wordt een feest voor die twee van ons en wijzelf zullen het ook volhouden deze keer; van vrijdagmiddag tot zondag. Heel vroeg in de middag zullen we terug zijn. Misschien al ’s ochtends. We mogen bellen zo veel als we willen.
Het wordt zondag eind van de middag, we hebben maar twee keer gebeld, het was heerlijk en alleen op de heenweg ter hoogte van de brug bij Vianen werden we even sentimenteel. We zijn gesterkt door het uitslapen, door het ongestoord kunnen praten, het ongestoord kunnen luisteren, het ongestoord stil zijn. We hebben genoten van de tevreden herinnering aan toen we nog met z’n tweetjes waren. En we hebben de kindjes heerlijk gemist.
Die zijn voor het huis op het grindpad aan het spelen als we thuiskomen. Ze begroeten ons hartelijk en kruipen als vanzelf op de schoot van hun ouders-voor-het-weekend als we gezellig bij een koekje verhalen gaan vertellen.
Op de bank zeggen wij echte ouders sportief tegen elkaar dat ze het blijkbaar ook heel gezellig hebben gehad. Gelukkig bezeert onze zoon zich dan flink en van zijn oorverdovende gehuil gaat onze dochter van de weeromstuit mee snikken. Hij bij mamma, zij bij pappa. Natuurlijk hebben ze ons gemist.
PICKNICK
Elk jaar in het najaar doen ze een picknick op de crèche van mijn kinderen. En dit jaar was het heel speciaal feest omdat de crèche maar liefst tien jaar bestaat. Alle ouders maken iets zoets of iets hartigs om te eten en dat is heel gezellig. Dit jaar had ik eigenhandig een chocoladetaart gemaakt naar het recept van de kennis van een collega van mijn vrouw. Ze hebben er lekker lang mee gedaan, met mijn taart. Stevig en compact was hij, mijn taart, en zwaar. Maar wel goed van smaak, zegt mijn vrouw, die deze combinatie van goede wil en een serieuze poging positief wil benaderen en manmoedig een klein stukje genomen heeft.
Thema dit jaar was ‘circus’. Alle kinderen moesten bij voorkeur als iets van het circus verkleed komen. Dat was sommige ouders gelukt en sommige niet. Sommigen hadden er echt flink werk van gemaakt en anderen hadden het altijd-goed-pakje van zolder gehaald. Die van ons gingen als publiek verkleed, want op het laatste moment wilden ze weer niks. Dat wil zeggen: de dochter wilde niks en dus wilde de zoon ook niks. We hebben ze heus wel gestimuleerd. Zij als tijgertje of toch maar koorddanseres, hij als Dikkedeur of sterke man met een streepjeshemd, een snorretje en een tatoeage. Te vaak heb ik in mijn eigen jeugd met loden schoenen in een carnavalsoptocht of een Koninginnedag-defilé meegelopen om mijn kinderen nu te dwingen.
Er was een poppenkast waarin werd uitgelegd hoe het nou echt zit met Jan Klaassen en Katrijn, dat het toch dezelfde Jan Klaassen was als die trompetter uit het lied van Rob de Nijs. Wist u dat?
Omdat de meeste echtparen zich verdeeld hebben in wegbrengers en ophalers, kennen we de helft van de ouders niet en zijn de kinderen eigenlijk de enigen die iedereen kennen. Dat is best wel een raar gezicht, van die ouders die hun kinderen naar voren duwen om contact te maken met andere kinderen waarachter ouders staan die ook aan het rondkijken zijn.
En als de voorzitter gesproken heeft bij gelegenheid van de tiende verjaardag en nadat iedereen die dat verdiend heeft een bloemetje heeft gehad, worden er ballonnen met kaartjes er aan vast opgelaten.
Het was een geweldig feest en toen we thuiskwamen hoefden we ook niet meer te eten.
Als we de volgende dag toevallig door de buurt fietsen, vraagt mijn dochter mij af waar haar ballon gebleven zou zijn.
‘Heel ver weg,’ hoop ik met haar mee. Want we hebben uitgelegd dat het de bedoeling was dat je hem losliet – voor deze keer wel – en dat het dan juíst de bedoeling was dat hij heel ver weg zou vliegen en dat iemand hem dan moest vinden en terugsturen. Best nog wel een ingewikkeld verhaal.
‘Dat is ‘m niet, hè papa?’ In een hoge boom hangt een rode flard ballon met een kaartje eraan.
Dat is ‘m niet, dat weet ik zeker.
HOE IS HET MET MAMMA
We zitten aan tafel en we eten patatjes met appelmoes en knakworstjes. Nee, daar zitten geen vitaminen in, maar we vinden het allemaal lekker en er hoeft dus niet gezeurd, gefleemd, gedreigd of gevoerd te worden en dat is ook heel wat waard. Ze hebben vanmorgen al versgeperst sinaasappelsap gehad en morgen is er weer een dag.
We zijn allemaal een beetje moe. Van de crèche, van de baas, van het werk. En omdat we ook onze mond vol hebben, zijn we wat stilletjes.
‘Hoe was het op de zaak, schat?’ Probeert mijn echtgenote. Die vindt het nu eenmaal gezellig als er wat gepraat wordt onder het eten.
‘Zoals elke dag.’ Zeg ik en het klinkt alsof ik bedoel: ‘vraag er niet naar als je wat aan de rest van je avond wil hebben.’ Ik vind het niet ongezellig als er niet gepraat wordt.
‘Hoe was het op school, jongen? Leuk?’ Mijn echtgenote is bepaald onverdroten.
‘Ja leuk!’ Zegt haar zoon en het klinkt alsof hij net zo goed ‘nee leuk!’ had kunnen zeggen. Het heeft zijn aandacht nu even niet. Hij is gek op friet, dat is bekend.
De fut zit er niet in, vandaag, in dit huishouden. Mijn vrouw geeft de moed op, vlak voor dat haar dochter aan de beurt was.
Dat gaat zo maar niet. Mijn dochter doet tegenwoordig zelfstandig mee aan een discussie.
‘En hoe was het vandaag met mamma?’ Het klinkt heel parmantig en glashelder in het stille geëet. We schieten allemaal in de lach.
‘Goed hoor, lieffie,’ gaat mijn vrouw er eens lekker op door, ‘ beetje last van mijn rug.’
De dochter knikt begrijpend, zo van ‘vertel daar eens wat meer over, mamma’. Ze heeft een echte ‘mamma-dag’ vandaag. Ze loopt over van liefde en moet dat vaak getuigen. Vanmiddag op de crèche is ze nog in de bres gesprongen voor mamma: er werden opmerkingen gemaakt en vragen gesteld over de kaarsjes op de verjaardagstaart van haar broer; die waren er niet. De bakker was de kaarsjes op zijn taart vergeten, en niet mamma.
Een hele vette knuffel heeft ze voor mamma gereserveerd, en nog een, na het voorlezen uit Pinkeltje, als we naar boven gaan.
‘Mmm, schoon bedje.’ Ze wentelt zich in geluk onder het frisse dekbed. ‘Heeft mamma gemaakt.’
Even lijkt het er op dat er nog deze avond een standbeeld voor mijn vrouw opgericht gaat worden bij ons op de overloop. Maar dan wordt het rustig in huis en er is nog een late samenvatting van een leuke wedstrijd op de televisie.
‘Je zou bijna de indruk krijgen dat mijn dochter me iets probeert uit te leggen,’ merk ik terloops op tegen mijn echtgenote, die aangeschoven is op de bank.
‘Zou je denken?’ zegt die, net zo terloops, en ze schurkt nog wat in mijn richting.
‘Dat zou ik denken, ja. Hoe is het met je rug?’
‘Gaat wel, steeds beter. Tot hoe laat gaat die samenvatting nog duren?’
OPA
Bij de avonturen van Pinkeltje lezen we dat de Kerstman door engeltjes kerstbomen laat zagen in het bos, ze laat optuigen en dan bij de mensen bezorgen. Wie braaf is geweest, krijgt een kerstboom met de complimenten van de Kerstman. Wat een flauwekul! Ik wil mijn kinderen best een beetje voorliegen als dat nodig is en Sinterklaas hebben wij hier in huis ook dit jaar weer keihard gevierd, maar er zijn natuurlijk grenzen. Mijn kinderen weten sinds jaar en dag dat hun vader jaar in jaar uit de kerstbomen zélf uit het bos ging halen en dat de bomen pas de laatste jaren van de markt komen. De laatste twintig jaren ongeveer.
Mijn dochter en ik proberen onszelf en de kille winteravond een beetje op te fleuren met een vooruitblik op Kerstmis.
‘En dan mag jij met pappa naar de markt om een kerstboom te kopen.’
‘Dat is de boom van pappa.’
‘Nee hoor, dat is de boom van ons allemaal en die gaan we samen prachtig versieren.’
‘Met slingers,’ verkneukelt ze zich.
‘En de mooie witte lampjes van opa.’
‘En kaarsjes.’ Ze ziet het helemaal voor zich.
‘Ja schat, en de mooie witte lampjes.’
‘En de berenlampjes, hè pappa.’
Ja die ook. Maar het echte kerstgevoel komt bij mij pas als de witte kaarsenlampjes worden uitgepakt en bijzonder moeizaam en altijd scheef worden opgehangen of aangebracht. Die lampjes komen regelrecht uit mijn vroege jeugd. Ze zitten boven in de doos met kerstversieringen en ze drukken elk jaar tenminste één bal plat. Ze moét zich die lampjes herinneren. Ze zijn ooit door mijn vader nieuw aangeschaft. Het schijnt dat daarvoor bij ons in de kerstboom echte kaarsjes hingen te branden, maar ik kan me zo voorstellen dat mijn moeder dat al snel te veel rommel of te gevaarlijk vond.
De eerste twintig jaar van mijn leven zijn die lampjes zuchtend en steunend door mijn vader opgehangen; ik mocht overal mee helpen, maar daarmee niet. De volgende twintig jaar, tot nu, hang ik elk jaar die lampjes op en dan moet er ook niemand in de buurt komen. Ze moet zich nu die lampjes herinneren, want zo lang zullen ze niet meer meegaan. Elk jaar blijkt er wel een gesneuveld en moet het hele snoertje worden ingekort omdat ze anders allemaal niet branden. Uiteindelijk gaan wij een snoertje met één scheefhangend kaarslampje overhouden. En ook dat laatste lampje gaat een keer definitief uit, daar is niets aan te doen. Daar gaan we ook niet sentimenteel over doen, zo is het leven. Mijn zoon erft mijn horloge net zoals ik dat van zijn van opa en dat zal ook ooit voor het laatst met de wasmachine worden mee gewassen, zo gaan die dingen.
Ik hoop dat ze tegen die tijd nog bij me onder de kerstboom zit. Dan leg ik er een pakje onder met lampjes die je zó, klik-klik, kaarsrecht en in één beweging vastzet in de boom. Kan ze aan haar eigen traditietje beginnen.
TALENTEN
Zondagmorgen, pret op het ouderlijk bed. We hebben het al heel lang heel druk gehad, met werken, visites en logeren, maar nu zitten we midden in een rustig weekend, waarin we helemaal niks moeten en we stellen het aankleden nog een half uurtje uit. Een mooie gelegenheid om bij te kletsen en de vorderingen op te nemen.
De dochter staat met een ballon in haar handen te joelen op haar moeders buik. ‘ Kom we gaan voetballen met de ballon, mamma, eh…nee…we gaan ballonnen.’ Een nieuw werkwoord uitgevonden en iedereen in onze slaapkamer weet meteen waar ze het over heeft, want haar broer wil al meteen mee-ballonnen. Prachtig vind ik dat, dat het leren en denken doorgaat onder het praten, dat ze zichzelf verbetert halverwege de zin. De appel valt niet ver van de boom, zeggen ze. Wil dat zeggen dat de visser zwemt met zijn kinderen, de voetballer balt en de huizenbouwer een zandbak metselt voor die van hun in de tuin? Als we in het concertgebouw-orkest hadden gespeeld, mijn vrouw en ik, dan hadden we misschien wel een viooltje voor ze moeten kopen. Ze staan nu al soms te plukken aan de zelden gebruikte elektrische gitaar van pappa.
Mijn vrouw en ik vermaken die van ons als vanzelf met cijfers en letters, want daar zijn wij nou eenmaal respectievelijk goed in. Onze zoon bijvoorbeeld kan al alle treden van de trap tellen. Weliswaar met veel vijven en zessen, maar hij telt. Zijn zus en ik oefenen lezen en schrijven. Ze kent al heel wat letters. De letters van haarzelf, haar broer, IJs en natuurlijk Pappa en Mamma. Die laatste twee kent ze zelfs in dubbele hoedanigheid. Dus de M en de P zijn allebei de letter van pappa.
Als we dat weten kunnen we misschien overgaan tot les twee.
‘Schat wat is dit?’ ‘De letter van Pappa.’ ‘En dit?’ ‘De letter van mamma.’ ‘Goed zo, en dit?’ ‘De letter van Tilly.’ Die soms oppast. Ik kras de letters met een kleurpotlood op de achterkant van een tekening van onze zoon. Of op de voorkant, dat is bij hem nooit helemaal duidelijk. En ze heeft er deze morgen blijkbaar zin in, want ze speelt het spelletje leuk mee.
‘En al die letters samen?’ Ze kijkt me niet-begrijpend aan. Natuurlijk kijkt ze me niet begrijpend aan, het kind is net drie. Ze hoeft nog niet te kunnen lezen. Het is ook niet meer dan een spelletje.
‘Samen is dat de naam van pappa.’ Ik wil haar niet langer in spanning houden. ‘Ja,’ zegt ze op een toon van ‘natuurlijk pappa, als jij het zegt.’
Ik maak me vooralsnog geen zorgen. Mijn dochter heeft duidelijk talent, volgende week proberen we hetzelfde nog eens. Nu zullen we het dan nog wat eenvoudiger houden.
‘Kijk eens meissie, wat is dit voor een letter.’
‘Geen idee, pappa.’
‘Is dat soms de letter van Oma?’
‘Nee, pappa, dat is een rondje.’
Terug naar af.
DE EERSTE LETTER
Er ligt een nichtje in het ziekenhuis en mama gaat op bezoekuur. Niet dat we iets kunnen doen, maar soms helpt het al als je laat zien dat je toch een beetje meeleeft. En dat gaat mijn vrouw bij deze nicht doen. Spreekuren beginnen altijd op gezinsspitsuur. En hoewel ik helemaal in staat ben alle gezinstaken over te nemen en volkomen kalm en rustig overkom, is het nog haasten, haasten, haasten. Vlug grist ze nog een tekening van onze dochter van de tekentafel. Voor boven het ziekenhuisbed van de nicht.
‘Laat eens kijken of dat de goeie is,’ vraag ik, want ik waak over het cultureel erfgoed van ons gezin. Het is inderdaad een prima stuk, dat de kamer van mijn nichtje zeker zal opfleuren, maar hij is nog niet gesigneerd en er is nog geen titel. ‘Schat wat is dit?’ Mijn dochter kent me inmiddels een beetje en speelt het spel leuk mee, ze komt er zwaar geïnteresseerd bijstaan. Mama heeft ondertussen haast, haast, haast.
‘Dat is de maan en het bos, papa.’ Ik schrijf: ‘Zie de maan schijnt door de bomen.’ Inderdaad een pakkende en treffende titel voor dit stuk. ‘En nu moet je nog je handtekening zetten.’ Dat snapt ze niet. En dat ik haar hand pak met daarin een potlood om samen haar naam te schrijven, dat wil ze niet, dat vertrouwt ze niet. Dan kletst ze met haar platte hand op de tekening, als papa soms omtrekken bedoelt.
‘Nee,’ zeg ik, en ik ben haar een beetje aan het plagen, ‘je moet je naam schrijven, je letter.’
‘O.’ zegt ze en ze pakt een potlood uit de doos en trekt de tekening naar zich toe. Zonder veel omhalen trekt ze een streep en geeft die vervolgens drie zijpoten. Een streep met drie zijpoten? Dat is een E! Mijn dochter van net 3 schrijft haar initiaal! En niet nadat ik het eerst heb voorgedaan, maar zo uit het hoofd.
