Een uitgave van mats bv ©
NOG EENS WEER
Jaargang V, 13
'Pappa gaan we nog eens weer op vakantie?'
We zijn zojuist terug gekomen van een weekje er tussenuit met z'n allen en uit de vraag van de zoon leid ik af dat hij het naar zijn zin heeft gehad.
'Ja,' valt zijn zus hem enthousiast bij, 'gaan we dan naar Spanje, pap?'
'Of naar Italië, dat wil ik,' zegt de jongen die de discussie tijdens het voorlopige bestuderen van de reisgidsen blijkbaar goed heeft gevolgd.
'Misschien gaan we wel weer naar een stacaravan op Texel,' opper ik. Want mijn eigen vader zei altijd dat je eerst je eigen land goed moet kennen voordat je naar het buitenland gaat. Soms valt het mezelf op dat ik steeds vaker teksten heb die mijn vader ook gebruikte. Wie had dat ooit gedacht? Maar dat terzijde.
'Hè nee,' doet mijn dierbare echtgenote nu ook een duit in het zakje, 'ik wil nu wel eens een vakantie met zon.' Dat doet dan wel afbreuk aan mijn betoog van 'eigen land eerst', maar het is wel redelijk. Wij kunnen ons eigenlijk niet heugen dat we een zonnevakantie hebben gehad. Wij vertellen op verjaardagen en partijen graag het verhaal van die vakantie in Marbella, zuid Spanje, waar we twee weken lang regen hadden. De enige twee weken regen in zuid Spanje van deze eeuw.
'Voor het weer kunnen we net zo goed in Nederland blijven,' meen ik dan ook gevat. Maar diep in mijn hart weet ik heus wel dat we naar Spanje zullen gaan, of naar Italië natuurlijk.
Maar vooralsnog genieten we even na van het tussendoorvakantietje dat we net achter de rug hebben. We hadden een huisje gehuurd in de streek waar ik ben opgegroeid. Mijn gezin laten zien waar pappa gespeeld heeft, met de brommer de kermissen in de naburige dorpen afgestroopt heeft, zijn eerste vriendinnetjes gekust heeft. We zijn met de veerpont de rivier overgestoken en weer terug. Met als absoluut hoogtepunt van de week het bezoek aan het snoepwinkeltje bij de kerk. Het winkeltje waar ik als kind wel dropveters kon kopen maar geen stiekeme sigaretten omdat de dames achter de toonbank wisten dat mijn vader niet rookte. Alles was er nog: de vitrines op de toonbank met dropveters, zwart-wit en zoethout. Stopflessen hoog opgestapeld met snoep waarvan we dachten dat het allang niet meer te koop was. En vooral de mevrouw achter de toonbank. Ruim dertig jaar ouder dan toen ik haar voor het laatst zag, maar ze was het wel. Zou ze me nog kennen? Vast niet, maar ik vraag het toch, als de laatste klant vóór ons het winkeltje heeft verlaten.
'Jazeker, jij was toch de jongste bij jullie thuis en je had nog drie zussen.'
Mijn kinderen geloven hun ogen niet. Terwijl zij tijdens het wachten te horen hebben gekregen dat ze één ding mogen uitkiezen, koopt papa uit pure nostalgie het halve winkeltje leeg.
Later, weer in de auto, allemaal een beetje misselijk, vraagt mijn vrouw of we hier nog eens weer terug zullen komen.
'Ja,' zegt mijn dochter, 'van de zomer, als het mooi weer is.'