Een uitgave van mats bv ©
WENNEN
Jaargang II, 14
Misschien komt het wel omdat ik het rond zijn geboorte veel drukker heb dan toen de dochter kwam. Misschien komt het wel doordat zij er al was en hij dus toch nummer twee is. Iets wat we nou juist gezworen hadden dat ons niet zou overkomen. Maar een feit is dat mijn zoon en ik nog erg aan elkaar moeten wennen.
Begrijpt u mij vooral goed: laat niemand het wagen om ook maar één vinger naar dit mensenkind uit te steken, want het is natuurlijk wel Mijn Zoon; maar de echte vaderlijke gevoelens moeten nog losbreken. Nou zou ik niet een-twee-drie kunnen omschrijven wat dat nou zijn, 'echte vaderlijke gevoelens', maar als ik naar mijn vrouw en mijn zoon kijk, zie ik wel wat echte moedergevoelens zijn. Die twee kunnen in elkaar verdrinken en misschien, heel misschien, zijn wij daar wel een beetje jaloers op, mijn dochter en ik. Maar dat hadden we toch niet afgesproken en dat wilden we toch niet: de dochter die naar de vader trekt en de zoon naar de moeder? We willen toch een gezin zijn, bij elkaar horen? En als iedereen ons verzekert dat wij dat nou wel kunnen willen maar dat het zo nou eenmaal altijd gaat, dan willen wij het nog heftiger.
Aan de borstvoeding ligt het niet, want als we overschakelen op de fles en hij dus ook af en toe de kost krijgt van mij, gaat het niet meteen beter. Hij kijkt me onder het eten een soort van neutraal aan en zo kijk ik ook terug. En ondanks mezelf voel ik me toch een beetje verongelijkt als hij helemaal opklaart zodra zijn moeder in beeld komt.
Onze dochter heeft hetzelfde, alleen heeft die er natuurlijk heel wat minder problemen mee. Die kan het verschijnsel broer rustig bekijken, eens in zijn buik prikken, in een teen knijpen en vervolgens onverstoorbaar overgaan tot haar eigen orde van de dag. Ze begint al een beetje te brabbelen en zegt woordjes na. Om precies te zijn zegt ze alles na, behalve de naam van haar broer. In plaats van die te herhalen, zegt ze steevast 'ja' als we het voorzeggen. Is ze jaloers, vragen we ons af, accepteert ze haar broertje wel? Maar verstop ik me niet achter mijn dochter? Is de werkelijke vraag niet: accepteert de vader zijn zoon wel?
Hoe komt het dat ik niet precies weet hoe ik hem moet troosten, terwijl ik bij mijn dochter instinctmatig het juiste klopje kon vinden? Waarom laat ik hem gerust even huilen, terwijl ik al onder aan de trap stond als zij een beetje harder adem haalde dan normaal?
Mijn vrouw vindt dat ik me zorgen maak om niks; die denkt, nee die weet zeker dat alles goed komt.
En het komt goed op een manier waarvoor ik me bijna schaam. Op de televisie zien we een klein jongetje stage lopen bij een grote voetbalclub; na een proefwedstrijd wordt hij aangenomen. Mijn echtgenote ziet mij harder met de oogleden knipperen dan voor een contactlenzendrager noodzakelijk. 'Wat moet onze zoon later worden,' vraagt ze. 'Dat mag hij zelf uitmaken,' zeg ik en ik ga nog even naar de kinderen kijken hoewel we door de babyfoon horen dat er niets aan de hand is.
Mijn zoon wordt wakker van een dikke sentimentele druppel op zijn neus en voor het eerst lacht hij naar zijn vader, van oor tot oor.