‘Zo,’ zegt ze volkomen ten overvloede.
De mond zakt me open en mamma vergeet even dat ze al onderweg had moeten zijn. Die kan het verhaal natuurlijk meteen aansluitend in het ziekenhuis vertellen. Ik moet wachten tot morgenochtend op de zaak.
Als we een paar dagen verder zijn heb ik de meeste kennissen en familie wel op de hoogte gebracht van de gebeurtenis. Persoonlijk of telefonisch. Ik ben niet iemand die snel opschept over zijn kinderen, maar als weer eens zo duidelijk het bewijs geleverd wordt van wonderkinderschap, doe ik daar ook niet stiekem over.
Misschien laat ik me wel een tikje meeslepen door mijn liefhebbend enthousiasme, want als mijn dochter voor de zoveelste keer de loftuitingen van haar vader moet meemaken, dit keer tegenover toevallige visite, begint ze blijkbaar wat gegeneerd te raken. Als de visite het verhaal van De Eerste Letter heeft uitgehoord en keurig ‘knap hoor,’ heeft gereageerd, meent ze dat enig relativeren op zijn plaats is.
‘Maar de letter van mijn broertje ken ik nog niet, hoor.’
RECLAME
‘Wat zie je er uit, kind.’ Onze dochter staat drie traptreden boven me en we doen het spelletje ‘we gaan zo langzaam mogelijk naar bed’. Inderdaad, een spelletje uitdagen dat wel eens verkeerd, met ruzie, wil aflopen. We hebben duidelijk zichtbaar net een boterham met chocoladepasta achter de kiezen en dus tevens achter de oren. Haar haar is nu echt weer te lang en piekt in de ogen zodat ze er van moet knipperen. Onder haar linkeroog een flinke schram, die heeft ze aan haar broer te danken, die met een blok hout voor de open haard stond te zwaaien en haar oog op een haartje na miste. Op haar voorhoofd een prachtige blauw-groen-gele bult, die heeft ze aan zichzelf te danken. Even niet opgelet en tegen een deur geknald. Haar spijkerbroek hangt een beetje laag op de heupen en het hemdje komt eruit. Zélf weer aangetrokken na gehaast toiletbezoek. Door de chocoladepasta heen ontwikkelt zich een ‘vieze neus’, een snottebel. Echt een schoffie. Echt een dag dat er geen fotograaf van de Margriet langskomt, laat staan een van de oma’s. Demonstratief haalt ze haar mouw onder haar neus langs. Strikt verboden, dat weet ze, maar we zoeken ruzie, want we hebben geen zin in een middagdutje.
‘Ja, hè pappa, ik lijk wel een dinosaurus.’
Nou nee, dat is nou ook weer overdreven. Even de pony bijknippen, een natte washand over haar gezicht en met wat overredingskracht een van haar schattige jurkjes aangetrokken en ze is weer pappa’s allermooiste. Dat redt je toch echt niet met een dinosaurus.
Maar hoe komt ze opeens aan dat woord? Natuurlijk van de televisie. Tussen de tekenfilms op de zondagochtend was er een reportage over de verhuizing van het Leids Natuurhistorisch museum. Waar we later vast een keer naar toe zullen gaan, op leerzaam uitstapje. Het heeft indruk gemaakt.
Blijkbaar zijn dinosaurussen even een welkome afwisseling tussen de monsters en de spoken. Ze zien er in elk geval heel gevaarlijk uit en ze hebben in elk geval echt bestaan.
Ik las laatst van een onderzoek waaruit bleek dat kinderen nauwelijks beïnvloed worden door reclame. Dat onderzoek moet over, onze dochter is zeer ontvankelijk. Mits goed gericht, treffen commercials bij haar doel. Het is natuurlijk ook niet voor niets zo druk rond kindertelevisietijd. Maar waarom werkt het ene filmpje wel en het andere niet? Hoe kiest een kind bijvoorbeeld zijn of haar dagtrip uit de drie pretparken die zichzelf luidkeels aanprijzen rond de reportage over de dinosaurussen. Misschien is de oplossing wel simpeler dan een onderzoek kan aantonen. Ze wil graag naar het park dat ze kan uitspreken: Julianatoren. De andere twee hebben Engelse namen en daar heeft ze nog wat moeite mee. We hebben afgesproken dat we gaan als ze weet waar het is. Tenzij ze natuurlijk van te voren de naam van dat Leidse museum kan uitspreken. Dan gaan we daar eerst naar toe.
Maar nu gaan we opschieten en naar bed. En vlug een beetje.
NIEUW ROKJE
Ze moeten nieuwe schoenen. De oude schoenen zouden nog wel kunnen omdat ze destijds toch wel erg op de groei gekocht zijn, maar ze zien er echt niet meer uit. Op zoek naar de maat hebben we bovendien ontdekt dat onze zoon twee verschillende maten aan zijn voeten heeft. Vreemde gedachte trouwens dat er nog ergens een kind rondloopt met twee ongelijke schoenen. Maar nu is het te laat om te ruilen, want die van hem zijn versleten. En van de lakschoenen van zijn zus is de lak allang af.
Met onze zoon zijn we snel klaar. Het tweede paar dat hem wordt aangemeten lijkt te passen.
‘Die?’
‘Die!’
‘Of de blauwe?’
‘Blauwe.’
Het worden de blauwe dus, maar voor onze dochter moeten we een volgend weekend reserveren. En dat komt heus niet omdat het kind lastiger is dan de ouders, maar we zagen alle vier niets geschikts voor haar. En toch wil ze anders in de uitverkoop nog wel eens slagen omdat ze een uitgesproken voorkeur heeft voor minder courante kleuren als oranje en metallic blauw. Andere dag, andere winkel. En daar slagen we snel. Met zwarte hoge schoentjes, net als mamma. Een beetje tot onze opluchting, zo’n gedekt modelletje. Alsof ik nog wat te vertellen heb als mijn dochter het met haar moeder eens is, vraag ik me af of het niet wat teveel schoen is voor onder een jurkje. Alsof onze dochter ooit gezien wordt in een jurkje.
Dat had pappa nou niet moeten zeggen. Dat is de eer van de verkoopster te na. Toevallig doet dezelfde winkel ook in kinderkleertjes. We kunnen zo meelopen naar de andere kant.
Daar kan ik even plaatsnemen, want wat nu gaat gebeuren is bekend. Mamma gaat dwalen langs de rekken en haar dochter laat zich bereidwillig in en uit de aangereikte kleding helpen door een verkoopster die duidelijk haver ruikt. En terecht, naar later zal blijken. Het kind geniet want ze staat vol in de schijnwerper. Een fotomodel op de schoolfoto, een mannequin op de toonbank van de kinderkledingwinkel, ze showt graag. Terwijl we allemaal weten dat on\ze dochter morgenochtend bij voorkeur haar oude spijkerbroek aantrekt, maar zeker geen jurk, staat ze hier de schattigste dingen te passen.
Een jurkje is het niet geworden, dat heb ik tegen kunnen houden, maar wel een trui die op alle broeken kan en weer een nieuwe spijkerbroek. En toch een rokje en een maillootje. Die verkoopster zou die verkoopster niet zijn.
Die nieuwe spijkerbroek is inmiddels een keer of twee gewassen, maar het rokje ligt nog steeds nieuw te zijn. Voorlopig zit het er ook niet in dat we naar oma gaan, want dat zou wat onze dochter betreft nog een reden kunnen zijn om een rokje aan te trekken.
Ik heb het nog zo gezegd en het is dan ook niet terecht dat ik word aangewezen om haar morgenochtend ervan te overtuigen dat dat rokje heel leuk is.
Maar we zullen zien of het lukt. Voor hetzelfde geld wordt het Pasen.
EEN ZWALUW
Of er wetenschappelijk onderzoek naar is gedaan, weet ik niet. Je kunt je afvragen of zo’n onderzoek ooit betrouwbaar zou kunnen zijn, want wie durft er nu echt voor uit te komen? Dus als er al cijfers en percentages zijn, ken ik ze niet en ik zou er ook niet te veel waarde aan hechten. Niettemin schijnen badmeesters vrij nauwkeurig te weten hoeveel chloor en chemicaliën ze door het badwater moeten mengen, dus er is wel over nagedacht. Plassen in het zwembad.
Uit eigen ervaring, dat wil zeggen van het jaarlijkse schoolreisje met Simon, weet ik dat het in elk geval bij het babyzwemmen algemeen voorkomt.
Er zijn mensen die het open zwemwater daarom verkiezen boven een zwembad. Die vergeten dan dat vissen er ook hun eigen gewoonten op na houden om nog maar te zwijgen van al dat andere kroelende, woelende en prikkend ongedierte en monsters.
Het schijnt te maken te hebben met de veilige warmte van het water om je heen. Persoonlijk ben ik er van overtuigd dat het ook te maken heeft met het feit dat er geen haan naar kraait.
Dat en gemakzucht zijn in elk geval de belangrijkste redenen dat mijn zoon in bad plast zodra hij er in zit. En om een of andere reden heb ik het idee dat hij ook hierin niet uniek is, maar ik kan het niet met cijfers staven.
Maar al kan ik het me voorstellen, ik wil het toch niet hebben. Zijn zus zit namelijk in hetzelfde badje. Voor haar geldt trouwens hetzelfde. Wat je in je eigen badje doet, moet je zelf weten, maar als je met z’n tweeën gaat, hou je rekening met elkaar. Om die reden gaat mijn dochter altijd eerst even naar het toilet, of ze moet of niet. Bij hem kan dat nog niet, die is nog niet zo ver. Maar hij wil wel altijd hetzelfde als zijn zus, dus af en toe wordt hij ook op de pot getild.
Maar vanavond niet, want het is al laat, we willen nog even opschieten. Maar hij houdt echt voet bij stuk en, zucht, dan moet het maar. Niet op de pot, maar meteen op de grote wc. Als hij er boven balanceert, zonder de hulp van pappa, kromt hij het ruggetje, even een geluidje en warempel: drie druppeltjes.
Mamma er bij gehaald, flink gejuicht en geklapt. Het is maar één zwaluw, maar in zijn enthousiasme en voor dit publiek doet hij het meteen nog drie keer. Elke keer drie druppeltjes, elke keer een halve rol papier en elke keer doortrekken.
‘Als we dat eens mogen beleven,’ zegt mijn vrouw die hele frisse en goedkope tijden ziet aanbreken.
‘Kan de Margriet ook weer gewoon bij de lunch worden gelezen,’ fantaseer ik met haar mee.
Onze zoon stapt in bad en hij zit nog niet of er glijdt een schaduw van verlichting over zijn gezicht. Ik ken dat: het vervolg van die 12 druppeltjes.
‘Dat kan nog wel even duren,’ realiseren mijn vrouw en ik ons tegelijkertijd.
TE DIK
‘Mogen we even afrekenen?’ vraag ik de ober die ons deze middag heeft mogen helpen.
‘We hoeven niet meer,’ verduidelijkt onze zoon.
In zijn geval was ‘we kunnen niet meer’ ook op zijn plaats geweest. Terwijl de rest van ons gezin zich al in de jas hijst om te gaan, propt hij nog snel even een patatje naar binnen. Inderdaad mét mayonaise.
‘Kan niet uit,’ gilt hij dan, want nu gaan we toch echt zonder hem en de kinderstoeltjes van het restaurant laten geen kind los zonder hulp van de ouders. Zo zouden we er thuis een moeten hebben, denk ik terzijde.
‘Tja,’ plaagt mijn vrouw, ‘jij bent te dik geworden van al die patatjes met mayonaise. Net als Pooh van de honing. Jij moet blijven zitten totdat je weer dun bent.’ We komen je volgende week weer halen. Hè schat?’ spant ze samen met onze dochter
De jongen kijkt de zaak eens rond. Op alle tafeltjes staat eten. Er lopen allemaal dames en heren rond met dienbladen vol patat, ijs, taart en allerlei andere dingen die hij wel lust. We zien hem denken dat een gedwongen verblijf in dit etablissement ook zijn voordelen kan hebben. Hij blijft.
‘Ik wil nog met mijn broertje spelen,’ gilt zijn zus echter door het restaurant als we het grapje willen doorzetten. Hoofden draaien zich naar ons om, gesprekken stokken. Obers snellen toe.
Om dit niet verder te laten escaleren, probeer ik hem uit het stoeltje te hijsen. Dat gaat niet.
‘Mamma ik moet plassen,’ zegt de dochter tussendoor.
‘Help eens even schat,’ vraag ik, want de zoon zit nog steeds klem.
Het restaurant heeft inmiddels mes en vork neergelegd en ziet toe.
‘Jij even meewerken en jij even wachten,’ zegt mijn vrouw respectievelijk tegen zoon en dochter en zo kalm mogelijk. Wat kan ze verder zeggen? Maar het is al te veel. Tranen springen in de rondte. Dat schiet lekker op.
De dochter dreigt met een natte broek, een nat tapijt en nog meer kabaal en de zoon heeft inmiddels een vlijmscherp mes van tafel gepakt, waarschijnlijk om het riempje van de stoel door te snijden.
Ik stuur mijn vrouw en dochter naar privé en doe vervolgens een desperate poging om mijn zoon uit zijn benarde positie te bevrijden. Na enig geruk en getrek van ons beiden in tegengestelde richtingen, schiet hij inderdaad los. Een half glas chocomel valt om in het geweld en zachtjes druppelt de zacht bruine plakkerige vloeistap in de grijsblauwe vloerbedekking.
Het wachten is nu op mamma en onze dochter.
‘Kijk pappa, die meneer heeft…,’ het vingertje priemt genadeloos naar twee tafels verder. Ik zie ook wat die meneer heeft, maar dat hoeft niet door mijn zoon de zaak rond gebruld te worden. Dat kan ik net op tijd voorkomen.
Gelukkig, daar zijn de meiden.
‘Pappa, ik heb ook gepoept,’ roept de dochter, zodra ze me ziet. Dan duurt het nog zeker drie tafeltjes met etende mensen voordat ze bij mij is. Wat bij ons thuis heel normaal is, wordt toch heel anders met vreemde mensen er bij.
We hebben al afgerekend, maar we moeten nog het hele gangpad door naar de uitgang.
EEN OP EEN
Terwijl we op zondag meestal samen leuke dingen doen, splitsen we ons op zaterdag tegenwoordig vaak op. In wisselende combinaties. Dat heeft een praktische oorzaak hoewel mijn vrouw er ook graag een pedagogische verklaring voor mag geven. Zij vindt dat de kinderen soms ook ongedeelde aandacht moeten krijgen. Voor mij weegt het zwaarder dat ze per stuk wat makkelijker te hanteren zijn als er dingen gedaan moeten worden. Supermarkt-bezoek met een kind bijvoorbeeld, is een uitstapje, met twee is het een bezoeking. Wij hebben het wel gedaan hoor, maar we werden prompt terug gestuurd omdat we de helft vergeten waren in onze aandacht voor discipline en de andere helft plat gedrukt was in de strijd om de mooiste zitplaats in het winkelwagentje.
Vandaag heeft het lot mamma en onze zoon aan elkaar gekoppeld, ze zijn met z’n tweeën de stad in en we verwachten hen voorlopig niet terug. O heerlijke rust! Een stukje krant lezen zonder dat hij steeds uit je handen wordt gemept, een puzzeltje leggen zonder dat de stukken je om de oren vliegen. Een goed gesprek misschien. Of niet, want mijn dochter en ik kunnen een hele middag bij elkaar zitten terwijl we nauwelijks een woord wisselen. Echtgenote en zoon kunnen zich daarbij absoluut niets voorstellen.
Zij is verdiept in een nieuwe puzzel van Sesamstraat en het is zo kalm dat ik stoutmoedig aan de zaterdagbijlage begin.
‘Hij is bloot en dat mag helemaal niet in de wereld.’ Mijn dochter heeft de puzzel bijna af en ze ziet nu wat het moet voorstellen. Inderdaad voor deze tijd van het jaar een erg bloot plaatje: Ernie in een zwemband in het zwembad. Ik ben er van overtuigd dat hij ook een zwembroek aanheeft, maar dat kunnen we niet zien door de zwemband. Toch denk ik niet dat de makers van Sesamstraat zo maar een blote Ernie op een puzzel zetten. Maar zelfs al zou Ernie bloot zijn, dat is het toch niets voor mijn dochter om zich daar over op te winden. Wat kan ons dat schelen? Ik kan haar opmerking dan ook niet plaatsen.
