Een uitgave van mats bv ©
NAAM
Jaargang IV, 45
Alle beestjes moeten een naam, vindt mijn dochter. Alles wat haar dierbaar is in de verre omgeving, voor zover het althans nog geen naam heeft, tooit zich met een unieke en meestal fantasievolle naam door haar gegeven. Samsam, de twee goudvissen, waren het eerst. Van dat eerste originele paar is overigens alleen grote Sam nog in de kom, maar we zijn er al twee keer in geslaagd in de dierenwinkel een precies passende kleine sam te vinden. Boven in bed ligt Barry, de pluchen takshond die ze van mijn peettante gekregen heeft. 'Omdat hij het oudste is,' slaapt die op haar kussen, onder een handdoekje. Maurisa, het wollen schaapje, door pappa meegenomen van een reisje, is nooit ver weg. De drie beren liggen altijd onder de dekens. Die zijn er bij het naamgeven nog wat bekaaid afgekomen. De blote meisjesbeer heet gewoon 'beer', de dikke mannenbeer, u raadt het, 'dikke beer' en 'zusterbeer' heeft ze in het ziekenhuis gekregen in ruil voor een gebroken armpje. Sabrina, de plaspop, mag vreemd genoeg nooit mee in bed, die slaapt over het algemeen beneden in de kinderwagen.
Bij onze kippen valt dat trouwens nog niet mee, om ze een naam te geven. Die lijken allemaal op elkaar en bovendien rennen ze alle vijf kris kras door elkaar, zeker als je ze achterna loopt om te aaien.
Maar als je ze wat langer hebt en je kijkt veel naar ze, en dat doen wij, en ze scharrelen in het weekeinde leuk rond het huis, dan begin je na verloop van tijd toch verschillen te zien. Eentje was duidelijk groter dan de rest. Een wat grotere kam, rechtopstaande staartveren, eigenwijs ook. Toch een haan misschien? Altijd vooraan bij het uitdelen van het voer, de eerste die uit de hand eet, altijd een grote mond. 'Pokpok.' Die noemen we, inderdaad, 'Pok'.
Welnu, Pok is dood.
Ik begin met een inleidend verhaaltje over namen, om u niet te rauw op het dak te vallen, maar de ruwharige teckel van twee huizen verder heeft Pok, de trots van mijn kippenren, de keel doorgebeten. We merkten pas iets van de moordpartij toen we een doodsgekakel hoorden en veren zagen rondfladderen. We vermoeden achteraf dat Pok de strijd met de teckel is aangegaan, terwijl de andere vier alle windstreken uit vluchten, tot en met de buren twee straten verder. Dappere Plok. Geen schijn van kans. 'Want het zijn echte jagers hè,' probeert het vrouwtje van de teckel de onvermijdelijkheid van het drama aan te tonen. Ik til Pok op aan zijn pootjes en leg hem in zijn laatste rustplaats, de biobak. Dan wend ik me kalm tot de buurvrouw, zo kalm dat het mijn vrouw verontrust. Dat het mij een zorg zal zijn wat die ruwharige teckel allemaal in zijn kop haalt, maar dat het volgende bezoek aan mijn erf die ruwharige teckel lang zal heugen.
De ruwharige teckel heet trouwens Paco.