Een uitgave van mats bv ©
ONGELUK
Jaargang VII, 6
Sylvester is gisteren niet thuis gekomen. 's Avonds als we gaan slapen, pluk ik hem meestal van een van de kinderbedden en sluit ik hem op in de keuken vanwaar hij via de bijkeuken naar buiten kan. Aan het geklepper van het kattenluikje kunnen we dan horen dat hij op stap gaat. Samen met de katers uit de buurt achter de poezen aan, stel ik me zo voor, hoewel dat voorplant-technisch weinig nut heeft, omdat hij, eh...nou ja, dáárom.
Zodra er 's ochtends iemand wakker wordt, kleppert het kattenluikje weer en meldt hij zich voor zijn ontbijtbrokjes. Op een doordeweekse dag brengt hij dan de kinderen naar school en sukkelt vervolgens wat weg onder de coniferen. Ik hoop en verwacht dat hij ondertussen bij tijd en wijle ook nog wel eens een muisje vangt, daar is hij tenslotte voor aangenomen. Maar gisterochtend was hij er dus niet. Dat komt een heel enkele keer voor, dan is hij ergens opgehouden en meldt hij zich schreeuwend van de honger voor de lunch.
Ik word gedurende de dag nauwkeurig op de hoogte gehouden. We weten allemaal dat er nu ernstige reden is voor ongerustheid, maar we vertellen elkaar vooralsnog smoesjes.
'Als er iets ernstigs zou zijn gebeurd, had de dierenambulance wel gebeld.'
Die zijn al twee keer eerder bij ons aan de deur geweest en dat heugen wij ons nog als de dag van gisteren. Daarom had is me destijds heilig voorgenomen dat er in dit huishouden nooit meer een kat zou komen. En toen ik dat voornemen om democratische redenen moest laten varen - ik werd in het gezinsparlement gewoon weggestemd - besloot ik dat ik me nooit zou hechten aan een opvolger. Ik realiseer me nu dat dat mislukt is.
Omdat de dierenambulance ons huis misschien niet meer kan vinden, bellen we zelf met de centrale kattenregistratie in Apeldoorn. Onze Sylvester is een moderne kat, met een tatoeage in zijn oor en als hem iets is overkomen, moeten ze dat daar weten.
Niets, 'want dan hadden we u onmiddellijk gebeld.'
'Misschien is hij wel verdwaald.'
Iedereen kent de verhalen van katten die de halve wereld over zwerven achter hun baasje aan, maar onze Sylvester zou verdwalen. Zou kunnen, tenslotte is hij inderdaad de snuggerste niet. Met zaklantaarns zoeken we in het bos en langs de uitvalswegen.
Tussen hoop en vrees gaan we slapen, de deur naar de keuken blijft open. Hij zal wel honger hebben als hij thuiskomt. Morgen zullen de kinderen op school vragen of iemand hem gezien heeft.
Vanmorgen heeft de dierenambulance toch gebeld. Ze wilden hem niet komen laten zien, zo erg was het.
's Avonds als ik thuiskom is de stemming natuurlijk erg verdrietig. Mijn dochter heeft moeten huilen en mijn zoon heeft er over heen gekletst.
'We missen hem verschrikkelijk,' snottert mijn dierbare echtgenote en dan bedoelt ze ook de goudvissen wier kommetje hij altijd leegdronk en de kippen die hij beschermde tegen ruwharige teckels.
'En ik wil gewoon weer een nieuw poesje.'
Daar wil ik nu niet over praten.