‘Och…,’ zeg ik een beetje vrijblijvend, om tijd te winnen en omdat ik nog niet helemaal kan kiezen tussen de krant of een stukje opvoeden.
‘Nee pappa,’ zegt ze vastberaden, ‘als het niet warm is, dan mag dat niet.’
‘O,’ zeg ik, want ik begin er niet aan. Ik ga geen gesprek uit de weg en van de bloemetjes en de bijtjes zullen die van mij niet uit de boekjes lezen, maar ik hoef een kind van amper drie toch niet uit te gaan leggen wanneer bloot wel en niet kan. Aan de andere kant, als ze ergens mee zit, moet ze altijd bij haar vader terecht kunnen. Hoe komt ze trouwens aan dit soort dingen, van wie hoort ze zo iets. Zoals ik al zeg, ik ga geen gesprek uit de weg en ik schuif al aan bij het kindertafeltje.
‘Zo,’ zegt ze, terwijl ze het laatste stukje puzzel aanlegt. Het waait al weer over.
‘Is-ie af?’ informeer ik belangstellend.
‘Ja, Klaas is Kees.’
BLOKKIE OM
Hand in hand kuieren we door de lanen bij ons in de buurt. Blokkie om, noemen we dat. Even luchten, bij de mensen naar binnen kijken en zien hoe de tuinen er voor staan. Een dorpse gewoonte die ik van vroeger heb meegenomen en die ik tegenwoordig steeds vaker weer uit de kast haal omdat het zo leuk gaat met de kinderen. Als man alleen word je toch geacht een beetje door te lopen, alsof je ergens naar toe moet, maar met een kind kan je op elke hoek van de straat blijven staan. Normaal krijg ik mijn zoon altijd wel enthousiast voor een ommetje, maar die moet vandaag zijn moeder met het een of ander helpen, vandaar dat mijn dochter is ingevallen. Die hoeft meestal niet zo nodig, maar als Tijgertje mee mag, offert ze zich wel op voor haar vader. Omdat het een doordeweekse dag is, lijkt het extra bijzonder. Vadergeluk.
Af en toe laat ze m’n hand los omdat ze iets van dichtbij wil bekijken. Straks kriebelen die vingertjes weer aan m’n hand omdat ze wil dat ik weer vastpak.
‘Niet op straat, hè schatje?’
‘Nee, want dan krijg ik op mijn kikker, hè pappa.’
Ik begrijp wat ze wil zeggen en van wie ze dat naäapt. Dat betekent toch echt dat ik me weer wat harder moet concentreren op ‘gunst’, ‘guttegut’ en ‘potverdorie’. Uit de mond van een kind hoor je pas hoe lelijk het allemaal klinkt, denk ik schijnheilig.
‘Nee, maar dat is gewoon hartst… heel erg gevaarlijk.’
‘Kijk pappa, twee enen.’
We zijn nu bijna thuis en ze leest huisnummers voor.
‘Dat is elf. Twee enen is elf.’ Ik weet niet waarom ik het vertel. Ze hoeft voor het toelatingsexamen van de basisschool heus niet tot honderd te kunnen tellen. Maar ik heb het idee dat ik het maar beter eerlijk kan spelen en als ze van iemand anders moet horen dat twee enen elf is, zal ze haar vader misschien nooit meer vertrouwen.
Maar het interesseert haar gelukkig niet, want ze zegt ‘ja’ op een manier waaraan ik kan horen dat ze wel beter weet.
Met de nummers zeven en negen heeft ze niks dus die slaan we over. Dan komen we bij vijf. Dat nummer kent ze omdat het van de buren is en omdat haar broer altijd denkt dat het zijn letter is. Wij zeggen dan altijd dat dat bijna goed is, maar zijn zus dan niet nalaten om uit te leggen dat dat echt helemaal, maar dan ook helemaal fout is. Misschien een merkwaardig ezelsbruggetje, maar zo onthoudt ze het wel. En het volgende nummer kent ze natuurlijk omdat wij daar wonen.
‘Dit is drie, hè pappa? Dat is ons nummer. En ik ben ook drie jaar. Dat is toevallig zeg.’
‘Ja,’ zeg ik, ook heel grappig, want als het om humor gaat, doen mijn dochter en ik nauwelijks voor elkaar onder, ‘en volgend jaar verhuizen we gewoon naar de overkant.’
HET KLEINE DING
Het heeft er heel lang naar uitgezien dat voorlezen voor het slapen gaan voor die van mij niet hoefde. Ik kan me ook niet herinneren dat wij dat gepromoot hebben, als ouders naar onze kinderen toe. Wij hebben een tijd lang gestreefd naar een strakke en efficiënte procedure bij het naar bed gaan. Daar ben je als ouder aan het eind van een drukke dag meestal ook wel aan toe. Maar het is allemaal anders gelopen. En nu al weer geruime tijd zijn wij iets van een traditie aan het opbouwen op dit vlak. Na het tanden poetsen zoekt iedereen zijn favoriete knuffels bij elkaar, wat vaak makkelijker gezegd is dan gedaan, want wie is vandaag favoriet en waar is die. Meer dan eens ontaardt dat in discussies over hoeveel favoriete knuffels mee mogen luisteren. Vier, ieder in elke arm één vinden wij het maximum. Daarna vindt er een korte maar hevige vechtpartij plaats over de beste posities in het ouderlijk bed, waar een en ander zich afspeelt. Omdat onze dochter altijd nog weet waar we gebleven zijn, mag die het voorleesboek pakken en openslaan. En dus mag onze zoon het leeslampje aandoen. Een ingewikkelde serie rituelen die gelegenheid en aanleiding geeft om te treuzelen en tijd te rekken. Normaal – file en baas dienende – lees ik voor, maar mamma is een goede reserve. En zelfs als ze niet hoeft te lezen, schuift ze meestal wel even aan, want het is natuurlijk wel vreselijk gezellig.
Vandaag heb ik een passage uit ‘De trouwe Johannes van de gebroeders Grimm voorgelezen. Een saai en taai verhaal vind ik zelf, geen wonder dat ik er nog nooit van gehoord had, en de dochter zat onderwijl naar de plaatjes van tien verhalen verder te gluren en haar broer kletste er steeds doorheen, maar ik mocht geen stuk overslaan en ook geen ander verhaal uitzoeken.
‘Zo, en nu naar bed,’ zegt mijn vrouw dan en dan moeten we even kordaat zijn.
‘Naar bed, naar bed, zei Duimelot,’ wilde ik dan nog even leuk doen vanavond, en dat was dom, want we kennen dat rijmpje niet helemaal en dat weet mijn dochter en daar gaat ze even op door.
‘Wat zei dat kleine ding ook alweer, pappa?’
‘Ja,’ trapt mijn vrouw regelrecht in de val, ‘hoe ging het ook al weer. Eerst nog wat snoepen zei Likkepot, waar zal ik het halen, vroeg Langejan en dan is er nog iets van grootmoeder en Ringeling…’
‘Maar wat zegt dat kleine ding nou pappa,’ houdt het schatje lekker vol.
Ik heb geen idee en geen encyclopedie om het op te zoeken en leid dus maar af.
‘Weet jij waarom Pinkeltje zo heet? Omdat hij net zo groot is als het kleine ding, als een pinkje.’ Het lukt, gierend van de lach laten mijn kinderen zich afvoeren naar bed. Zo’n goeie hebben ze al lang niet meer gehoord, die pappa toch.
Maar het is gewoon waar, van Pinkeltje, ik heb het pas nog voorgelezen.
TE VROEG
We hebben post gekregen van de school waar onze dochter straks naar toe gaat. Het duurt nog ruim een half jaar voordat mijn dochter daar haar opwachting zal maken, maar blijkbaar kunnen ze niet wachten. Of er heeft een vrijwilliger gedacht: ‘Zo, dan is dat maar gebeurd.’ De dikke envelop is geadresseerd aan ‘de ouders/verzorgers van…’ en uit de inhoud blijkt ook waarom. Er worden vandaag de dag nogal wat wijzigingen aangebracht in de naamgegevens en dat denkt de school zo te omzeilen. Moderne tijden, moderne school. Het informatiepakket, dat bestaat uit de ‘Statuten en Huishoudelijk reglement’, een ‘Nieuwsbrief’ en de ‘Schoolgids’, is overal vergelijkbaar droog en duidelijk. Ik hoor mijn vrouw instemmend brommen terwijl ze de documentatie nauwkeurig bestudeert. Zij heeft haar eigen schooltijd als bijzonder gelukkig ervaren en dat gunt ze mijn dochter dus dubbel en dwars. En daarom mag er niets aan het toeval worden overgelaten, de voorbereidingen kunnen wat haar betreft niet vroeg genoeg beginnen. Ik ben het daar niet mee eens. Ik vind het bijvoorbeeld nergens voor nodig dat ik nu al de naam van de meester ken waarbij het kind straks in de klas komt. Als ik die de avond van de eerste schooldag uit het verslag van mijn dochter hoor, is dat vroeg genoeg. Ik zelf heb een kwart eeuw met wisselend succes in het dagonderwijs mogen doorbrengen en ik weet uit ervaring dat het niet altijd een pretje is. Nu, na al die jaren, komt mijn antiautoritaire hart nog in opstand bij het lezen van het ‘Huishoudelijk reglement’. Terwijl dat op zich zelf natuurlijk een heel redelijk reglement van een heel vriendelijke school is. Later zal ze pas beseffen dat de eerste vier jaren van haar leven een vakantie waren die nooit had mogen eindigen.
Maar ik mok tegen beter weten in. Als ik mijn dochter zie, weet ik dat ik mezelf van alles kan wijsmaken, maar dat ik het niet zal kunnen tegenhouden. En ik zal het niet willen. Ze zal het er waarschijnlijk prachtig vinden, want ze wil zo graag weten en leren. Vanmorgen nog moest mijn vrouw de klok uitleggen. Waarom het ‘al laat’ is als het ‘zeven uur’ is en hoe laat het dan nou is. Maar ze is pas drie-en-een-half. En het duurt nog zeker een half jaar voordat ze begrijpt dat het ‘kwart over zeven’ is en niet ‘half drie’, al is dat ook weer niet zo’n hele erge vergissing voor iemand die net de klok begint te leren. En over een half jaar gaat ze eerst een weekje wennen, dan is het al grote vakantie en daarna gaat ze echt elke dag.
We moeten maar voorzichtig beginnen te wennen aan het idee.
Volgende week is er een eerste bijeenkomst van ouders van nieuwe instroom-kleuters. Mijn vrouw gaat in elk geval en ik denk wel dat ik meega. Kan ik meteen vragen of je tegenwoordig nog steeds het Huishoudelijk Reglement moet overschrijven als je straf hebt.
SAAI
Het is een hele saaie zondagmiddag. Soms zijn wij een heel spannend gezin en soms gebeurt er gewoon niks. Vandaag bijvoorbeeld, saaier kan bijna niet. Het is guur buiten en onze zoon is net een beetje aan het bijkomen van een lichte verhoging en een flinke kou en onze dochter is net bezig allebei te ontwikkelen. We blijven dus binnen en proberen een beetje uit elkaars haren te blijven. Dat valt niet altijd mee, maar omdat hij steeds beter naar haar leert luisteren, lukt het steeds vaker. Natuurlijk gaat het op zo’n gewone zondagmiddag nog wel een paar keer mis. Als de verveling toeslaat blijkt onze zoon ook maar gewoon een stout jongetje met een eigen willetje dat zich in rap tempo ontwikkelt. Steeds vaker hebben we trouwens de neiging om het ze gewoon zelf te laten uitvechten en omdat ze elkaar lijfelijk steeds beter aankunnen is dat niet eens zo’n slechte methode. Er hoeft bij ons thuis in elk geval steeds minder geschreeuwd te worden. Zeker vandaag niet, vandaag gebeurt gewoon helemaal niks.
Ze spelen doktertje en omdat ik net als alle andere ouders denk dat die enge dingen waar je steeds vaker over leest, mij niet overkomen omdat ik zo goed oppas, kan ik daar nog vrij onbevangen naar kijken. De jongen moet blijven liggen en doet dat ook, na enig aandringen en zijn zus luistert met een namaak-stethoscoop op zijn buik en dat kriebelt. Toch laat hij zich ook nog een bloeddrukmetertje omdoen, met een hamertje bekloppen en met een schroevendraaier in zijn oortjes prikken. De schroevendraaier hoort bij de speelgoedgereedschapskist, voor alle duidelijkheid; verkeerd opgeborgen. Met de thermometer aarzelt ze.
‘Pappa wat is dit?’
‘Een thermometer, een koortsthermometer. Om te kijken of je ziek bent. Kijk, dat gaat zo.’ Ik stop de speelgoedthermometer onder mijn oksel en draai dan de wijzer omhoog alsof ik koorts heb. Terwijl ik dat doe, zie ik aan haar gezicht dat wij allebei weten dat je die thermometer normaal gesproken niet onder je oksel stopt om te kijken of je koorts hebt. En ze zegt het ook en ze kijkt haar broer eens onderzoekend aan. Maar ik ga daar niet op door en leidt de aandacht af. Denk ik, want als ik later het bad op temperatuur breng zie ik dat ze de thermometer mee naar boven gesmokkeld heeft. Gillend van de lach loopt ze met het vervaarlijke apparaat achter de ronde blote billen van het jongetje aan. Die heeft de grootste pret omdat hij geen benul heeft wat hem boven het hoofd hangt. En zover komt het dan ook niet, want ik grijp in.
‘Hij heeft geen koorts.’
‘Wel koorts,’ zegt hij omdat hij het niet helemaal begrijpt. Maar als ik hem uitleg dat hij beter zijn mond kan houden, hoeft het al niet meer. Want wie het eerst in bad zit, mag altijd de emmer met speeltjes omkiepen en zij heeft vandaag gewonnen.
PAPA WORDT OUD
Vanmorgen, maandagmorgen, was hij al voor me komen staan, mijn zoon. Hoofd een beetje scheef, gezicht in een vraagteken: ‘papa niet werken?’ Hij is erg op papa de laatste paar dagen en het was ook een heel gezellig weekend, maar helaas, papa moet wel werken. Maar dat gaat niet alle dagen even van harte en vandaag zijn we op tijd thuis. En we zijn welkom. Geen warmer welkom voor een vader dan de omhooggestoken armen van mijn zoon. Natuurlijk zijn de armpjes van mijn dochter even lief en hartelijk, dat daar later nooit iets van gezegd kan worden, maar we hebben het nu even over mijn zoon. En die is nou eenmaal heel wat minder knuffelig dan zijn zus. Hij wil duwen en trekken, bewegen en niet zitten, praten als je stil moet zijn, wel doen als het niet mag, nog een keer na de laatste keer. Zo voortvarend, zo wild, zo’n heel ander kind dan die ander, zo’n echte jongen. En heus niet dat het van de jongens/meisjes-opvoeding komt, want hij heeft van Sinterklaas ook een Barbie gehad. Als die zijn armpjes naar je uitsteekt, hap je toe als liefhebbende ouder. Zo lang zal hij niet meer op de arm kunnen, gezien zijn gewicht. ‘Even die speen nog oprapen,’ zegt hij feilloos als ik hem wil pakken. Kletst hele volzinnen maar heeft nog wel twee spenen nodig om te slapen. Echt tussen tafellakentje en servetje.
‘Lief geweest, jongen?’
‘Heel lief!’
Het zou me verbazen als dat waar was, maar dan had ik het hem niet moeten vragen. Hij is onschuldig tot het tegendeel eventueel door zijn moeder wordt aangetoond. Dus ik geloof hem voor het gemak en de gezelligheid.
En dan houdt hij zich als een klein baby’tje, zodat ik hem eens heerlijk kan knuffelen.
