Een uitgave van mats bv ©

ZALIGHEID

Jaargang VII, 20

De laatste tijd kom ik te vaak in het dorp waar ik geboren ben. Hoe gaat dat met zo'n dorp; je trekt de wijde wereld in en dan moet er al een goede reden zijn om er terug te komen. Nou heb ik daar nog flink wat familie wonen en die zorgt met vaste regelmaat voor een goede reden. En dan kom ik natuurlijk. Ik kan me daar nog heel goed vertonen, het wordt meestal al snel gezellig en als er al eens een aangetrouwde neef of nicht Hollands tegen me begint te praten, kan ik me dat voorstellen omdat ik niet veel kans meer krijg om het dialect van mijn jeugd te oefenen. Wat natuurlijk niet wil zegen dat ik dat hoef te pikken! Ik geloof niet dat ik een reünie, gouden of zilveren bruiloft of respectabele verjaardag heb overgeslagen en ik kon altijd wel ergens blijven slapen.

De laatste paar keer moest ik komen voor een begrafenis. Mijn ooms en tantes worden oud, maar ze hebben niet het eeuwige leven. Vorige week was het mijn peettante. Zo'n tante waarvan je denkt 'als dat mijn familie is, dan moet er aan mij ergens ook wel wat deugen.' Zo'n tante die je laat voelen dat je altijd familie blijft, wat er ook niet aan je deugt. Zo'n tante die je zult missen, ook al omdat je de laatste jaren bepaald haar deur niet hebt platgelopen. Mijn dochter kent die tante goed, want van haar heeft ze een pluche teckel gekregen, zomaar, waar ze vele, vele avonden aan moet hebben zitten naaien, maar waarvan ik op de begrafenis hoorde dat ze er voor andere nichtjes nog veel meer gemaakt heeft. Die van mijn dochter is Barry gedoopt en hij slaapt na al die jaren nog steeds op haar kussen.

In de kerk werd natuurlijk flink gesnotterd, en terecht. Maar het was niet onplezierig, als ik eerlijk ben. De pastoor, bij wie ze een heel leven lang huishoudster is geweest, vertelde het verhaal van dat lange leven in zijn preek. Dat ze de parochianen ging helpen met koeien melken als er iemand ziek was in hun eerste parochie en hoe ze de bisschop aan de deur ontving toen ze samen naar de parochie in de grote stad waren gepromoveerd. En wij herinnerden ons de verhalen weer uit onze jeugd.

Dat ze nu in de volle zaligheid was, verzekerde hij ons en als iemand daar aan mocht twijfelen dat we haar dan nu met z'n allen naar de hemel gingen bidden. Het geloof en de liturgie zijn bij mij zo roestig geworden als mijn dialect, maar het voelde weer een beetje als in mijn katholieke jeugd.

Na afloop hebben wij dan altijd een koffietafel met vlaai. Daar kloppen we elkaar eens flink op de schouders, praten hard door onze treurigheid heen, spreken schande van die dokter die op het laatst niet wilde komen, maar dat het anders misschien toch niet anders zou zijn gelopen, en hopen hartgrondig dat we elkaar volgende keer onder prettiger omstandigheden zullen zien.

En zo troosten we elkaar en tja, dan is het eigenlijk bijna gezellig.