Een uitgave van mats bv ©

STOER

Jaargang VII, 11

Omdat zijn zus een beetje ziek is en de kat Sylvester een beetje dood, lopen mijn zoon en ik met z'n tweeën naar school. En dat is eigenlijk heel gezellig. Natuurlijk is het heel zielig dat zijn zus ziek is. Ze moet veel zuchten en haar ogen zijn helemaal vochtig van de tranen die om het minste of geringste stromen. Ze kan alleen nog maar zachtjes en klagerig praten, de wangetjes zijn rood van de koorts en de lippen gebarsten. En dan heeft ze ook nog last van een doorbrekende kies. Maar de koorts neemt al weer een beetje af en ze mag lekker in het bed van papa en mama televisie blijven kijken. Ook het smartelijke verlies van onze allerliefste Sylvester is natuurlijk verschrikkelijk, maar om mij heen in het gezin vindt volop het verwerkingsproces plaats en is men al begonnen mij voorzichtig voor te bereiden op de eventuele komst van een opvolger. Voorlopig onbespreekbaar.

We lopen genoeglijk naast elkaar en we passen onze stappen aan elkaar aan. Dat kan niet als zij er bij is want we kunnen niet met zijn drieën naast elkaar op de stoep en met een door je benen heen zigzaggende kat is het moeilijk in de pas lopen.

Van puur vader-zoon-enthousiasme sla ik mijn arm om zijn schouders. Dat zal ik heus niet doen als we vlak bij school zijn, want ik snap ook wel dat dat helemaal niet stoer is, maar hier, in dit stille stuk van de straat dacht ik dat het wel even kon. De zoon vindt van niet en duwt mijn arm weg. Geeft niets, even goede vrienden. Een jongen van het grote schoolplein fietst voorbij. 'Hoi.' Net op tijd m'n arm weggehaald. Zeker iemand die bij mijn dochter in het gevlei wil komen, denk ik uit eigen ervaring met mijn zussen.

Bij de kapstok treft de jongen zijn vriend uit de klas.

'Hoi. Ik moet ook overblijven.' De overblijfjuf treft het vandaag.

'En mama heeft hele vieze worst op mijn boterham gedaan.'

'O jee,' zegt zijn vriend, 'zeker paardenworst. Of leverworst.'

'Nee, van hoe-heet-dat, die groene, boerenkoolworst.' Inderdaad heeft mijn echtgenote zijn boterham belegd met de rookworst die ze gisteren uit mijn mond heeft gespaard, omdat mijn contouren een beetje beginnen te vervagen.

'Bah,' gruwelt zijn vriend, 'die vind ik ook heel vies, die moet je weggooien.'

'Nee, ik moet hem opeten anders wordt mama boos.'

Ik zeg natuurlijk niks, maar volgens mij zou er geen haan naar kraaien. Of de overblijfjuf zou het net moeten zien. En hij zou ook kunnen ruilen.

Ik dirigeer het stel de klas binnen en zie er op toe dat hij juf keurig een hand geeft. Hij zoekt zijn stoel op en we spieden samen de klas rond. We schatten de situatie een beetje in en komen tot dezelfde conclusie: hier, onder elkaar in groep twee, kan het nog wel. Ik geef hem een lekkere dikke kus.

'Dag jongen, tot vanavond. Zul je lief zijn?'

Dat laatste floepte er uit voor ik er erg in had.