‘Wat heb je allemaal beleefd vandaag vent,’ probeer ik iets van een normaal gesprek op te zetten als we zijn uitgeknuffeld en vervolgens zijn uitgeginnegapt en nadat we ons hebben afgedroogd omdat mijn zoon nogal vochtig vrijt. Maar daar heeft hij geen zin in. Vanaf nu schakelt hij over op zijn eigen programma. ‘Papa in de neus bijten.’ Duwen en trekken dus.
‘Vertel eens…,’ dring ik aan, in een poging het een beetje kalm te houden zo vlak voor het slapen gaan.
Maar geen zin is geen zin en hij gooit het over een andere boeg. Wijst met een klein vingertje op de letters op papa’s shirt. Vandaag nieuw. ‘Dat is de letter van beer.’ Dan maakt zijn vinger een sprongetje, ‘en dat zijn de letters van mij.’ Mijn kleine jongen, hij dus ook al! Opeens geen baby meer, maar papa was niet gewaarschuwd. Je kunt het niet tegenhouden, al zou je het willen. Maar voorlopig misschien toch wat minder Sesamstraat, dat is wel erg leerzaam. En wat vaker gewoon voorlezen in plaats van eigenwijsneuzen in boeken met letters. Jongetjes van twee hoeven nog geen letters te kennen; vaders hebben ook rechten.
ZAG JE DAT
‘Zie jij het nou ook?’ vraagt mijn vrouw als ze ziet dat ik naar onze zoon zit te kijken. We hebben bijtijds gegeten vandaag en het heeft warempel gesmaakt en nu zitten we nog een beetje tv te kijken voordat we naar bed gaan. Vanuit zijn hoge kinderstoel volgt hij aandachtig wat zich op het scherm afspeelt. Hij laat zich vaak meeslepen, trekt grimassen, zwaait met zijn armpjes en geeft luidkeels commentaar. Hij hoeft van ons al lang niet meer in de kinderstoel, hij past er ternauwernood meer in, maar hij vindt het blijkbaar zelf een prima en veilige plek. En het geeft mooi de gelegenheid om hem van opzij te bestuderen.
Ik zie het ook, maar wat zie ik eigenlijk precies?
‘Het wordt een knap ventje,’ constateert zijn moeder quasi objectief, terwijl haar vertederde blik haar tegelijkertijd verraadt. Het is ons ouder-geniet uurtje.
Dat zie ik in elk geval niet. Hij is mijn zoon en hij is mij meer vertrouwd dan wie dan ook. Ik ben heel blij dat alles zo’n beetje op en aan hem zit, al vind ik nog steeds dat zijn oren wat erg veel ruimte in beslag nemen. Maar ik zou niet weten of hij nou een knap ventje is. Dat ikzelf geen knapper kind ken, zegt niets.
‘Hij wordt groot!’ Opeens zie ik het ook. De jongen groeit met sprongen tegelijk de laatste weken. Hij praat steeds beter, maar denkt nog steeds sneller dan dat hij praat. Dus is hij erg ongeduldig en dwingt hij zichzelf vooruit in zijn ontwikkeling. Inmiddels kan hij zich niet meer verschuilen achter zijn zus. Die begint hem dan ook steeds meer te zien als een volwaardig onderhandelingspartner in sport en spel. Dat hij fysiek ondertussen tenminste haar gelijke is, zal daar zeker ook wat mee te maken hebben. Hij is sterk onze zoon, vanmorgen tilde hij zijn zus aan één hand twee treden omhoog. We wisten niet wat we zagen, mijn dochter en ik, maar hij boezemde wel ontzag in. Het komt de goede vrede in huis ten goede.
‘Zie je dat?’ zei mijn vrouw vanmorgen toen ze hem een van zijn on-favoriete truien wilde aantrekken. De trui was vlak onder zijn verontwaardigde ogen blijven steken en kon niet verder.
‘Te klein!’ brulde de jongen op een toon van ‘ik heb het toch gezegd.’
‘Hij heeft het gezegd, dat deze en deze te klein waren,’ moest mijn vrouw toegeven.
‘Meisjestrui,’ licht mijn zoon nader toe. Inderdaad, deze heeft hij, ondanks al onze goede voornemens, van zijn zus overgenomen.
‘Zag je dat, pappa? Dit is ballet.’ Onze dochter doet iets met een been. Het is geen ballet, lijkt er in de verste verte niet op, maar dat geeft niet, daar mag ik nu over liegen, dat komt later goed en ik zeg ‘ja’.
Ik kijk en ik zie het. Ik kom ogen te kort om te volgen hoe hard het gaat met mijn kinderen.
Morgen eens kijken op de zaak, hoeveel vakantiedagen ik nog heb.
DE TRAP
Soms worden we er wel eens heel erg moe van. Duwen en trekken, ruzie maken, steeds hetzelfde willen hebben als de ander, of juist niet willen als de ander ook niet hoeft. Honderd keer op een dag ‘Zij heeft mij geslaan’ of ‘Hij mag dat toch niet pappa?’ Maar meestal als we zojuist besloten hebben om er dan maar een in een internaat te doen – maar wie van de twee dan? – breekt vaak de rust uit en kunnen ze een hele middag samen zoet zitten spelen, zodat we weer om de haverklap moeten gaan kijken waarom het zo rustig is. Aan de andere kant moeten we er ook weer niet teveel drukte over maken. We kunnen ons allebei nog erg goed herinneren hoe het bij ons thuis vroeger met broertjes en zusjes ging. ‘Heb Mat gekneep,’ kwam mijn jongste zus mijn moeder dan vertellen, voor het geval dat mijn oorverdovend gehuil haar ontgaan zou zijn. Mijn moeder denkt nog steeds dat mijn zus dat deed zonder enige aanleiding, omdat ik over het algemeen een erg lief jongetje was, maar mijn zus bestrijdt dat tot de dag van vandaag. Ik zou eerst geknepen hebben. Ik wil daar nu verder niet op ingaan, maar een feit is dat mijn zus en ik elkaar nog maar zelden knijpen, dus dat het allemaal best nog wel goed is gekomen.
Maar er zijn grenzen. Bijten, krabben en slaan mag niet. Tenminste als wij het kunnen voorkomen. Dat lukt niet altijd, want mijn zoon is regelmatig getooid met een flinke schram en mijn dochter loopt ook heus wel eens een dreun op, want hij wordt steeds sterker, mijn zoon. En de grens tussen stoeien en vechten is vaak moeilijk te trekken. Heel alert zijn we natuurlijk op regelrecht gevaarlijke situaties. Stoeien en/of duwen en/of trekken op de trap, bijvoorbeeld, mag niet.
‘Niet duwen, zo meteen valt hij!’
‘Ja, dan ben ik kapot.’
‘Dat heet dood, jongern. Maar dat zal wel meevallen, je kunt je wel flink pijn doen.’
Zij begrijpt de drukte niet helemaal. ‘Maar ik ben een keer van de trap afgevallen en toen was ik niet dood.’ Dat klopt.
‘Ik ook,’ zegt haar broeren dat klopt niet. Hij is nog nooit van de trap gevallen omdat hij gewoon de kans niet krijgt. Hij is één keer in zijn leven zonder bewaking de trap opgelopen, terwijl hij toen eigenlijk nog niet eens kon lopen en dat was meteen de laatste keer. Toen ik dat in de Margriet vertelde kreeg ik namelijk een brief van een mevrouw met een verschrikkelijk verhaal. Onmiddellijk is toen een traphek aangeschaft en sindsdien gaat hij steeds aan de hand van één van ons trap op en trap af. Als die helpende hand van zijn zus is, is dat niet van gevaar gespeend, omdat dan de lamme de blinde helpt.
Ik zal hem niet zijn leven lang kunnen beschermen, maar zolang als hij bij mij in huis woont, krijgt hij een handje op de trap.
TILLY’S VERJAARDAG
We hebben al een paar oppassen versleten, zeker in het begin, toen we nog zoekende waren. Het is ook geen kleinigheid, vinden wij. Je zoekt iemand aan wie je je kinderen durft toe te vertrouwen en die zijn er niet veel. Maar nu hebben we al langer dan een jaar Tilly en die laten we niet meer gaan. Tilly heeft het helemaal in zich om uiteindelijk te promoveren tot reserve-oma, temeer daar ze thuis ook de beschikking heeft over een uitstekende kandidaat opa, een figuur die onze kinderen node missen. Het geheim van Tilly, hebben we gemerkt, is tijd en aandacht. Ze komt binnen en luistert, kletst mee, tekent, leest voor, wandelt, is er kortom helemaal voor de kinderen totdat ze uiteindelijk uitgeput weer naar huis mag. Die van ons lopen weg met haar. Op de dag dat ze komt kunnen we ze een half uur van te voren waarschuwen: ‘Tilly komt er aan.’ Gebroederlijk gaan ze dan op hun knietjes op de bank voor het raam zitten: wie haar het eerste ziet. Gelukkig is de genegenheid wederzijds, want we mogen op Tilly’s verjaardag komen.
‘We komen heel even,’ heeft mijn vrouw gezegd, want niet elk verjaardagspartijtje is bestand tegen die twee schatjes van ons, en zoals gezegd, Tilly willen we voorlopig niet kwijt.
‘Hier is ’t,’ wijst mijn zoon als we komen aanfietsen. Ze wandelen wel eens met zijn drieën hier naar toe, bijvoorbeeld om de visjes te eten te geven.
We zijn welkom en er is taart en koffie en drankjes en hapjes en goed gezelschap. Vrijwel onmiddellijk wordt duidelijk dat dit geen verjaardagsvisite is zoals we er de laatste tijd zoveel hebben meegemaakt. Normaal probeert één van ons iets van een conversatie op te bouwen, terwijl de ander het servies van de gastvrouw probeert heel te houden, luiers verschoont, snottebellen afveegt, dreigt met straf en belooft dat we echt zo naar huis gaan. Eigenlijk zijn we onze kinderen kwijt vanaf het moment dat we binnen zijn. In het begin is dat wat onwennig. Bij elk teken van onraad stokt het gesprek en veren we op. Dat hoeft niet, wordt snel duidelijk. Het afvegen van snottebellen, het opvangen van vallend aardewerk, in de gaten houden hoeveel koekjes mijn zoon al gehad heeft, wordt achteloos van ons overgenomen door steeds wisselende leden van het gezin. Bovendien, het moet gezegd, de frieten bij Tilly smaken bijna net zo goed als die van pappa. Geen wonder dat die van ons zich hier op hun gemak voelen.
Het wordt dus veel later dan kinderbedtijd en het is ook maar goed dat we op de fiets zijn.
Vooral mijn zoon is blij dat we gegaan zijn. Zo weten pappa en mamma dat het vertrouwd is bij Tilly en, ook heel belangrijk, dat onze kinderen een alternatief hebben.
Dat laatste blijkt al de volgende dag, als het eten niet in de smaak valt. Hij waarschuwt nog één keer: ‘Ik ga naar Tilly, frietjes eten.’
DE OPLOSSING
Je hebt visite en visite. Maar het afgelopen weekeinde was het weer uitgesproken gezellig. Hij was al een collega en vriend voordat hij zijn echtgenote leerde kennen, en zij was al een vriendin van mijn echtgenote voordat die mij leerde kennen. Nu, na al die jaren zijn we vergeten hoe het precies in zijn werk is gegaan destijds, wie wie aan wie heeft voorgesteld. Daar vertellen we elkaar de wildste verhalen over. Maar dat doet verder ook niet ter zake, want of we elkaar vaak zien, of een keer per jaar, het is altijd gezellig. Zij hebben ook een dochter en een zoon, in de zelfde volgorde als wij, maar dan iets ouder. De wederzijdse kinderen hebben elkaar leren kennen in dat sprookjespretpark in het Zuiden van het land en dat heeft een onuitwisbare indruk gemaakt. Elke keer als de kinderen elkaar zien, is dan ook de vraag wanneer we weer gaan. Binnenkort dus. Als het zo vertrouwd is, kunnen formaliteiten en beleefdheden achterwege blijven. Alle breekbare spullen aan de kant, het tapijt opgerold, een schaal met onverantwoord snoepgoed pontificaal tussen de kinderen in en niemand die in de gaten houdt hoeveel wie snoept en de eerste fles goede wijn wordt iets te vroeg ontkurkt. Zoals gezegd: uiterst gezellig en feest voor iedereen. Het hoeft geen betoog dat zo’n middag eindigt bij die Amerikaanse frietenbakker. En, dat zul je nou altijd zien, op zo’n werelddag gebeurt er tenslotte nog iets onverwachts en bijzonders. Als we het restaurant verlaten, staat er een politieauto voor de deur. Zonder dat we het hoeven vragen, doen de agenten, speciaal voor onze zoon en zijn vriendje het zwaailicht aan. En nadat ze de jongens ruimschoots de gelegenheid hebben gegeven om met open mond in een echte politieauto binnen te kijken, doen ze het zwaailicht zelfs nog een keer aan. Ik weet dat het wat schijnheilig klinkt, maar de eerstvolgende bekeuring – die nooit lang op zich zal laten wachten – wordt toch iets gemakkelijker betaald.
Een geweldig evenement voor ons jongetje, natuurlijk en even belangrijk was misschien nog wel voor mijn dochter dat ze een nieuwe letter heeft geleerd van Lizah, die al kan lezen en schrijven. Maar bovenop dat alles is van het weekeinde iets gebeurd, waardoor deze visite in het familiegeschiedenisboek wordt bijgeschreven. Er is eindelijk een kwestie opgelost waar dit gezin al maanden mee worstelt. Waar we Jan en alleman, ja zelfs de lezeressen van Margriet mee lastig gevallen hebben. Waar niemand ons tot nu toe mee heeft kunnen helpen. Joost mag weten hoe vaak onze dochter het ons al niet heeft gevraagd, en hoe vaak we het antwoord schuldig zijn gebleven. In encyclopedieën hebben we het niet gevonden, in ingezonden brieven van lezeressen hebben we het niet gelezen, maar sinds dit weekeinde weten we wat het Kleine Ding doet. De mamma van Lizah en Erik-Jo wist het bijna achteloos te vertellen. Het kleine ding gaat namelijk verklappen dat Duimelot, Likkepot, Langejan en Ringeling uit grootmoeders kastje gaan snoepen.
Dan weet u dat ook weer.
HAAR
Even kort door de bocht: wat is opvoeden? Opvoeden is toch het doorgeven van de waarden die je in je jeugd hebt meegekregen en het voorkomen bij je kinderen van de trauma’s die je hebt opgelopen. Nou mag ik bepaald niet mopperen over mijn eigen jeugd, maar tot de pijnlijke herinneringen die nog kaarsrecht overeind staan, behoren zeker de bezoeken aan de kapper. Ik heb altijd een mooie kop met haar gehad, al zeg ik het zelf, nog steeds trouwens. En in mijn tijd was het zaak te zorgen voor een mooie kop met veel haar. Maar daar kwam ik thuis niet mee weg. Juist als ik zelf vond dat mijn haar een enigszins aanvaardbare lengte had, begon mijn moeder over de kapper. Ik kon het dan nog een week of wat uitstellen met te veel huiswerk, maar dan begon mijn vader zich er mee te bemoeien en dan was er geen houden meer aan. Een beetje in model knippen en het voor de rest lang laten, was niet mogelijk. Als wij naar de kapper gingen, moest het zo kort mogelijk zodat je zo lang mogelijk niet terug hoefde; dat was goedkoper. En hoewel ik elke keer zei dat ik het niet te kort wilde, was het elke keer te kort.
‘Keurig hoor,’ zei mijn moeder dan opgewekt als ik met een donderwolkgezicht terug kwam en ‘niemand zegt wat’ tegen mijn zussen die nooit te beroerd waren om het me nog eens dubbel en dwars in te wrijven.
U begrijpt: ik ben van het weekeinde met mijn zoon naar de kaper geweest. Vorige keer was ik ook met hem mee geweest, maar toen ben ik blijkbaar even weggesukkeld, want toen we terug kwamen bleek hij een scheiding te hebben. Mijn zoon! Een scheiding! Dat zou ons niet meer overkomen.
‘Doe maar lekker kort,’ hoor ik mezelf tegen de kapster zeggen. Dat klinkt erger dan het is, want ik bedoel dat het dan lekker gaat springen en dat zijn krulletjes weer een kans krijgen. ‘Dan moet je het wel goed achterover kammen als hij in bad is geweest,’ adviseert de kapster die mij ook nog nooit voor gek heeft laten lopen, ‘anders groeit het zo stijf naar voren.’ Dus dat doen we en voor de zekerheid doe ik er ook nog maar wat haarversteviger in.
