Een uitgave van mats bv ©

VAN HET LAND

Jaargang VI, 28

‘Alles wordt gemaakt in de fabriek, hè papa?’ vraagt mijn zoon.

Daar moet ik natuurlijk weer zo nodig een genuanceerd antwoord op geven. Vaak denk ik dat kinderen soms snakken naar een simpel ‘Ja hoor, schat’ om het leven lekker eenvoudig te houden, maar zo zit ik nu eenmaal niet in elkaar.

‘Nou jongen, sommige dingen komen van het land.’ We fietsen tenslotte niet voor niets al jaren naar de tuinboer voor onbespoten groenten en fruit, hoewel de supermarkt dichterbij en goedkoper is. Bovendien ben ik van vaderskant de kleinzoon van een heuse boer en dat schept ook verplichtingen.

‘En sommige dingen komen uit de supermarkt.’ Geen discussie in dit huisgezin zonder deelname van onze dochter.

‘Ja, maar dingen die in de supermarkt liggen, komen van de fabriek of van het land.’ Ik ben bang dat ik dit helemaal ga uitleggen.

‘Sterker nog, sommige dingen die uit de fabriek komen, zijn eerst van het land gekomen. Pannenkoekmeel bijvoorbeeld, was eerst koren van het land waar ze in de fabriek meel van hebben gemaakt.’

‘In de molen toch?’ verbetert mijn zoon, die gelukkig blijft opletten. Die jongen gaat op deze doordeweekse dag wat opsteken.

‘En waar denk je dat eitjes vandaan komen? Denk je dat mama die eerst in de supermarkt koopt en ze dan onder de kont van de kip frommelt?’ Even een herkenbaar geintje tussendoor, want ze rapen zelf dagelijks de eieren uit ons kippenhok. Ik begin er zin in te krijgen en ik vind het ook belangrijk dat ze een beetje aansluiting houden met land en natuur.

Ik merk elke dag in de file hoe moeilijk dat is. Ik sta bijna dagelijks stil naast de wei van een boer die ik om een of andere reden verdenk van ouderwetse methoden. Dat komt omdat ik toevallig een keer meegemaakt heb dat hij zijn koeien na de winter de wei in liet. De beesten huppelden voor hem uit en hij sjokte er achteraan met de handen in de zak en een brede grijns op zijn gezicht. Zo’n boer. Als ik hem zie rijden op zijn trekker, gaat hij steeds vergezeld van zijn hond die fier rechtop naast hem zit. Dit voorjaar zag ik iets vreemds in zijn wei, maar ik zag niet meteen wat. Zijn kudde koeien had wat ongeregelds, rood en zwartbont door elkaar, maar dat is op zich niet zo bijzonder.

‘Het zijn stieren,’ zei mijn dochter nog, maar dat was het niet, dat verschil was aan de onderkant duidelijk te zien. De koeien hadden horens, dat was het. Lange, spitse naar elkaar toewijzende horens. En dat zie je tegenwoordig bijna niet meer. Zeker niet in reclamefilmpjes waarin koeien tegenwoordig erg populair zijn. Vroeger hadden alle koeien horens, denk ik.

We babbelen nog wat door over melk die van de koeien komt en waar ze in de fabriek vla en yoghurt en zo van maken.

Dan geeft mijn zoon aan dat de les wat hem betreft lang genoeg heeft geduurd: ‘Ja, en ik was vroeger een eitje en dat heeft papa uitgebroed.’