Een uitgave van mats bv ©
NOOIT MEER DOEN
Jaargang IV, 47
'Het gevaarlijke van onze zoon,' mijmert mijn dierbare echtgenote vaak, 'is dat hij het tóch doet.'
Die zoon weet heus wel dat hij niet in pappa's auto mag rijden, maar hij doet het toch. Terwijl ik naast de auto even met iemand staat te praten, maakt hij zich zelf los uit de gordels van de achterbank, klimt tussen de twee voorstoelen door, neemt plaats op de bestuurdersstoel, waar pappa altijd zit en draait het contactsleuteltje om, zoals pappa altijd doet, onderwijl luidkeels aangemoedigd door zijn zus. De auto maakt drie flinke sprongen en staat dan, wonder boven wonder, zonder schade stil. Hevig geschrokken maar tegelijkertijd apetrots op zichzelf valt de jongen achter het stuur vandaan als ik de deur open trek. 'Ik heb in pappa zijn auto gereden!'
Maar hij zal het nooit meer doen en pappa zal voortaan de sleuteltjes wel in zijn hand houden en de handrem aantrekken. Allebei wat geleerd.
Het probleem met deze jongen is dat hij nergens bang voor is. Nooit geweest ook. Behalve natuurlijk voor dinosaurussen en monsters, maar dat is logisch voor een mannetje van net drie. Echt zoon-zonder-vrees. Van meet af aan konden we hem om een boodschap sturen. 'Ga zelf maar aan die meneer vragen of je nog wat mag drinken,' en dan ging hij het zelf vragen, desnoods tussen alle tafeltjes door naar het andere eind van het restaurant. En hij trekt nog steeds onbekommerd de wijde wereld in; als je hem even uit het oog laat, is hij weg. In pretparken en dierentuinen zijn wij als gezin te herkennen als een vader en een moeder met hun dochtertje aan de hand die achter een klein jongetje aanlopen.
Als onze dochter in het pierenbadje nog met een teen aan het proberen is of het water niet te koud is, drinkt haar broer ondertussen al het diepe leeg. Hij is er aan die kant vast maar in gesprongen. Hij zal het nooit meer doen, maar hij heeft het tenminste een keer geprobeerd.
Soms is er twijfel. Het kan best toeval of pech zijn dat er in zijn omgeving meer dingen stuk gaan en omvallen dan gemiddeld per hoofd van de bevolking.
Soms liggen de zaken buitengewoon helder. Zoals met zijn zindelijkheid. Elke bekende truc en methode uit de literatuur en de overlevering hebben we uit de kast gehaald, maar de jongen had zijn eigen programma. Ongeveer twee weken nadat onze ideeën uitgeput waren, werd hij plotseling zindelijk. Hij kan het nu zelfs al net als pappa, staand, over de rand. Een hele enkele keer gaat het nog maar mis. Helaas wel altijd net op de bank of in een nieuwe broek.
Maar hij zal het nooit meer doen. En om de een of andere reden beginnen we dat langzamerhand te geloven. Misschien wel omdat we hem zo graag willen geloven. Hij wordt nou toch echt een grote jongen.
Of lijkt dat maar zo omdat hij geen dikke luier meer in zijn broek heeft?