‘Niemand zegt wat,’ zegt mijn vrouw als de jongen de volgende ochtend, een beetje humeurig als altijd, uit bed stapt.
‘Hij is net de lipstick-show,’ joelt onze lieve dochter, die zich dit lolletje niet laat ontnemen, net als mijn zussen vroeger. En inderdaad staan zijn korte haartje recht overeind met een duidelijke neiging naar achteren, net als de vetkuif van Carlo Boszhardt in het desbetreffende onderdeel van Telekids.
Zonder iets te zeggen, met bloedend hart, neem ik mijn zoon mee naar de badkamer. Ik probeer het te voorkomen, maar als ik een vette klodder haarversteviger op mijn hand spuit om de schade die ik heb aangericht te herstellen, ziet hij zichzelf in de spiegel. ‘Lipstick-show,’ wijst hij op zichzelf en hij giert het uit.
Het is nog wat vroeg voor jeugdtrauma’s.
LATER
Misschien zou ik er een jaar of wat geleden nog een mooie smoes bij verzonnen hebben, maar nu kom ik er gewoon eerlijk voor uit. De televisie-programma’s Tic Tac, Villa Achterwerk en Sesamstraat worden vaak op het nippertje uitgezonden. Even rust voor getergde ouders na een dag keihard oppassen en opvoeden en vlak voordat een en ander escaleert. De zoon ongenaakbaar op zijn hoge troon, de kinderstoel waar hij maar geen afscheid van wil nemen omdat hij vermoedt dat het dan met de spenen ook wel snel gedaan zal zijn en de zindelijkheid vervolgens op de loer ligt. De dochter op een klein stoeltje naast hem. Tussen de televisie en de liefjes in zetelt pappa dan op de bank, bezig met zijn favoriete bezigheid, het bestuderen van zijn kinderen zonder dat die het in de gaten hebben. Ik vind het geweldig om aan hun gezichtsuitdrukkingen te zien hoe ze meeleven met de vrolijke en droevige momenten op het scherm. Ik kan er zo heerlijk bij weg fantaseren.
Wat zullen ze worden later? Zal hij een doelpunt scoren dat een WK beslist? Of een brug bouwen die de geschiedenis trotseert? Zal zij een bestseller schrijven of een serum ontwikkelen tegen een ongeneeslijke ziekte? Of zal het juist andersom zijn? Tja, ik fantaseer in mijn eentje en ik hoef dus niet bescheiden te zijn. Het obligate ‘als ze maar gelukkig worden’ voeg ik wel toe als er iemand meeluistert. Zal ik hun uur van glorie zelf nog meemaken?
Hoe zullen ze het doen op de universiteit? Ik heb daar zelf de tijd van mijn leven gehad, maar als dat zo doorgaat met die studieduurverkorting blijft er wel erg weinig ruimte voor schade en schande, waar je toch, zoals bekend, wijs van wordt.
Eerst maar eens zien dat ze de middelbare school heelhuids doorkomen. Daar schijnt vandaag de dag het roken van een stickie al tot de onschuldigste vormen van vermaak gerekend te moeten worden. Klassen zo groot dat er twee bussen nodig zijn voor het jaarlijkse uitstapje. Steeds minder leraren zullen er te vinden zijn die hun salaris willen aanvullen met idealisme.
De lagere school is gelukkig om de hoek. Daar brengen we hen de eerste jaren aan het handje naar toe. Tegen de tijd dat ze zelf gaan fietsen hebben we via het buurtcomité wel kunnen regelen dat de sluiproute van het verkeer wordt omgeleid. Goed opletten dat ze niet gepest worden op school, dat kan kinderen voor het leven traumatiseren.
Zucht.
Voordat je het goed en wel in de gaten hebt, fantaseer je je als vader toch weer in de zorgen. Wat is het traject eigenlijk verschrikkelijk lang en wat kan er veel mis gaan onderweg. Nu ze zo lief tv zitten te kijken kan ik wel even dat formuliertje van de crèche opzoeken over die EHBO-avond. Het komt wel erg ongelegen, maar een van ons moet daar toch maar naar toe.
TE GROOT
Ze verschillen nauwelijks veertien maanden in leeftijd, mijn dochter en mijn zoon. Zeker in het begin was dat een zware fysieke belasting, met name voor hun moeder natuurlijk, maar naar mate ze ouder worden, blijkt het eigenlijk erg leuk te zijn. En ze worden zo snel ouder. Mijn dochter merkt het ook, als we ‘oude’ foto’s bekijken. Ze zitten samen in de dubbele buggy, die al weer een tijdje ongebruikt in de garage staat. Ergens op vakantie was het en de foto werd gemaakt omdat ze van emoties of uitputting tegen elkaar aan in slaap waren gevallen. ‘We zitten eigenlijk nooit meer in de kinderwagen,’ constateert ze. Ze zal het wel missen, want ze liet zich graag vervoeren in die tweezitter. Het was ook altijd een erg leuk gezicht onze twee kaaskopjes naast elkaar. Vaak dachten mensen dat ze tweelingen waren. We zijn met deze wijze van vervoer opgehouden toen ze inmiddels goed aan het handje konden en wilden lopen en omdat ze gewoon niet meer vooruit te duwen waren, qua gewicht. ‘Nee, daar zijn jullie te groot en te dik voor geworden,’ plaag ik een beetje. Als het pappa niet uitmaakt, wil mijn dochter dat graag even nuanceren. ‘Net als met rompertjes, hè pappa. Die hebben we ook nooit meer aan, want ik ben er te groot voor en mijn broertje is er te dik voor. Daar zit een kern van waarheid in, maar het gaat er haar vooral om dat er verschil moet zijn. Ze groeien als het ware naar elkaar toe. Ze zijn inmiddels bijna even lang en hij is zeker zo zwaar als zij. Omdat hij zich moet kunnen handhaven, probeert hij ook wat ontwikkeling betreft een beetje bij te blijven. Hij praat erg goed en wil alles ‘ook’. Als zijn zus al groot is, is hij ook groot, maar dan is zij toch weer groter. En daarom, vindt mijn vrouw, moeten ze af en toe apart. Ik accepteer dat, omdat ze er zo vastberaden in is, maar als ik op zondagmiddag een beetje op de bank zit te doezelen, te wachten totdat mijn zoon uit zijn middagdutje ontwaakt, terwijl zij met mijn dochter naar de kinderfilm is, bekruipt me toch ergens het gevoel dat het niet helemaal eerlijk verdeeld is. Misschien hadden we wel meegewild, hij en ik. ‘Vanaf vier jaar,’ zei het programma echter onverbiddelijk. En dat geldt voor beiden niet, maar voor haar zeker meer dan voor hem. Een beetje verongelijkt lezen we alle boekjes van de bibliotheek twee keer, hij bij mij op schoot. Heel gezellig hoor. En we eten chips en drinken limonade en wachten tot ze thuis komen.
Ze is een beetje misselijk van het ijsje vooraf, de chocomel in de pauze, en de lolly onder de film. En ze struikelt over het verhaal van het tijger-poesje dat verdwaald was, maar alles kwam tenslotte toch goed. En ze kruipt met een diepe zucht lekker bij me op schoot.
‘Maar het duurde wel een beetje lang pappa.’
ALLE EENTJES
‘We gaan eten,’ besluit mamma.
‘Nee,’ zegt haar zoon.
‘Zeker wel,’ zegt mamma.
‘Heb je geen honger jongen?’ fleem ik, want het is zondag en dan maken we met z’n allen van de lunch een feestje. Goedschiks of kwaadschiks.
‘Nee, eh…ja.’ Hij twijfelt want hij is bezig aan een enorme toren van duplo en dus even niet met zijn hoofd er bij.
‘Hij weet niet wat hommer is,’ meent zijn zus, die tegenwoordig de r goed kan uitspreken, maar nu opeens moeite heeft met ng.
‘Wel! Is van eten.’ Hij mag dan de oorlog niet hebben meegemaakt, de jongen weet sinds jaar en dag wat hommer, eh… honger is.
We gaan natuurlijk toch eten, want bij ons mag iedereen er een eigen mening op na houden, maar mamma is gewoon de baas. Brood eten is veel leuker dan warm eten want je mag zelf aanwijzen wat er op komt en je kunt er allemaal leuke spelletjes mee doen. Bij mijn zoon zijn paddestoelenworst – cervelaat – en leverworst favoriet. De laatste soort gaat er in zulke grote hoeveelheden doorheen dat de mevrouw van de slager gevraagd heeft of mamma hem een keer wil meenemen. Dat wil ze wel eens in levende lijve zien. Wij vermoeden dat ze onze zoon in wil schakelen voor een reclamecampagne in de huis-aan-huis folder. Na haar chocopasta-periode is de dochter tegenwoordig in de abrikozenjam. Je kunt het als ouders zo gek niet verzinnen.
Vandaag doen we aan figuur-eten. Cijfers en letters.
‘Dit is een een,’ zegt mijn dochter en dat is een makkie, een afgekloven korstje.
‘Alle eentjes zwemmen in het water,’ associeert haar broer vrij.
‘En dit is de letter van jou.’ Een bochtje in het korstje.
‘Niet mij opeten,’ brult hij. Maar dat moet wel, want bij ons worden de korstjes ook opgegeten. Niet omdat wij de vogeltjes niet ook wat zouden gunnen of omdat het goed is voor de tandjes, maar gewoon omdat niemand het ooit in zijn of haar hoofd heeft gehaald om de korstje er af te halen. Waarom zouden we?
‘Schat, je haren hangen in de abrikozenjam, even opletten. Je moet echt een staartje. Als je straks naar de basisschool gaat, moet je ook een staartje.’
‘Nee, ik wil geen staartje.’ Alleen bij hoge uitzondering en het staat haar zo schattig.
‘Vlechtjes dan?’
‘Nee ik wil ook geen vlechtjes.’
‘Ik ook niet,’ zegt mijn zoon aan wie helemaal niks gevraagd is.
‘Jommens hebben helemaal geen staartje,’ zij weer.
‘Sommige jongens wel hoor schat,’ meen ik genuanceerd te moeten wezen. En dat weet ze ook wel, want ze hebben de moderne jongeman die bij ons in de badkamer wat tegeltjes kwam zetten, met z’n tweeën geruime tijd met open mond staan aanstaren
‘Ja maar sonnige jommens niet,’ ze raakt er helemaal van in de spraakverwarring.
‘Maar sommige…’
‘Ophouden jullie,’ maant mijn dierbare echtgenote.
De lunch op zondagmiddag. Voeden en opvoeden tegelijk. Wij koesteren dat.
HET VALT NIET MEE
Van boven hoor ik een ijzingwekkend gekrijs van onze dochter en de onverstaanbare maar duidelijk geschrokken reactie van mijn echtgenote. Ik houd even de adem in. Als er nu om mij geroepen wordt, betekent dat dat er bloed is gevloeid. Ik heb een uiterst geëmancipeerde en zeer kordate echtgenote, maar met bloed is ze niet erg flink. Maar zo te horen lossen ze het dit keer onder elkaar op. Het blijft stil, afgezien van het hartverscheurende geschrei van mijn dochter. Als vader met inmiddels toch wel een ruime ervaring, heb ik de verschillende soorten gehuil op grote afstand leren herkennen. Dit gehuil maakt oerdriften in me wakker: hier is een hele dikke knuffel van pappa nodig. Toch slaag ik er in me te beheersen, want de knuffel van pappa is heel goed te vervangen door die van mamma, dat weet ik heus wel. Als ik tenslotte beneden kom, is er toch nog een rol voor mij weggelegd. Ze hikt en snikt nog wat na en steekt een zwaar bepleisterde hand naar voren: ‘Tussen de deur gekomen, heeft mamma gedaan.’ Mijn echtgenote, nog wat wit rond de neus, kan het niet ontkennen. ‘Dat heeft mamma toch zeker niet expres gedaan,’ sus ik. ‘Nee,’ zegt mijn echtgenote, dankbaar voor de morele steun. Maar mijn dochter weet dat nog niet zo zeker.
Aan het eind van de dag, twee gezinsverpakkingen pleister, een hele tube homeopathische zalf en honderden goed gemikte kusjes later, is het ergste achter de rug. Ze speelt de laatste acte in dit koningsdrama. Met de grote wijzer van een speelgoedklok aan haar oor doet ze alsof ze oma belt.
‘Weet je wat,’ zegt mijn echtgenote, ‘we bellen de oma’s echt op en dan vertel je maar precies wat er gebeurd is. ‘ ‘Ja,’ bemoeit mijn zoon zich er mee, ‘ oma bellen. Hallo oma.’ Hij heeft de kleine wijzer van de klok te pakken en doet ook alsof hij belt. ‘Nee,’ zegt zijn zus heel flauw, ‘ dat is een wijzer van de klok, dat is geen telefoon.’ Terwijl we zojuist allemaal leuk hebben meegespeeld dat zij oma belde op de andere wijzer. Mamma heeft inmiddels oma aan de lijn en geeft het toestel door. ‘Hard praten meisje, anders kan oma het niet zo goed verstaan.’ Dat doet onze dochter. Haar geschreeuwde verslag van bet ongeluk moet tenminste een straat ver te horen zijn geweest. Heel oneerbiedig ligt pappa op de achtergrond in een deuk om de komische situatie. Daardoor schiet Elma ook in een lachstuip en het eind van het verhaal is dat oma het nog niet begrepen heeft en dat mamma het hele verslag nog eens dunnetjes over moet doen. Dan de andere oma. Opnieuw doet Elma secuur verslag. En opnieuw wil mamma naderhand de vertaling doen. Maar deze oma gaat er juist prat op dat haar jongste kleinkind al zo verschrikkelijk duidelijk kan praten en dat hoef mamma heus niet te ondertitelen. Met een zuchtje legt mijn echtgenote de hoorn neer. Het valt soms niet mee om moeder te zijn, maar het valt vaak ook niet mee om dochter en schoondochter te zijn.
EEN GROOT BED
Weken, nee maanden zijn we er mee bezig geweest. Hoeveel dat ze nog moest groeien voordat er een nieuw bed zou komen. Als ze haar bokkenpruik opzette en haar tenen zoveel mogelijk strekte, was er nog tien centimeter ruimte over in haar babybedje. En toen nog maar negen, en toen acht. ‘Wat wordt ze toch groot, ons kleine meisje,’ zeiden we tegen elkaar, zoals alle ouders over de hele wereld al eeuwen tegen elkaar zeggen. Zo bijzonder zijn we nou ook weer niet. En we vertelden elkaar nog maar eens hoe we dat bedje kochten toen we haar verwachtten en hoe gelukkig we sindsdien elke dag met haar zijn geweest.
En toen was het nog maar zeven centimeter. Maar tegen die tijd waren er al maatregelen getroffen voor een grote-meisjes-bed. Natuurlijk weer niet een gewoon bed uit een gewone beddenwinkel. Wij moesten weer wat bijzonders. Alhoewel wij; ik was het er dit keer niet mee eens, het spijt me dat ik het zeggen moet. Of eigenlijk moet ik zeggen: ik was het er nóg niet mee eens. Ik was een paar keer meegetroond naar een achteraf-loods, waar mijn vrouw via-via een koopje-dat-je-niet-kunt-weigeren had ontdekt. Een behoorlijk verwaarloosd semi-antiek koperen hemelbed waar een onaangename hoeveelheid werk vanaf straalde. En terwijl ik er nog over aan het nadenken was, werd het al thuisbezorgd. En terwijl ik nog stond te betogen hoe druk we het allebei hadden en dat er voor evenveel geld van die leuke kant-en-klare bedden in allerlei gewone winkels stonden, fietste mijn kordate echtgenote de stad rond. Op zoek naar een polijster, die het kon laten blinken, een koperslager die de ontbrekende stukken kon bij maken, een timmerman die een lattenbodem kon zagen. Zo’n beetje elke ambachtsman in de stad werd per fiets aangedaan. Mijn dochter was een makkelijke prooi voor het enthousiasme van mijn vrouw. Welk klein meisje wil er nou geen echt prinsessen-bed? De aanvankelijk scepsis van onze zoon – ‘ik ook groot bed mamma?’ – werd afgekocht met de belofte van een hoogslaper met glijbaan.
Maar ik moest toegeven dat er onder de handen van mijn echtgenote en haar legertje werklieden iets moois aan het groeien was. Ik besloot eieren voor mijn geld te kiezen, juist op tijd voor de laatste loodjes. Uit de legpuzzel van losse onderdelen moet een bed worden samengesteld.
En daar ligt ze dan, ons prinsesje in haar koperen hemelbed. Heel klein, een beetje verdwaald tussen al haar knuffels. Rondom op de grond kussens, want het is wel hoog en er is geen rand. De eerste nacht blijft een extra lampje branden.
Het wordt een onrustige nacht, uit voorzorg leggen we haar een paar keer terug in het midden. De volgende ochtend gaan we uiteindelijk kijken, als ze zich een uur later dan gebruikelijk nog niet gemeld heeft. Mijn vrouw krijgt alsnog de erkenning voor haar werk. Met wijd open ogen ligt ze trots te wezen op zichzelf en haar nieuwe bed.
‘Ik kon helemaal niet slapen.’
CARPOOL
Sinds enkele weken carpool ik. Niets is mij teveel voor behoud van het milieu en daar komt nog bij dat de collega die een paar dagen in de week met mij mee rijdt, geen rijbewijs heeft. Het is echt geen moeite, ik kom bijna bij hem langs en tegen de tijd dat ik bij hem ben, ben ik al een kwartier onderweg en hebben we het ergste van de ochtend achter de rug. Het wordt dan nog wel eens flink gezellig. We praten over het werk, over koetjes en kalfjes en over hoe het weekeinde was. En soms over niks. Ik geef commentaar op mijn medeweggebruikers en hij is het altijd met me eens natuurlijk, want je bijt niet in de hand die je rijdt. En ’s avonds rijden we weer samen terug.
Maar als het wat langer duurt, dat poolen, raken de koetjes en kalfjes een beetje op en gaan de gesprekken wat dieper. Als vanzelf gaat het dan ook over de opvoeding van de kinderen. Ik vertel, zoals bekend, graag over die van mij en hij doet hetzelfde over zijn zoon. Ik ken die jongen ook, een opgroeiende puber, waar helemaal niets mis mee is. Maar wel een opgroeiende puber. Nu ga ik beslist niet uitweiden over die knul, want zijn vriendjes zullen er maar achter komen en hij moet zich wel nog kunnen vertonen op school, maar oei, oei, wat wordt het moeilijk als ze ouder worden. We hebben het dus, voor alle duidelijkheid, over een leuke, frisse Hollandse knul en een gewoon, prettig alledaags gezin, maar het gaat wel over hoe laat thuis komen, het eerste sigaretje en een verknoeid proefwerk geschiedenis omdat de juf van dat vak de pik op hem heeft. En bij hem in de klas wordt al gerookt en gespijbeld en de jongens en meisjes beginnen wel degelijk belangstelling voor elkaar te krijgen. Ik weet eigenlijk niet of ik het allemaal al wil horen. Maar ik luister toch gretig, want een goed vader is op zijn toekomst voorbereid. Maar waarom weet ik nou opeens niet meer zo zeker dat ik het later allemaal goed zal doen?
Om drie uur thuis komen van een klassenfeestje? Van mij zou hij huisarrest krijgen. Ruzie met de geschiedenisjuf? Hup, naar je kamer, huiswerk maken. Ik schrik van mezelf. ‘Maar wij maken ook wel eens ruzie met hem,’ zegt mijn collega, ‘zodat hij boos naar zijn kamer kan gaan. Daar heeft zo’n jongen recht op.’ En als hij ziet hoe moeilijk ik het er mee heb: ‘Je groeit er vanzelf in hoor; ze worden niet in een keer ouder.’
Ik verzink in een diep gepeins. ‘Ik zal je verhalen over je opvoeding met belangstelling blijven lezen,’ probeert mijn collega me een hart onder de riem te steken. Hij ziet wat hij heeft aangericht. De rest van de weg blijft het stil in de auto. Ik neem me voor dit weekeinde een lange boswandeling te maken met mijn zoon.
KIPPEN
‘Zou het niet leuk zijn,’ mijmert mijn vrouw, ‘om zelf een paar kippen te nemen achter in de tuin.’ Bij onze ’tuinboer’, de tuinderij waar we onze verantwoorde groenten, eieren en brood kopen, zijn de kippen net terug van vakantie uit Spanje, bruin en wel. Tenminste, we gaan er gemakshalve van uit dat dit dezelfde kippen zijn die we week na week gevoerd hebben met het groenteafval. En dat die toen even met vakantie zijn geweest en nu lekker uitgerust weer verse eitjes voor ons gaan leggen. Welke kippen dan voor f 12,50 per kilo te koop zijn, vragen we ons liever niet af.
‘De jongen is immers gek op dieren,’ vult mijn echtgenote zichzelf aan, ‘en wat is er nou lekkerder dan elke dag een vers eitje?’
In mijn gedachten sputter ik tegen. Ik weet het niet. Wij eten zelden eitjes bij het ontbijt, behalve natuurlijk met Pasen en het lijkt me eigenlijk praktischer om die paar eitjes die we dan wel eten, gewoon bij de boer te kopen. Bovendien, ik mag dan de kleinzoon van een boer zijn, ik heb natuurlijk geen flauw idee hoe dat moet, kippen houden. Ik weet alleen dat ik natuurlijk straks kan opdraaien voor het schoonmaken van het hok en de ren. Zo gek op dieren is mijn zoon nou ook weer niet. En ik mag er dan geen verstand van hebben: ik weet bijna zeker dat kippen, naarmate ze ouder worden, op een gegeven moment van de leg afraken. Dan moeten ze de soep in. En wie slacht ze dan? Wie staat er dan voor zijn eigen kinderen als moordenaar te boek? Straks hebben wij een ren vol bejaarde kippen, die een voor een van ouderdom overlijden en op een mooi plekje in de tuin begraven moeten worden. Dat kan niet de bedoeling zijn. ‘Dit is geen goed idee,’ denk ik bij mezelf, maar ik bedenk dat ik dat misschien beter op een andere manier duidelijk kan maken dan met discussie en ik ga samen met mijn dochter op onderzoek uit. Eens kijken wat een kippenhok nou kost vandaag de dag.
‘Dat valt niet mee,’ reken ik mijn wederhelft voor, ‘met dergelijke prijzen komt een vers eitje, inclusief voer, toch al gauw op f 27,50 per stuk.’
‘Dan bouw je toch gewoon zelf een hok,’ doet zij positief, want ze weet me wel te stimuleren. ‘Ik heb het de kinderen eigenlijk al beloofd.’
Oei. Menigeen herinnert zich nog mijn geworstel met het berenpoppenhuis van Margriet en dat was nog wel voorgeboord en voorgezaagd. Een kippenhok,is voor mij toch wat hoog gegrepen.
Om een lang verhaal kort te maken: ik ben dus nu eigenlijk op zoek naar een gepensioneerd timmerman die er plezier in heeft om bij mij achter in de tuin een kippenverzorgingstehuis bouwen, waar een stuk of vijf Barnevelders van een onbezorgde oude dag kunnen genieten.
VAN HET LAND
Eigenlijk kun je het hier bij ons niet echt platteland noemen, maar we doen ons best. Mijn opa aan vaders kant was een boer en ik denk dat het daardoor komt dat ik graag nog een beetje in de grond mag wroeten. En heus niet alleen voor de sier: ik verbouw van alles in onze tuin. Met wat verbeeldingskracht noem ik een bepaald gedeelte van de tuin zelfs ‘de boomgaard’. Mijn opa was een hele strenge man met een grote snor, vertelt de familie-overlevering, maar dat herinner ik me niet. Voor zijn kleinkinderen was hij helemaal niet zo streng. Ik mocht vaak op de brede rug van het Belgische werkpaard rijden dat in de wei achter de boerderij liep. Dat paard was later voor mij, zei opa dan altijd. En ik weet niet zeker of ik het me echt herinner of dat het me gewoon zo vaak verteld is, maar toen opa dood ging, was ik natuurlijk heel verdrietig, maar toch ook wat opgewonden omdat ik nu dat paard zou krijgen. Onnodig te vertellen dat mijn ouders dat toch niet echt praktisch vonden. Mijn vader had zijn vader niet willen en hoeven opvolgen op de boerderij en het paard paste gewoon niet bij ons achter in de tuin. Ik heb dat toen niet begrepen en ik denk nog steeds dat het best gekund had als ze het echt gewild hadden zoals opa het bedoeld had.
Mijn vrouw, dochter van de bakker en een echte ‘stadse’, heeft dat soort herinneringen niet. Toch is het voornamelijk aan haar te danken dat mijn kinderen weten dat eieren achter uit de kip komen en dat koeien, behalve bootje roeien, ook melk geven. Dat vindt ze belangrijk en daarvoor sjouwt ze van melkboerderij naar biologisch dynamische tuinderij en leert ze onze kinderen van het land en het leven. Ik ben daar erg trots op.
Natuurlijk moet alles binnen het bevattingsvermogen van de kinderen blijven. Dat is in de loop der jaren aan verandering onderhevig, merk ik. Terwijl ik vroeger opgewekt naast mijn vader stond als hij kippen slachtte en konijnen stroopte, hebben die dieren voor mijn kinderen nog steeds een hoog aaibaarheidsgehalte. Ik vind het ook nog niet nodig ze weten dat de kip mét veren eieren geeft en zonder een lekker kippenboutje. Dat koetje uiteindelijk een biefstukje wordt en knorretje een gehaktballetje. Net als de leverworst die mijn zoon zo lekker vindt, komt dat allemaal bij de slager vandaan, of uit de supermarkt.
Toen dan ook bij onze laatste visite aan de tuinboer de ren met scharrelkippen leeg bleek te zijn, verhuisd naar de diepvries, kon ik zo gauw niets anders verzinnen dan dat de kippen op vakantie waren. De boer zelf beaamde dat gelukkig en zijn vrouw wist het zelfs nog sterker te vertellen: de kippen waren in Spanje en over een paar weekjes kwamen ze lekker bruin terug. Dat begrijpen die van ons: als je elke dag een eitje moet leggen, mag je ook wel eens op vakantie.
DUIMELOT EN CONSORTEN
Helaas zie ik mij genoodzaakt nogmaals en uitvoerig terug te komen op de kwestie van Het Kleine Ding. Inmiddels weten mijn dochter en ik heus wel dat wij in dit hele land de twee enige sukkels zijn die niet wisten hoe het rijmpje van de vingers ongeveer gaat. Toen we ons probleem hadden voorgelegd in de Margriet, kwam eerst een bijdehante huisvriendin met de oplossing en toen de rest van Nederland. De overzeese gebiedsdelen druppelen nog wat na. Maar veel te vlug gaven wij aan dat de oplossing gevonden was. Te vroeg gejuicht. Nu we een flinke stapel brieven voor ons hebben liggen, is de verwarring eerder groter dan kleiner.
Nu weet ik best dat de lezeressen van Margriet doorgaans te boek staan als beschermsters van Neerlands cultuurgoed, maar hier laten ze toch echt een steekje vallen. Het spijt me dat ik het zeggen moet, maar ik zeg het toch.
Wat is er aan de hand met Duimelot en consorten?
Over de eerste regel bestaan weinig misverstanden: Naar bed, naar bed, zei Duimelot. Daar zijn we het blijkbaar allemaal over eens; dus die mevrouw uit Sittard, die alles in de tegenwoordige tijd zet, is hier al meteen gediskwalificeerd. Jammer, maar we moeten streng zijn.
Volgens bijna iedereen wil Likkepot dan eerst nog wat eten. Of wil hij eigenlijk snoepen, en vinden we dat tegenwoordig niet meer zo verantwoord, zoals een schrijfster suggereert. Zou kunnen. Je mag je afvragen of dit soort nieuwlichterij op zijn plaats is in een eeuwenoud kinderversje, maar het klinkt logisch.
Dan is het de vraag waar we dat eten of die snoep gaan halen. De grote middelvinger die zich dat afvraagt, heet, volgens het merendeel van de Nederlandse bevolking Lange Jan. Niettemin wonen in Barendrecht en Hengelo twee dames die stug volhouden dat het hier Lange Jaap betreft. Wel erg toevallig en niet streekgebonden, want die plaatsen liggen hemelsbreed toch wel een stukje uit elkaar.
Volgende probleem: het kastje. Is dat van moeder of van grootmoeder? De laatste wordt het meest genoemd en krijgt dus het voordeel van de twijfel. Dat zou er ook weer op kunnen duiden dat het toch snoepen is, oma’s mogen immers verwennen? En is het Ringeling die hier de weg wijst? Of toch Korte Knaap, dat zou weer lekker rijmen op Lange Jaap, en dat heeft dus de voorkeur in Barendrecht en Hengelo.
Tenslotte is iedereen het weer roerend erover eens dat Het Kleine Ding het gaat en/of zal verklappen.
Ik weet het niet. Dit is toch zo iets als ‘Wilhelmus van Baarle Nassau, ben ik van Oosteuropesen bloed…’
Moet ik mijn leergierige dochter daar nu mee afschepen?
Ik dank alle lezeressen hartelijk voor hun goede bedoelingen en de genomen moeite, maar ik denk dat mijn dochter en ik binnenkort eens de Nederlandse Bibliotheek in Den Haag binnenstappen. Daar moeten ze het weten. Wij moeten toch in Madurodam zijn.
NIET ZO FRIS
Als ik weer eens geurig en smeuïg de verschoning van mijn zoon aan het regelen ben en meneer ligt er wel erg op zijn gemak bij, besluit ik eenzijdig dat het tijd wordt voor luier-besparing op het huishoudbudget. U leest het goed: dit wordt weer een stukje voor na het eten.
Vooralsnog krijg ik hiervoor binnen het gezin de handen niet op elkaar. Ik meen mij te herinneren dat de dochter al lang ‘droog’ was toen ze zo oud was als hij nu, maar mijn echtgenote weet dat nog niet zo zeker. Alhoewel: ‘Ze was ook wel erg vroeg.’ ‘Hij is nog klein, pappa,’ zegt mijn dochter, want dat maakt haar groter omdat ze zindelijk is. ‘Och,’ beweren ze op de crèche glashard als ik het onderwerp discreet ter sprake breng, ‘jongens zijn nu eenmaal wat langzamer.’
Omdat ik zelf ook ooit jongen ben geweest, hoef ik dat niet te pikken en er rest mij dus niets anders dan zelf dit stuk van de opvoeding kordaat ter hand te nemen. Mijn zoon en ik gaan op zindelijkheidstraining. Het potje slaan we over, dat hebben we bij zijn zus ook gedaan en bovendien zijn jongens zodanig anders gebouwd dat het altijd over de rand gaat. U leest het goed, dit stukje is misschien wat minder geschikt voor jeugdige lezers. Meteen op de grote wc dus en daar hangt hij nu al weer een paar weken regelmatig welgemoed boven te balanceren. Met wisselend resultaat. Dat wil zeggen: hij doet wel altijd erg zijn best, met rood hoofd en alles, maar hij houdt het niet exclusief. Hij bewaart ook nog altijd wat voor de luier.
Geen wonder dat het aanvankelijke enthousiasme van de supporters wat aan het tanen is. Werd tot voor kort elke boodschap met gejuich en applaus begroet, sinds kort komen ze zelfs niet eens meer kijken. Maar mijn zoon en ik versagen niet, wij gaan door voor de totale onafhankelijkheid van de wegwerpluier. En die hardnekkigheid kan zijn zus dan wel weer waarderen. Vanavond komt ze ons weer eens aanmoedigen. En dat sorteert prompt effect. Er lijkt bij de jongen geen einde aan te komen. ‘Tja, dat krijg je van al die vla,’ oordeelt mijn dochter laconiek. Haar broer is inderdaad gek op chocoladevla, maar dat staat hier volgens mij buiten. We kijken allebei onze ogen uit en dan wil hij het zelf ook wel eens met eigen ogen zien. Hij buigt voorover om onderdoor te kijken en duwt opzij wat in de het zicht bungelt. ‘Daar moet je niet aankomen, dat is niet zo fris,’ maant zijn zus.
Tegelijkertijd wordt het luid en duidelijk dat er nog een beetje lucht in de weg zat. ‘Nou moet je pardon zeggen,’ meent onze dochter.
‘Ze kan zo lekker kletsen,’ schrijft een van de leidsters van de crèche in haar avonturenschriftje. En ze voegt er fijntjes aan toe: ‘Zo horen we nog eens wat.’
Wij hebben niets te verbergen, mijn zoon en ik, maar vanaf nu gaat de deur dicht.
DAAN OP VISITE
Vandaag is het morgen en gisteren hebben we de hele dag lopen vertellen dat Daan morgen komt en nu is dus de grote dag. Niet de Daan uit mijn zoon z’n groep, aan wiens bestaan we eerlijk gezegd een beetje twijfelen, want wij kennen helemaal geen Daan in zijn groep, maar de jongen blijft keihard volhouden dat hij ook een Daan in de groep heeft. Ook niet de Daan die we al kennen van zwangerschapsgymnastiek en die we voor het gemak ‘Daan van Anne’ noemen, naar zijn zus. Nee, Daan van de groep van mijn dochter. De Daan die altijd helemaal oplicht als ik haar ’s morgens binnenbreng. Die zijn kapstok naast die van haar heeft, die Daan. De moeders hebben dat onder elkaar bekokstoofd en vandaag, morgen dus, is het eindelijk zo ver.
We moeten daar niet te licht over denken, over zo’n visite. Zowel voor Daan als voor mijn dochter is het de eerste keer dat ze elkaar zien buiten de vertrouwde omgeving van de crèche, de leidsters en de andere kinderen. De avond te voren is ze al helemaal zenuwachtig en dat zal bij Daan niet veel anders zijn. Als Daan door zijn moeder bezorgd is en als die heel manmoedig vertrokken is, verloopt de middag aanvankelijk wat stroef. In tegenstelling tot onze zoon, laat Daan zich niet zomaar commanderen. Met onze zoon zal dat ook niet al te lang meer duren, maar met je broer is dat nog wat anders, die heeft tenslotte zijn eigen rechten. Visite moet luisteren, vindt onze dochter. Daan denkt daar nadrukkelijk anders over. Als zij boven wil spelen en hij niet, is hij met geen tien paarden naar boven te krijgen, hoe hard ze hem ook probeert mee te sleuren.
Ook in andere opzichten pakt mijn dochter de zaken niet echt erg tactisch aan. Terwijl iedereen, inclusief onze zoon er bij is, vraagt ze Daan: ‘Waarom heb jij eigenlijk nog een luierbroekje aan?’ Dat wil haar broer ook wel eens weten. Iedereen zeurt steeds aan zijn hoofd dat hij al een grote jongen is en dat het maar eens afgelopen moet zijn met die luiers en dan hebben we hier te maken met een jongen die duidelijk nog veel groter is en die heeft gewoon ook een luierbroekje aan. Niet dat onze zoon daar zelf een punt van zou maken, hij kijkt wel uit, maar Daans antwoord interesseert hem wel, hij komt er in elk geval met zijn neus bovenop staan. Daan is duidelijk in verlegenheid. Bij hem thuis is dat vast ook een onderwerp van gesprek. Ik kan me zo voorstellen dat zijn moeder hem de afgang van een natte broek op de eerste visite heeft willen besparen en daarom voor de zekerheid van een luierbroekje heeft gekozen.
We hebben niet de indruk dat Daan een makkelijke middag heeft bij ons en hij lijkt me ook opgelucht als zijn moeder hem komt halen. Toch spreken de moeders af dat onze dochter binnenkort bij Daan komt spelen. Revanche.
BIJNA VIER
Blijkbaar heb ik even niet opgelet. Bianca van de crèche ziet het eerst en bijna tegelijkertijd voel ik een drup op mijn hand. Een traan en een snik van mijn dochter als ik haar wegbreng naar de crèche. We zetten altijd eerst haar broer af bij de Monkies en dan lopen we buiten om, zwaaien hartelijk naar hem en brengen haar dan naar de Panda’s. Van mijn zoon is bekend dat hij soms geen zin heeft om te gaan. Achteraf, als zijn moeder hem gaat ophalen, heeft hij meestal wel een leuke dag gehad, maar bij het brengen doet hij vaak moeilijk, voor zichzelf en voor zijn vader. Het is niet leuk om ze zo te moeten achterlaten. Hoe geroutineerd de leidsters ze ook afleiden en opvrolijken, ik blijf er moeite mee houden. Vandaag was er met hem niets aan de hand. Thuis had hij zijn moeder nog voorgerekend dat hij morgen en nog morgen ook nog naar de crèche moest en dat hij dan weer lekker thuis bij mamma bleef. Die was welgemoed aan zijn half weekje begonnen. Onze dochter verrast ons vandaag en het is ook niet helemaal duidelijk wat er aan scheelt. Was het de vreemde jas en tas aan haar kapstokje? Tot voor kort deelde ze die kapstok met Daan, die van die visite. En als Daan z’n jas aan de kapstok hing, wisten we ons verzekerd van een warm en hartelijk welkom. Daan kon helemaal opblinken als zij en ik binnenkwamen. Hoe zou Daan het maken op de grote school? Misschien was het wel omdat ze zich opeens niet meer kan herinneren wat we van het weekend allemaal beleefd hebben en Bianca wil dat nog wel zo graag weten. Misschien zijn er wel teveel andere wegbrengouders tegelijkertijd. Ik til haar maar op en geef haar de gelegenheid haar gezicht op mijn schouder te verbergen. We zonderen ons af in een rustig hoekje, even bijkomen. En even later is het ergste achter de rug. Bianca komt er bij, maakt een geintje en daar breekt het zonnetje al weer door. Nog wat kletsen en dan zijn we klaar voor het afscheidsritueel. Zij aan de ene kant van de ruit op de vensterbank, ik buiten aan de andere kant en we drukken allebei een kus op het raam. Niet hygiënisch, wel gezellig. Aan haar gezicht achter de ruit zie ik dat het toch nog niet helemaal in orde is. Die blik die ik niemand kan uitleggen. Zo van ‘ga maar pappa, ik weet dat we nu afscheid moeten nemen en dat je me alleen moet laten met mijn verdriet, maar ik zal me er wel doorheen slaan’. Zo’n blik ongeveer en ik kan daar geweldig slecht tegen. Bijna vier en over een paar dagen gaat ze al een ochtendje wennen op de grote school, ze moet met gymschoentjes komen want dan hebben ze gymnastiek.
Nog vanuit de auto bel ik met mijn echtgenote. Deze weemoed hoef ik niet alleen te dragen.
BED EN SPEEN
De levertijd voor het nieuwe bed van onze zoon bedroeg ongeveer 8 weken. Dat vond niemand een probleem. We hadden het bed zorgvuldig met z’n allen uitgezocht en we waren niet over een nacht ijs gegaan. Mamma’s keus viel uiteindelijk op een halfhoogslaper met een tent er onder, een hekje er om heen tegen het naar beneden kletteren en een glijbaan er aan voor het naar beneden kletteren. Haar zoon was het terstond met haar eens. Pappa’s keus, een mooi mahonie ensemble bestaande uit een kajuitbed met een grote lade en een commode, alles met koperen beslag, zoals je wel eens in droomjachten ziet, viel daarmee af. Mamma vond dat te duur en de jongen vond er gewoon niets aan; die ging voor de glijbaan.
Een groot bed is geen kleinigheid in een mensjesleven en van dat soort gebeurtenissen wordt bij ons in huis dan ook zeer terecht een evenement gemaakt. Met lange opwarmtijden. Tegelijk geeft het mooi de gelegenheid om er opvoedkundig iets aan vast te knopen. Juist daarom had onze zoon, die tot voor kort nog met twee spenen sliep, niet zo veel moeite met die lange levertijd. Hij was erg verknocht aan zijn spenen. Natuurlijk rukken we die jongen zijn speentjes niet bruut van de ene op de andere dag uit de mond, dat gaat subtiel. Dat vergt tijd, levertijd. Er is veel over gesproken, en zo als altijd, heeft iedereen zich er mee bemoeid. Zijn zus heeft uit solidariteit zelfs een van haar knuffels ter beschikking gesteld: Platvoetje. Een onooglijk klein beertje, of egeltje, dat is niet helemaal duidelijk, maar het komt uit een goed hart, zullen we maar zeggen.
Op de dag van leveren wordt de jongen heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees. Hij verlangt hevig naar de glijbaan, maar hij weet drommels goed wat de consequenties zijn. Als de bezorgers arriveren wint zijn enthousiasme het van zijn speenverlatingsangst en luidkeels becommentarieert en assisteert hij bij de montage. Tot aan etenstijd glijdt hij vervolgens met zijn zus langs de glijbaan naar beneden. Eerst voorzichtig en geholpen maar allengs roekelozer en bloedstollender.
En dan worden de spenen ingeleverd bij mamma, die ze theatraal weggooit. ‘Ik ben een grote jongen,’ spreekt mijn zoon zichzelf moed in.
De eerste nacht gaan het goed, zij het dat het een erg korte nacht wordt. Om half zeven de volgende ochtend schuift hij aan in het ouderlijk bed. Het volgende middagdutje is ook geen probleem. Maar nacht twee gaat maar een half uurtje goed. Met natte wangen zit hij rechtop in zijn grote nieuwe bed. ‘Pappa jij moet een nieuwe speen voor mij kopen.’ Maar dat hadden we niet afgesproken en na een glaasje water, een zacht washandje voor de tranen en de neus en een dikke knuffel moet hij het toch maar weer proberen, samen met Platvoetje. En dat doet hij ook, met een zucht en een laatste snik, want ‘ik ben een grote jongen, hè pappa.’
Zo klein en zo stoer, pappa moet er zelf ook van zuchten.
JEUGDJOURNAAL
Iedereen gewassen, gestreken, gevoerd en tanden gepoetst, dan kan de dag beginnen.
‘Dag jongens, pappa gaat werken, lief zijn hè.’
Dat laatste is niemand van plan, maar ze beloven het elke dag weer trouw.
‘Dag pappa, sterkte,’ wenst mijn dochter van bijna vier me van harte toe. Kijk, daar heb je wat aan als hardwerkende vader. Na drie dikke kussen neemt mijn gezin plaats op en om de bank voor het raam.
‘Kijk, ‘ wijst mijn dochter haar broer naar buiten, ‘de sneeuwklokjes luiden.’
Bij het vaste openingsritueel van de dag hoort dat ik buiten twee keer toeter en dat zij met zijn drieën binnen uitbundig zwaaien. Dan weet de hele buurt ook meteen dat pappa naar het werk is, maar dat hebben wij gewoon nodig. Het valt voor een werkend man heus niet mee om zijn gezin elke dag in de steek te moeten laten. Voor een werkende vrouw natuurlijk evenmin.
’s Avonds blijkt ook dat het niet helemaal zonder gevaar is. Ook vandaag heeft mijn gezin weer aan flinke risico’s blootgestaan. Ze hebben naar het jeugdjournaal gekeken. Mijn dochter vertelt. Ze heeft mensen gezien die zeehondjes de jas uit trekken. Let wel ‘mensen’ en geen ‘meneren’, zoals mijn welopgevoede dochter vreemden meestal noemt. We zijn gechoqueerd. Wie doet zoiets nou? Wat zijn dat voor stoute mensen en waarom doen ze dat? ‘Voor een warme jas,’ zegt de dochter. We kunnen het nauwelijks geloven. Maar goed dat het jeugdjournaal deze praktijken aan de kaak stelt, maar misschien is het wat vroeg voor mijn dochter om aan deze zware indrukken bloot te staan. Ze is erg ontdaan. Ze heeft trouwens nog meer ‘mensen’ gezien in dezelfde uitzending. Mensen die centjes afpakten van een mevrouw en die moest toen erg huilen. Een bankoverval. Dat kost toch minstens een half uur lekker veilig knuffelen bij pappa op schoot, maar dan is nog niet alle emotionele schade geheeld. In bed schiet ze nog in een onbedaarlijke huilbui als we haar proberen voor te bereiden op een spuitje morgen op het consultatiebureau. Dat kan ze nu even niet verwerken.
Onze kinderen groeien heel beschermd en veilig op. Omdat we dat willen en omdat we ze dat gelukkig kunnen bieden. Maar beetje bij beetje moeten ze laagjes eelt op hun zieltjes krijgen. Maar vandaag was het voor onze dochter een beetje te veel. Morgen na Sesamstraat maar weer eens ouderwets een bloedsaai verhaal van Pinkeltje voorlezen, daarin gebeurt tenminste niks.
Onze zoon daarentegen heeft vandaag blijkbaar geen aanwijsbare schade opgelopen, als ik hem zo eens van opzij bekijk. Het indrukwekkendste wat mijn zoon vandaag op het scherm heeft gezien is de klassieker Sneeuwwitje. Voor iemand van zijn leeftijd ook zeer indrukwekkend. Zeer toepasselijk heeft hij daaruit voor vandaag en de komende dagen zijn levenswijsheid gepeurd. Hij neuriet het voor zich uit:
‘Io, io, je krijgt het niet cadeau…’
En dat is een mooie dagsluiter voor een veelbewogen dag als vandaag.
WENNEN
Klokslag half negen vertrekken ze. Zoals afgesproken komt de overbuurvrouw hen halen, stipt op tijd. Het gaat niet meer als op de crèche, komen als je zin hebt en er klaar voor bent, maar stipt om vijf over half negen aanwezig zijn. Het is honderd meter verder bij ons in de straat dus dat halen ze makkelijk in vijf minuten. Het gaat ook niet meer van ‘hoi piepeloi’ als begroeting, maar netjes een handje geven en ‘dag’ zeggen. Mijn zoon en ik lopen even mee naar de straat om uit te zwaaien, maar we vinden het emotioneel niet verstandig om helemaal mee op te lopen. We kijken hen lang na. Buurvrouw voorop met haar dochter, al een jaartje groter. Daar achter mijn echtgenote en mijn dochter in een nieuwe jurk, stevig hand in hand. De jongen en ik bezitten onze ziel in lijdzaamheid totdat mamma terugkomt met het eerste verslag en dan rekenen we erop dat we vanmiddag het hele verhaal uit eerste hand in geuren en kleuren te horen krijgen.
Na een kwartiertje is mamma al weer thuis, maar we krijgen niet al te veel nieuws. Gelukkig heeft ze haar goede handje vooruit gestoken ter begroeting, hoewel wij dat soort dingen niet speciaal geoefend hebben. Ze had even moeten huilen, maar dat kwam gewoon omdat ze haar billen flink had gestoten tegen het gietijzeren hek, en nergens anders om. Mamma zelf was heel goed opgevangen door buurtbewoners en had zich ook heel flink gehouden. Verder kunnen we niet veel meer dan in spanning afwachten. Rond het middaguur wordt ze weer thuis verwacht.
Eerst mochten de mamma’s heel lang blijven, blijkt uit het minutieuze verslag ’s middags, en toen heeft mamma nog meegeholpen een puzzel te maken. Toen gingen ze in de kring en zong de meester een liedje dat ze ook kende. Toen gingen ze spelen. Toen weer in de kring en toen mocht ze de meegebrachte cracker opeten. Twee rijstwafels met kaas er tussen, daar is lang over nagedacht en veel over gepraat, want het moest verantwoord en toch lekker, chocomel er bij om te drinken. Daarna mocht ze het pakje van de chocomel in de prullenbak gooien. Toen mochten ze weer spelen en een jongen, Tom, had haar geholpen met een pinguïn-puzzel. Niks voor onze dochter, denken wij nog, om zich te laten helpen met een puzzel, dus dat moet wel haar manier zijn om aansluiting te zoeken. Van Tom zullen we nog wel meer horen. En toen was mamma haar al weer komen halen. Mamma kon daar aan toevoegen dat ze over de speelplaats aan het rennen was samen met een paar andere, grotere meiden. Dikke pret.
En dat was het dan al weer, de eerste ochtend wennen op de grote school voor mijn dochter. Weer een mijlpaal waar we eigenlijk zonder slag of stoot doorheen gerold zijn.
Achteraf gezien was die slapeloze nacht van mijn echtgenote nergens voor nodig. Maar ja, dat is achteraf gezien.
KLEINZERIG
Ongeveer een jaar geleden vierde ik de zomer met een arm en een been in het gips. Gebroken omdat ik verkeerd terecht was gekomen na een iets te enthousiast uitgevoerde sprong bij een volkomen overbodig partijtje volleybal. En hoewel mijn echtgenote, mijn moeder, mijn zussen en waarschijnlijk alle andere getrouwde vrouwen met grote stelligheid beweren dat mannen veel kleinzeriger zijn dan vrouwen, heb ik me daar heel kranig doorheen geslagen. Ik heb nauwelijks gezeurd, maar het is inderdaad waar dat mijn echtgenote me de eerste paar weken door de buurt heeft moeten duwen in een rolstoel, want met een linkerarm en een rechterbeen in het gips draai je steeds rondjes. Niemand, nou ja, bijna niemand, heeft mij horen klagen, maar de omzet van de slijter in de buurt is tijdens die weken flink gestegen. Meer dan eens zat ik ’s nachts met hamer en zaag in de aanslag om mezelf te verlossen van die blokken aan mijn arm en been. Natuurlijk heeft mijn gezonde verstand het steeds gewonnen, maar nu nog, een jaar later, kan het klamme zweet me al uitbreken bij een strak zittende sok en de herinnering. Om herhaling van deze ellende te voorkomen heb ik mezelf beloofd sporten en de bijbehorende risico’s tot een minimum te beperken.
En nu moet ik het allemaal toch weer opnieuw meemaken.
Een paar dagen geleden ben ik met mijn meisje ’s avonds naar het ziekenhuis gereden. Op een onbewaakt ogenblik is ze van de trap gevallen waar ze normaal tien keer per dag op en af loopt. Even niet opgelet, het beruchte ongeluk in een klein hoekje. We willen foto’s laten maken, want ze blijft klagen over pijn en het wordt ook dik. Anderhalf uur moeten we wachten in de wachtkamer van ‘spoedeisende hulp’. En al die tijd hoop ik tegen beter weten in dat het niet is waar ik zo bang voor ben. Maar op de röntgenfoto’s is erg duidelijk te zien dat het wel gebroken is, dubbel nog wel. Van pols tot oksel moet ze in het loodzware gips. Ze is geweldig flink, maar het huilen staat ons allebei toch echt nader dan het lachen. De knuffelbeer is er als schrale troost van de lieve zusters en voor pappa de belofte van de dokter dat het allemaal goed zal komen.
’s Nachts kan ze niet slapen omdat ze niet weet waar ze met die arm moet blijven en overdag valt ze als ze met haar broer mee wil rennen omdat ze niet in balans is. Op een verjaardagspartijtje zit ze bij mij op schoot te kijken hoe de andere kinderen rennen en joelen. Ik voel de jeuk als ik haar met een vingertje achter het gips zie krabben.
Over twee dagen is het een week geleden. Dan komt het definitieve gips en het schijnt dat ze dan een kleur mag kiezen. Dan moet ze nog vijf weken. Vijfendertig dagen en nachten, daar kan ik niets aan doen.
TROTS
Welke vader zou niet ongelooflijk trots zijn op een dochter als die van mij. Bijdehand, lange blonde haren in een parmantig paardenstaartje, knap en in de schattige leeftijd van bijna vier, door haar moeder zo lief mogelijk aangekleed. Ik durf momenteel nauwelijks met mijn dochter over straat. Een week nadat ze haar arm gebroken heeft, is ze naar het ziekenhuis geweest voor het definitieve gips. Ze mocht zelf de kleur uitkiezen en het is fluorescerend roze geworden van haar pols tot vlak onder haar oksel. Het doet alleen nog pijn als we er naar vragen. Gelukkig maar. Op haar andere elleboog is een flinke schaafwond aan het genezen. Hoe ze daar aan gekomen is, is ons even een raadsel, maar om de wond wat te beschermen hebben we er een joekel van een pleister overheen geplakt. Op haar wang prijkt een hele akelige blauwe plek, die inmiddels al een beetje groen en geel aan het bijkleuren is. Daarmee is ze op de rand van ons bed gevallen omdat ze natuurlijk toch weer liep te rennen en omdat ze zich met haar gebroken rechterarm niet kon opvangen zoals ze gewend is. De kleur kwam onmiddellijk opzetten, hoe we ook in de weer gingen met koude washandjes. Haar benen zijn die van een voetballend jongetje, vol schrammen en blauwe plekken; daar valt niet meer tegenop te pleisteren. Tot voor kort droeg ze voornamelijk lange broeken, maar sinds ze aan het wennen is op de basisschool mag ze graag in een jurkje gaan en dan valt het opeens wel erg op. Ze loopt er bij, zoals je van ‘ging per ongeluk’ haar broer zou verwachten. Maar die is nou juist puntgaaf op het moment. Afgezien van een pleister om zijn vinger, doet er even niet toe welke vinger, maar zijn zus had een pleister en dan moet hij er ook een.
Misschien ben ik er onder deze omstandigheden wat gevoeliger voor dan anders, maar ik voel de ogen van het winkelpersoneel in mijn rug prikken als ik de schatjes geducht moet toespreken. Pappa heeft zojuist kleren gepast en mamma is nu in de paskamer en het duurt ze te lang. Dan begint het met een geintje van mijn dochter waar mijn zoon gretig op ingaat en binnen de kortste keren zetten ze de winkel op stelten. Dat probeer ik te voorkomen. Ze zijn inmiddels oud genoeg om zich even te gedragen, ook als ze er geen zin in hebben. Ik begin met een toespraakje, maar ik kan mijn stem niet voldoende verheffen in een winkel op zaterdag en maak dus geen enkele indruk. Stevig vastpakken help niet en uiteindelijk krijgen ze allebei in willekeurige volgorde een tik op de billen, die ze nauwelijks gevoeld kunnen hebben. Ze schreeuwen het uit, met grote krokodillentranen om mamma roepend. Die staat vervolgens op straat haar kleren nog te fatsoeneren, zo snel hollen we de winkel uit.
Soms ben je trots, soms gaan ze zonder televisie naar bed.
GESPREK
Natuurlijk is het niet altijd duwen en trekken en vechten en klikken tussen mijn twee schatjes. Wel vaak, maar niet altijd. Soms hebben ze niets van elkaar nodig of hebben ze elkaar net iets met veel misbaar ontfutseld. Soms zijn ze ten lange leste door ons uit elkaar gezet, elk in een andere hoek van de kamer. Soms zijn ze gewoon niet samen thuis. Maar af en toe zijn ze samen en toch lief. Zitten ze samen iets te bouwen van duplo, samen een boekje te lezen, samen naar de televisie te kijken. Pais en vree.
Nieuw en iets van de laatste tijd is dat ze gesprekken met elkaar voeren. Ze kletsen allebei al geruime tijd als de besten en sinds kort doen ze dat ook tegen elkaar. Het lijkt erop dat mijn dochter gewacht heeft totdat haar broer ook een beetje fatsoenlijk uit zijn woorden kon komen en het nu pas de moeite waard vindt om af en toe het woord tot hem te richten.
Het is misschien goed dat ik ter illustratie een letterlijk verslag geef van zo’n gesprek, zodat ik ook begrijpelijk kan maken dat het meestal eindigt met een fysieke uitbarsting van mijn zoon. Begrijpt u mij goed, ik keur het niet goed dat hij discussies besluit met lijfelijk geweld, maar zelf opgegroeid met drie oudere zussen, weet ik hoe ze je het bloed onder de nagels vandaan kunnen halen. En dat je tenen krom en je haren overeind gaan staan, zelfs als ze het helemaal niet zo bedoelen. Zelfs mijn echtgenote, nota bene zelf ook een oudere zus, moet toegeven dat de toon waarop mijn dochter haar kleine broertje toe-preekt wel een erg hoog ‘ik-zit-al-op-de-basisschool-en-jij-lekker-niet’-gehalte heeft.
Het beloofde voorbeeld.
‘Zo, wat heb jij gedroomd vannacht.’ Ze heeft de armpjes over elkaar geslagen en neigt welwillend naar hem over.
Ik zie hem nu al fronsen, maar hij gaat voorlopig even mee in het gesprek.
‘Van monsters.’
‘Was je bang?’
‘Nee, want monsters zijn niet eng, monsters bestaan niet.’
‘Maar je had toch gedroomd van monsters?’ Wijsneus.
‘Ik moest heel hard lachen.’
‘Maakten de monsters een grapje dan?’
‘Nee, ik was niet bang.’
Dat verhaal vertelt hij goed, vind ik. Als ik het goed begrijp, heeft hij die monsters in zijn droom een beetje afgebluft. Stiekem was hij natuurlijk toch een beetje bang, maar hij heeft zo hard gelachen dat ze dachten dat hij niet bang was en toen zijn ze er waarschijnlijk vandoor gegaan. Ik herken dat. Als ik vroeger bang was om de donkere kelder in te gaan, jenden mijn zussen mij zo lang dat ik toch ging. Luid zingend om weg te jagen wat zich daar misschien verstopte. 1-0 voor mijn zoon. Dat vindt mijn dochter ook en dat zit haar niet lekker.
‘Waar slaat dat nou weer op,’ voegt ze haar broer venijnig toe. En van zo’n dooddoener heeft mijn zoon verbaal nog niet terug. Routineus grijp ik zijn handje dat uithaalt om het gesprek te beëindigen.
‘Wie wil er een appeltje?’
EEN NIEUWE FASE
Ze hebben er een geweldig feest van gemaakt, van haar laatste dag op de crèche. Mijn echtgenote in eendrachtige samenwerking met Bianca en Chantal, de leidsters. Ikzelf heb niet veel voor mijn dochter kunnen betekenen op deze gedenkwaardige dag. ’s Ochtends breng ik haar weg, zoals altijd, want het eigenlijke feest begint pas later op de dag en dan zal mijn vrouw acte de présence geven. ’s Avonds zal ik een minutieus verslag krijgen van het hele evenement op de rand van haar bed. Tussendoor loop ik met mijn ziel onder de arm verplichtingen te hebben. Ik vind geen gehoor als ik met een beetje sentimenteel gevoel vanuit de auto naar huis bel, als ik haar heb afgezet. Mijn echtgenote is blijkbaar de laatste boodschappen aan het doen. Het is toch niet niks, vind ik, de overstap van crèche naar basisschool. Toch de afsluiting van een fase. ‘Wel een beetje jammer,’ vindt mijn dochter zelf ook, dat het de laatste dag is met haar vriendjes, hoezeer ze zich overigens ook op het feestje verheugt. Wekenlang hebben die twee zich op deze dag voorbereid. Mijn vrouw heeft nachtenlang zitten zwoegen op vingerpoppetjes van stof en vilt. Ze zijn werkelijk schattig geworden. Voor elk kindje een. Onze dochter wijst aan welk poppetje voor welk kindje en het leukste voor zichzelf. Zo is ze dan ook wel weer. Wat betreft de traktatie, zijn ze het uiteindelijk eens geworden over chocolade donuts. De poppetjes kunnen precies in het rondje. Omdat ons prinsesje het leuk zou vinden als ze daadwerkelijk werd uitgezwaaid, is er voor elk kind bovendien een rood-wit-blauw vlaggetje. Natuurlijk is er een feestjurk speciaal voor de gelegenheid. Werkelijk niets is aan het toeval overgelaten. Aan de muur van de crèche hing een aftel-agenda, van hoeveel daagjes nog. Elke dag mocht ze een plaatje wegkleuren. Tot vandaag, de grote dag.
Ze hebben heel lang in de kring gezeten en zij mocht zeggen welk boekje er gelezen zou worden. Ze hebben muziek gemaakt en gezongen. Ze kreeg een grote strik van crêpepapier en die hebben ze allemaal erg bewonderd. Ze heeft van iedereen een kusje gekregen en van Bianca en Chantal een groot boek waarin alle werkjes geplakt zijn die ze in haar crèche-tijd heeft gemaakt. Vanzelfsprekend had mamma ook wat voor Bianca en Chantal gekocht, want die zijn wel erg lief voor haar geweest en we vinden allemaal dat we het slechter hadden kunnen treffen. En toen hebben ze haar uitgezwaaid.
Ik ben op tijd thuis om op de rand van het bed het boek met de werkjes twee keer zorgvuldig en langzaam met haar door te nemen. De crèche-geschiedenis van mijn dochter in vingerpaint, plakpapier en kleurpotlood. We zuchten allebei eens diep voordat ze gaat slapen.
‘Ging het een beetje,’ vraag ik meelevend aan mijn echtgenote als ik beneden kom.
‘Ja hoor,’ doet die quasi nonchalant. ‘Niks om sentimenteel over te doen. Gewoon een nieuwe fase.’
Maar dan toch: ‘Had je nou niet een beetje vroeger thuis kunnen komen?’
OP VAKANTIE
Morgen gaan we op vakantie.
‘En dan gaat zij naar de kleuterschool, hè pappa?’ zegt mijn zoon als hij zijn dikverdiende welterusten-knuffel krijgt. Dat klopt, maar om eerlijk te zijn, slaat het in dit verband nergens op. Of toch?
Volgens goed gebruik is mamma dit gezin al enkele weken lekker aan het maken. We gaan naar een stacaravan op een van de Waddeneilanden en daar hebben we heel veel zin in. We hebben hard gewerkt en we zijn heel lief geweest en we verheugen ons mateloos op twee weken met z’n vieren. Weer of geen weer. We gaan naar de schaapjes kijken en naar net zo’n vuurtoren als op mijn zoon z’n trui. We gaan zeker twee keer pannenkoeken eten. We zullen veel fietsen en de zeehondjes opzoeken. Voor haar gipsarmpje hebben we een plastic hoes meegenomen zodat ze ook in zee en zand kan, maar halverwege de vakantie gaan we nog even terug naar het ziekenhuis en stiekem hopen we dat dan het gips af mag; maar dat hebben we veiligheidshalve maar niet beloofd. Afgezien van wat kriebel, lijkt ze al niet erg veel last meer te hebben van haar gebroken arm. Vandaag, op haar laatste wen-dag op de basisschool, heeft ze zelfs meegedaan aan gymnastiek en op de trampoline gesprongen.
We hebben twee nieuwe ballen gekocht en een vlieger voor op het strand en we hebben bijna alleen maar oude kleren in de koffers gepakt en dus kunnen we lekker vies worden. Dat is nou vakantie.
De spanning is zo opgebouwd dat ze tijdens het laatste serieuze bad thuis, nauwelijks meer onder controle te houden zijn. Ondanks de opperste strengheid mijnerzijds drijft de badkamer na afloop. Maar als ze dan eenmaal hun kussens ruiken, zakken de oogleden razendsnel.
En dan komt mijn zoon met zijn opmerking. Van ons heeft hij ‘m niet, want wij spreken, heel modern, van basisschool. Maar als we er over nadenken, begrijpen we wel wat de jongen bezig houdt. Zijn dagelijkse routine is de laatste tijd flink veranderd. We gaan halverwege de maand op vakantie en aan het eind van de maand is zijn zus jarig. Die is dus al voor de hele maand uitgeschreven op de crèche. En de meester van de kleuter-, pardon basisschool zei het vanmorgen ook al, ze is eigenlijk niet meer aan het wennen, ze hoort er helemaal bij. Ze staat niet voor niets zo parmantig op de groepsfoto die toevallig net gemaakt is van haar klasje. Twee jaar lang, drie dagen per week heb ik ze ’s morgens samen naar de crèche gebracht en nu gaat hij voortaan alleen en bovendien nog maar twee dagen. Hij zat en zit bij de Monkies en zij bij de Panda’s, maar als ze buiten waren zochten ze elkaar steevast op. Gelukkig vindt hij makkelijk aansluiting bij de andere kinderen, zegt Diane, zijn juf, maar het is toch een hele verandering voor de jongen.
Het wordt een bijzonder vakantie, deze vakantie, want dan gaat onze dochter en zus naar de basisschool.